BAC 2022-04473
Publicatiedatum 06-12-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 13 december 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 19 januari 2022
Hoorzitting: 25 november 2022
Overdracht advies aan UHT: 1 februari 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en op korte termijn de andere door de gemachtigde genoemde jaren te herbeoordelen.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende], ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 13 december 2021.
Wet hersteloperatie toeslagen
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (hierna: Wet hersteloperatie toeslagen, of Whot ) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304 ), verplaatst naar afdeling 2.1. van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wet hersteloperatie toeslagen werkt van afdeling 2.1., voor zover hier relevant,
terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te
zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wet hersteloperatie
toeslagen.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 11 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van haar KOT.
- Op 25 november 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt dat bij het advies is gevoegd.
- Op 30 april 2021heeft UHT per beschikking aan belanghebbende medegedeeld dat zij op dat moment op basis van de lichte toets niet in aanmerking kwam voor de compensatie van € 30.000.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft de beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 1 december 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2016 en 2017 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en dat er tevens geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 49, lid 3, letter b, van de Awir.
- Bij beschikking van 13 december 2021 is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2016 tot en met 2017.
- Belanghebbende heeft bij brief van 3 januari 2022 ingekomen op 19 januari 2022, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
- Op 5 augustus 2022 heeft UHT schriftelijk op het bezwaarschrift gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Ten aanzien van 2016
Belanghebbende is van mening dat zij voor het berekeningsjaar 2016 recht heeft
op compensatie. Zij stelt dat de KOT in dit jaar enige tijd niet is uitgekeerd. Belanghebbende zou door terugvorderingen in de problemen zijn geraakt. Op grond van artikel 2.1. van de Whot wordt op aanvraag compensatie toegekend aan een aanvrager van KOT, die schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) of wanneer de toepassing van de betreffende wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijk systeem.
Volgens de Memorie van toelichting bij het ontwerp van de Whot moet voor de
beoordeling of er sprake is van institutionele vooringenomen gekeken worden
naar de kenmerken die zijn opgesomd in het interim-advies 'Omzien in
verwondering' en het eindadvies 'Omzien in verwondering 2' van de Adviescommissie uitvoering toeslagen, te weten:
- Een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde ('zachte stop').
- Het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren.
- Een zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende
bewijsstukken met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing
geen grond voor afwijzing was gevonden. - Het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
- Het afwijzen of reduceren van de aanspraak op KOT bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
Het gaat bij de beoordeling van deze kenmerken niet om de optelsom van deze kenmerken of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen in een onderzoek. De afwezigheid van één kenmerk betekent niet dat geen sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze evenmin als dat de aanwezigheid van meerdere kenmerken per definitie een institutioneel vooringenomen handelwijze betekent. De beoordeling geschiedt aan de hand van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Bij de schriftelijke reactie van UHT zijn financiële overzichten van het Landelijk Incasso Centrum ((LIC) gevoegd. Deze overzichten zijn opgebouwd op basis van de betalingen en verrekeningen die feitelijk zijn verricht en derhalve zijn terug te vinden in de beschikkingen die belanghebbende heeft ontvangen en de betalingen die belanghebbende heeft verricht. Het LIC maakt geen deel uit van de B/T en evenmin van UHT.
De LIC-overzichten en de andere bijlagen geven, ook in het licht van het feit dat door belanghebbende geen andere gegevens zijn geproduceerd, de Commissie geen aanleiding om aan te nemen dat er met betrekking tot de KOT 2016 ten aanzien van belanghebbende sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
Van institutioneel vooringenomen handelen is immers géén sprake als de B/T een controle instelt naar de naleving van wettelijke regels voor de toepassing van de KOT. Op basis van de wettelijke regels worden aan ouders hoge eisen gesteld als zij aanspraak maken op KOT. Dit betekent dat het enkel instellen van een controle onvoldoende is om te kunnen spreken van institutioneel vooringenomen
handelen. Hiervoor is meer nodig.
Ten aanzien van 2017
Op grond van de aanhef van artikel 2.1 Whot wordt compensatie toegekend aan de aanvrager van een KOT die schade heeft geleden. Nu belanghebbende heeft bevestigd voor 2017 geen KOT te hebben aangevraagd, is de Commissie van mening dat zij voor dit jaar geen recht op compensatie heeft.
Ten aanzien van de overige jaren
Belanghebbende heeft gesteld dat ook de jaren 2009 tot en met 2015 en 2018 bij de herbeoordeling van de KOT betrokken hadden moeten worden. UHT heeft op de hoorzitting toegezegd opnieuw te zullen beoordelen of belanghebbende over deze jaren wel in aanmerking komt voor compensatie. De Commissie kan daarover pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling ter zake een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen. De Commissie dringt er bij UHT op aan dat deze herbeoordeling spoedig zal plaatsvinden.
Overige schade
Belanghebbende stelt tot slot dat zij door de KOT in de financiële problemen is gekomen en schade heeft geleden. Indien blijkt dat belanghebbende voor andere jaren recht op compensatie heeft, bestaat voor haar de mogelijkheid om voor deze schade een verzoek om vergoeding om aanvullende compensatie in te dienen bij UHT die vervolgens de Commissie Werkelijke Schade daarover zal laten raadplegen. De Commissie is niet bevoegd om over de vergoeding van dit soort kosten te adviseren.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en spoedig de overige door belanghebbende aangegeven jaren te herbeoordelen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter