BAC 2022-04470
Publicatiedatum 30-07-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 23 november 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 21 december 2021
Hoorzitting: 31 oktober 2023
Overdracht advies aan UHT: 26 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten in stand te laten.
Onderwerp van advies
Op 23 november 2021 heeft UHT een vooraankondiging gedaan en twee beschikkingen genomen ten aanzien van belanghebbende:
- In de vooraankondiging met kenmerk UHT-VC I heeft UHT laten weten dat aan
belanghebbende een voorlopige compensatie van € 123.310 wordt toegekend voor de jaren 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) fouten gemaakt. - In de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2008 en de maanden juli tot en met december in 2013 omdat niet is gebleken dat B/T bij de beoordeling van de KOT voor deze jaren fouten heeft gemaakt.
- In de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2008 en de maanden juli tot en met december in 2013 omdat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 20 september 2019 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de
KOT voor de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014. Volgens het Invulformulier herstel
toeslagen heeft belanghebbende op 19 november 2019 verzocht om herbeoordeling van de KOT voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2013. - Bij beschikking van 3 juni 2021 heeft UHT naar aanleiding van de eerste toets een
forfaitair bedrag van € 30.000 uitgekeerd. - Op 23 juli 2021 heeft de Commissie van Wijzen als advies uitgebracht dat de
compensatieregeling niet van toepassing is voor toeslagjaar 2008 en de periode 14
juli tot en met 31 december 2013. - Op 23 november 2021 heeft UHT bovengenoemde vooraankondiging en
beschikkingen genomen. - Op 16 december 2021 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Het
bezwaarschrift is op 21 december 2021 ontvangen en gericht tegen de afwijzing van
compensatie over toeslagjaar 2008 en de periode van 14 juli tot en met 31
december 2013. - Bij beschikking van 2 maart 2022 heeft UHT het definitieve compensatiebedrag
bepaald op € 126.164. - Op 28 oktober 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 31 oktober 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat belanghebbende binnen twee weken
stukken toestuurt waaruit blijkt dat zij in 2008 een opleiding volgde. Op 16
november 2023 is belanghebbende hier per e-mail aan herinnerd. Hierop is geen
reactie ontvangen. Ook telefonisch heeft de Commissie belanghebbende niet kunnen bereiken. - Op 12 februari 2024 is per e-mail aangegeven dat de Commissie overgaat tot het uitbrengen van advies.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijk van het bezwaarschrift is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT compensatie voor de toeslagjaren
2008 en 2013, in het licht van de door belanghebbende aangevoerde bezwaargronden, terecht heeft afgewezen. Voorts zal de Commissie ingaan op toeslagjaar 2014.
Afwijzing compensatie 2008
Belanghebbende geeft aan dat haar oudste zoon in 2008 op de kinderopvang zat. Tijdens de hoorzitting heeft ze aangegeven dat zij in 2008 een ziektewetuitkering ontving en een opleiding volgde. Destijds bestond volgens haar daarom wel aanspraak op KOT. UHT heeft tijdens de hoorzitting opgemerkt dat volgens de in 2008 geldende
kinderopvangregeling aanspraak bestond op KOT als de ouder weliswaar een
ziektewetuitkering ontving, maar tevens een gekwalificeerde opleiding volgde. Van dat
laatste is echter geen bewijs voorhanden. UHT is daarom van mening dat in 2008 evident geen recht bestond op KOT.
De Commissie kan UHT volgen in haar gedachtegang. Belanghebbende is daarom in de
gelegenheid gesteld haar stelling aannemelijk te maken en daartoe stukken aangaande de opleiding over te leggen. Omdat hierop geen inhoudelijke reactie van belanghebbende is gekomen, zal UHT kunnen uitgaan van de feiten zoals die nu uit het dossier volgen. Op grond daarvan is de Commissie van oordeel dat UHT zich terecht op het standpunt stelt dat belanghebbende in 2008 evident geen recht had op KOT.
Afwijzing compensatie 14 juli tot en met 31 december 2013
Belanghebbende stelt in 2013 de KOT te hebben stopgezet omdat ze de teruggevorderde bedragen niet meer kon overzien. In september 2013 is haar tweeling gestart op de basisschool. Omdat de tweeling nog niet schoolrijp was, zijn ze na zeven schooldagen weer uitgeschreven. Belanghebbende kon geen KOT aanvragen omdat er toch verrekend zou worden met alle terugvorderingen. Belanghebbende is van mening dat zij voor het volledige jaar 2013 recht heeft op compensatie, inclusief een gedeelte van 2014. De tweeling is pas op 1 mei 2014 van de kinderopvang gegaan en gestart bij het kabouterhuis.
UHT stelt dat, doordat belanghebbende de KOT zelf per 14 juli 2013 heeft stopgezet, er ‘evident geen recht’ bestaat op KOT vanaf die datum. Als geen KOT is aangevraagd,
bestaat volgens de Wht geen recht op compensatie op grond van artikel 2.1 lid 1 van de Wht.
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.1 lid 1 van de Wht compensatie
wordt toegekend aan een aanvrager van KOT. De Commissie is van oordeel dat, nu
belanghebbende de KOT per 14 juli 2013 heeft stopgezet, zij vanaf dat moment geen
aanvrager van KOT is als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wht. Verder blijkt niet dat
vanaf die datum geregistreerde kinderopvang is afgenomen. UHT heeft zich volgens de Commissie dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de periode van 14 juli tot en met 31 december 2013 geen aanspraak bestaat op (reguliere) compensatie. Wel merkt de Commissie op, zoals ook besproken tijdens de hoorzitting, dat als belanghebbende aannemelijk kan maken dat zij in deze periode schade heeft geleden door het handelen van B/T, zij dit bijvoorbeeld kan voorleggen in een verzoek bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). CWS behandelt verzoeken om vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade, overeenkomstig artikel 2.1 lid 3 Wht. De Commissie heeft begrepen dat belanghebbende hiervoor reeds een gemachtigde in de arm heeft genomen.
Toeslagjaar 2014
Belanghebbende is van mening dat zij ook recht heeft op compensatie voor een gedeelte van 2014. Haar tweeling maakte tot 1 mei 2014 gebruik van kinderopvang.
UHT stelt zich op het standpunt dat over toeslagjaar 2014 geen KOT werd aangevraagd.
Belanghebbende is voor dat jaar dus geen aanvrager als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van
de Wht. Er zijn overigens ook geen beschikkingen KOT over 2014 bekend geworden.
De Commissie kan UHT volgen in haar standpunt, maar constateert dat UHT ten onrechte geen besluit heeft genomen over toeslagjaar 2014. Ook is het toeslagjaar 2014 niet aan de Commissie van Wijzen voorgelegd. Dit betekent dat het toeslagjaar 2014 formeel geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige procedure. De Commissie kan hierover dus geen advies uitbrengen. De Commissie geeft UHT in overweging om hierover in overleg te treden met belanghebbende en zo nodig alsnog een beslissing te nemen ten aanzien van de herbeoordeling van toeslagjaar 2014.
Voor zover voor het uitblijven van een aanvraag KOT over het jaar 2014 hetzelfde zou
gelden als voor het stopzetten van de KOT over 2013, wijst de Commissie
belanghebbende voor de volledigheid op de mogelijkheid voor een verzoek om een
aanvullende compensatie voor werkelijke schade.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter