BAC 2022-04446
Publicatiedatum 30-07-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 8 april 2021 met als kenmerk UHT-DC
Ontvangst bezwaarschrift: 19 mei 2021
Hoorzitting: 13 december 2023
Overdracht advies aan UHT: 18 januari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en de beschikkingen van 8 april
2022 (UHT-DC) en 19 augustus 2021 (UHT-DC-I) te herroepen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking van 8 april 2021 betreffende de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) (UHT-DC).
Aan belanghebbende is compensatie op grond van de Wht toegekend omdat er bij de
beoordeling van de situatie van belanghebbende voor berekeningsjaren 2011 tot en met 2015 fouten zijn gemaakt.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen o grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren
2011 tot en met 2015. - Bij beschikking van 8 april 2021 (UHT-DC) is de definitieve compensatie voor
berekeningsjaren 2013 tot en met 2015 vastgesteld op € 60.021,-. - Bij beschikking van 19 augustus 2021 (UHT-DC-I) is de definitieve compensatie
voor berekeningsjaren 2011 en 2012 vastgesteld op € 19.051,-. Het totale
definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 79.072,-. - Bij brief van 14 mei 2021, ontvangen op 19 mei 2021 heeft belanghebbende
bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 8 april 2021 (UHT-DC). - UHT heeft op 8 maart 2022 een schriftelijke reactie zonder producties ingediend
op de bezwaren van belanghebbende. - Bij brief van 26 augustus 2022 heeft belanghebbende de gronden van haar
bezwaar aangevuld. - UHT heeft op 25 oktober 2022 een tweede schriftelijke reactie met het
bijbehorende dossier (2 producties) ingediend op de bezwaren van
belanghebbende. - Bij brief van 21 februari 2023 heeft belanghebbende de gronden van haar
bezwaar aangevuld. - UHT heeft op 12 juni 2023 een derde schriftelijke reactie met het bijbehorende
dossier (30 producties) ingediend op de bezwaren van belanghebbende. - UHT heeft het dossier (62 producties), behorende bij de schriftelijke reactie van 8
maart 2022 overgelegd op 12 december 2023. - Op 13 december 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
aanwezigheid van partijen
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Op de zaak betrekking hebbende gegevens
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift aangevoerd dat zij de totstandkoming van de compensatiebedragen niet kan beoordelen. Nadat -weliswaar op verschillende datadrie schriftelijke reacties en drie afzonderlijke dossiers door UHT aan belanghebbende zijn verstrekt, heeft zij gelegenheid gehad om de ontvangen gegevens te beoordelen en de gronden van haar bezwaar aan te vullen. Hiervan heeft belanghebbende gebruik gemaakt. Op de hoorzitting heeft belanghebbende gelegenheid gehad om nader te reageren op de ontvangen gegevens en hierop een toelichting te vragen. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
Zorgvuldigheidsbeginsel
Met inachtneming van de inhoud van de schriftelijke reacties en het door UHT op de
hoorzitting gestelde overweegt de Commissie dat UHT haar besluiten zorgvuldig heeft
voorbereid. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
Twee compensatiebeschikkingen
Ten aanzien van verschillende berekeningsjaren heeft UHT twee afzonderlijke
beschikkingen genomen: eerst over 2013 tot en met 2015 (beschikking van 8 april 2021 UHT-DC) en daarna over 2011 en 2012 (beschikking van 19 augustus 2021 UHT-DC-I). De Commissie stelt vast dat belanghebbende formeel alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 8 april 2021 dat ziet op de berekeningsjaren 2013 tot en met 2015.
Het verzoek om compensatie is toegewezen voor deze jaren. De bezwaargronden zien
echter mede op het besluit van 19 augustus 2021 dat de toegekende compensatie over berekeningsjaren 2011 en 2011 betreft. De Commissie adviseert UHT om in haar
beslissing op bezwaar in te gaan op alle gronden, ook waar zij betrekking hebben op het besluit van 19 augustus 2021. De Commissie zal om deze reden óók adviseren voor zover de bezwaargronden zien op dat besluit.
Compensatieberekening
Belanghebbende voert aan dat het haar niet duidelijk is hoe verschillende componenten van de compensatieberekening tot stand zijn gekomen. In haar afzonderlijke schriftelijk reacties heeft UHT dit toegelicht. De Commissie overweegt dat uit deze toelichtingen voldoende duidelijk blijkt waarop de bedragen in de compensatieberekening gebaseerd zijn. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
Wijziging compensatieberekening berekeningsjaar 2013
In verband met het bezwaar van belanghebbende wijzigt UHT de bedragen in de
compensatieberekening met betrekking tot het jaar 2013 als volgt. Ten behoeve van het overzicht wordt de schriftelijke reactie (hierna: sr) waarin UHT de
compensatieberekening wijzigt hieronder vermeld:
-(sr 12 juni 2023, 3.16) het bedrag van component d (in rekening gebrachte rente)
wordt verhoogd tot € 762,-;
-(sr 12 juni 2023, 3.17) het bedrag van component e (bedrag dat belanghebbende
eerder moest terugbetalen of niet heeft gekregen inclusief rente wordt verhoogd naar
€ 22.625,- (€ 21.863,- + € 762,-);
-(sr 12 juni 2023, 3.23) het bedrag van component h (vergoeding materiële schade)
wordt verhoogd naar € 5.657,-;
-(sr 12 juni 2023, 3.29) het bedrag van component o (rentevergoeding over gemiste
KOT) wordt verhoogd. De einddatum van de termijn waarover rentevergoeding wordt
berekend is de datum van de beslissing op bezwaar.
De Commissie overweegt dat het standpunt van UHT navolgbaar is en volgt uit de aan de Commissie bekende gegevens. De Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel
gedeeltelijk gegrond.
Wijziging compensatieberekening
In verband met het bezwaar van belanghebbende wijzigt UHT ook overige bedragen in de compensatieberekening in het voordeel van belanghebbende:
-(sr 12 juni 2023, 3.26-3.27) voor de jaren 2011, 2013 en 2014 wordt het bedrag van
component m (vergoeding juridische hulp) verhoogd naar in totaal 12 punten tegen het huidige geldende tarief van € 837,- (het vanaf 1 januari 2024 geldende tarief) en alsnog vastgesteld op € 3.348,- per jaar; totaal op een bedrag ad € 10.044,- ;
-(sr 12 juni 2023, 3.28) de vergoeding van immateriële schade (component n) wordt
berekend vanaf 15 oktober 2012 (productie 29) tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
-(sr 12 juni 2023, 3.30) de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) wordt in
verband met de wijzigingen ook herberekend.
De Commissie overweegt dat het standpunt van UHT navolgbaar is en volgt uit de aan de Commissie verstrekte gegevens. Ten aanzien van de vergoeding van immateriële schade (component n) verwijst de Commissie naar het hierna onder ‘omvang vergoeding immateriële schade (component n)’ gestelde. De Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel gedeeltelijk gegrond.
Vergoeding immateriële schade (component n)/exceptieve toetsing
Belanghebbende verzoekt om de wetgeving aangaande de vergoeding van immateriële schade exceptief te toetsen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De Commissie overweegt als volgt. De Commissie is van mening dat de wijze van vergoeding van schade in de Wht, waarbij gekozen is voor de toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is. De wetgever heeft de keuze gemaakt om in het kader van de integrale beoordeling te werken met een systeem van forfaitaire toekenning. De Commissie heeft in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden om te komen tot het oordeel dat toepassing van het in de Wht neergelegde compensatiestelsel in dit geval buiten toepassing zou moeten blijven. De Commissie verwijst naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852. Van belang hierbij is dat de Wht ook voorziet in vergoeding van de daadwerkelijke immateriële schade via de procedure bij de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (CWS). In alle fases van toekenning wordt voorzien in rechtsbescherming. De Wht biedt naar de mening van de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een
maatwerkregeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de CWS.
Omvang vergoeding immateriële schade (component n)
Belanghebbende verzoekt om de vergoeding van immateriële schade vast te stellen op
€ 14.000,-. Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat vergoeding van immateriële
schade afzonderlijk per (CAF- of individueel) onderzoek behoort plaats te vinden. In het geval van belanghebbende is sprake van twee afzonderlijke CAF-(vergelijkbare)
onderzoeken en één individueel onderzoek.
UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding van immateriële schade
(component n) wordt berekend vanaf 15 oktober 2012 (productie 29) tot aan de datum van dagtekening van de beslissing op bezwaar.
De Commissie overweegt als volgt. Zij is van mening dat aan belanghebbende éénmaal
een vergoeding voor immateriële schade dient te worden toegekend. Dit licht de
Commissie als volgt toe.
De Wht voorziet in compensatie voor schade, onder andere geleden als gevolg van
institutioneel vooringenomen handelen van B/T en als gevolg van hardheid bij de
toepassing van de wettelijke regeling. De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit artikel 2.2 onder d van de Wht is meer specifiek een vergoeding voor de
veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die een belanghebbende heeft ervaren in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit.
De compensatie bedraagt € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie.
Voormelde inhoud van de Wht en de toelichting daarop in de Memorie van Toelichting
bieden geen ruimte om meer dan éénmaal immateriële schadevergoeding toe te kennen. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
Werkelijke schade
Belanghebbende betoogt dat de werkelijke schade die zij heeft geleden, niet door de
bestreden beschikkingen wordt gedekt. De Commissie overweegt hierover dat in het
geval van compensatie op grond van de Wht aan gedupeerde ouders niet het werkelijke nadeel wordt vergoed dat zij hebben ondervonden. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door de Belastingdienst/Toeslagen hoger is dan de deels forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, dan kan de ouder op grond van artikel 2.1, derde lid van de Wht in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder kan daartoe een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen. Dit verzoek wordt door UHT voor advies voorgelegd aan de CWS. Het advies van CWS is vervolgens leidend bij het nemen* van een besluit met betrekking tot aanvullende compensatie.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie (deels) gegrond is, en de Commissie adviseert tot herroeping van de aangevallen besluiten, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen (wegingsfactor twee).
Conclusie
Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren;
- de beschikkingen van 8 april 2021 (UHT-DC) en 19 augustus 2021 (UHT-DC-I)
te herroepen; - in haar beslissing op bezwaar, met inachtneming van de overwegingen van de
Commissie in dit advies, aanvullende vergoedingen voor componenten d, e, h en o
voor berekeningsjaar 2013 toe te kennen aan belanghebbende; - in haar beslissing op bezwaar, met inachtneming van de overwegingen van de
Commissie in dit advies, ter zake van component m (vergoeding juridische hulp)
een aanvullende vergoeding voor berekeningsjaren 2011, 2013 en 2014 toe te
kennen aan belanghebbende; - en alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te
berekenen met inachtneming van dit advies en daarbij de einddatum van de
vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen vast
te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar; - een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te
kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor
twee;
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter