Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-04359

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 16 december 2021met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 28 januari 2022

Overdracht advies aan UHT: 24 augustus 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen (afwijzende) beschikking van 16 december 2021 (UHT CHR GU) inzake de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zogenoemde Catshuisuitkering van € 30.000.

De beschikking van 16 december 2021 is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en
verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691)
gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt
afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 16 december 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de periode 2009-2015.
  • Bij beschikking van 16 december 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij
    (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
  • Bij brief, ontvangen op 28 januari 2022, heeft belanghebbende tegen deze beschikking een bezwaarschrift met gronden ingediend.
  • Bij schriftelijke reactie van 23 januari 2023 heeft UHT gereageerd op het bezwaar
    van belanghebbende.
  • Op 9 mei 2023 heeft belanghebbende de Commissie bericht dat zij niet aanwezig
    zal zijn op de (op 10 mei 2023 geagendeerde) hoorzitting. De Commissie heeft op
    basis van de aan haar verstrekte stukken geadviseerd.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering van 10 mei 2023.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000
aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde 'eerste of lichte toets'. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

Zoals uiteen is gezet in artikel 2. 7 Wht voorziet die wet in een eenmalige forfaitaire
uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht, en die daarvoor in aanmerking komen.

De beschikking van 16 december 2021 waarin UHT aan belanghebbende meedeelde:
"Helaas zien wij nu geen reden om u € 30.000 uit te betalen" bevat, na die mededeling, slechts een algemeen gestelde opsomming van argumenten die reden voor het niet toekennen van de uitkering zouden kunnen zijn. Niet wordt uitgelegd waarom UHT op de datum van de beschikking nog niet in staat was om te beoordelen of zich in de situatie van belanghebbende een van die gevallen voordeed. Daarom kan deze argumentatie niet worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van de beschikking als bedoeld in artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht.

In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende aangegeven dat zij sinds 2005 en tot 2012 KOT heeft moeten terugbetalen en dat zij als fraudeur is bestempeld. Hierdoor zijn schulden ontstaan en heeft belanghebbende ernstige problemen ondervonden.

In de schriftelijke reactie heeft UHT inmiddels wel duidelijkheid verschaft over de reden waarom zij niet tot toekenning van de uitkering van het forfaitaire bedrag van € 30.000 over is gegaan. UHT heeft voor de jaren 2007 tot en met 2015 per jaar toegelicht waarom en welke wijzigingen in de KOT plaatsgevonden hebben. In de schriftelijke reactie heeft UHT toegelicht dat de toegekende bedragen aan KOT zijn gewijzigd in verband met (door belanghebbende doorgegeven) wijzigingen in het aantal opvanguren, het toetsingsinkomen van belanghebbende en stopzetting van de KOT. UHT heeft aangegeven dat de teruggevorderde bedragen die verband houden met deze wijzigingen, relatief beperkt zijn. Dit betreffen definitieve bedragen van respectievelijk € 51 (2007), € 151 (2010) en € 50 ( 2015). UHT heeft aangevoerd dat zij vooralsnog geen reden heeft om aan te nemen dat sprake is van vooringenomen handelen van de kant van de Belastingdienst en/ of hardheid. Dat is, aldus UHT, de reden waarom na het uitvoeren van de eerste toets geen € 30.000 aan belanghebbende is toegekend.

De Commissie is op basis van de aan haar bekende gegevens van mening dat UHT op
juiste gronden tot de beslissing is gekomen om (nog) géén € 30.000 toe te kennen aan belanghebbende. Dat legt de Commissie hierna uit.

Berekeningsjaren 2009 tot en met 2015

In deze periode is sprake geweest van door belanghebbende aan B/T te betalen bedragen, totaal € 252. De afzonderlijke, door belanghebbende terug te betalen
bedragen houden verband met door belanghebbende doorgegeven veranderingen in de (opvang)situatie van (de kinderen van) belanghebbende. Deze veranderingen hebben betrekking op stopzetting van de KOT, wijziging van opvanguren, en/of wijziging van het toetsingsinkomen van belanghebbende. Deze wijzigingen hebben ertoe geleid dat de KOT werd aangepast. De bedragen die door belanghebbende aan B/T moeten worden betaald vloeien voort uit reguliere correcties op de KOT.

De Commissie overweegt dat de door belanghebbende terug te betalen bedragen voort lijken te vloeien uit reguliere wijzigingen die belanghebbende aan B/T heeft
doorgegeven: stopzetting van de KOT, wijziging van opvang uren, en/of wijziging van het toetsingsinkomen van belanghebbende.

Uit de aan de Commissie bekende gegevens blijkt vooralsnog niet dat B/T jegens
belanghebbende vooringenomen heeft gehandeld, of dat de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.

De Commissie overweegt dat belanghebbende vooralsnog niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000 als bedoeld in artikel 2.7 lid 1 Wht. De Commissie overweegt dat de bezwaren van belanghebbende niet slagen en zij adviseert UHT om het bestreden besluit in stand te laten. Met voorgaande beoordeling over het bezwaar tegen de eerste toets, geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden.

Conclusie

De Commissie concludeert dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde stukken in het
kader van de eerste toets een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd en
adviseert UHT:

  • om het bestreden besluit in stand te laten;
  • om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de uitvoering van de eerste toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter