BAC 2022-04353
Publicatiedatum 21-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 10 december 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 10 december 2021 met kenmerk UHT-DC5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 28 januari 2022
Hoorzitting: 28 januari 2022
Overdracht advies aan UHT: 8 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC-I A) en Definitieve beschikking afwijzing hardheidscompensatie kinderopvangtoeslag (KOT) (UHT-DH5 A) van 10 december 2021.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2016.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 3 maart 2021 telefonisch verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2012 tot en met 2016.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 8 oktober 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat over de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2016 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid. Voor 2015 is de compensatieregeling wel van toepassing.
- Bij beschikking van 10 december 2021 (met kenmerk: UHT-VC I) is belanghebbende medegedeeld dat zij voor toeslagjaar 2015 recht heeft op een voorlopig compensatiebedrag van € 17.130,-.
- Bij beschikkingen van 10 december 2021 (met de kenmerken: UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) heeft UHT het verzoek om compensatie/tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2016 afgewezen.
- Tegen de beschikkingen van 10 december 2021 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A (hierna: de bestreden besluiten) is op 28 januari 2022 een bezwaarschrift ingediend. Op 30 december 2022 zijn aanvullende gronden ingediend.
- Bij beschikking van 6 april 2023 (UHT-DCH) heeft UHT het definitieve compensatiebedrag vastgesteld op € 19.614,-.
- UHT heeft op 20 maart 2023 een schriftelijke reactie op de bezwaren van de gemachtigde ingediend.
- Op 4 december 2023 is de Commissie door de gemachtigde bericht dat wordt afgezien van het houden van een hoorzitting. Tevens is op die datum een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
- De Commissie, bestaande uit de voorzitter en twee leden, heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toelichting bezwaar ten aanzien van toeslagjaar 2012
Gemachtigde heeft in het aanvullend bezwaarschrift van 4 december 2023 toegelicht dat de bezwaren die zien op de toeslagjaren 2013, 2014 en 2016 niet worden gehandhaafd. Ter verduidelijking daarvan merkt gemachtigde op dat over toeslagjaar 2014 vanwege de intensieve controle en driedubbele uitvraag excuses van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) op zijn plaats zijn, ook al hebben er geen verlagingen van de kinderopvangtoeslag (KOT) plaatsgevonden. Gemachtigde berust in het ingenomen standpunt dat over 2016 evident geen recht bestond op KOT omdat de kinderopvang niet werd betaald via een geregistreerd gastouderbureau.
De Commissie ziet zich daarom voor de vraag gesteld of belanghebbende met betrekking tot het toeslagjaar 2012 vooringenomen is behandeld dan wel de hardheidsregeling van toepassing is, zodat belanghebbende hiervoor gecompenseerd dient te worden.
Is belanghebbende in toeslagjaar 2012 door B/T vooringenomen behandeld?
Belanghebbende meent dat de gang van zaken rond de verlaging van de KOT in het toeslagjaar 2012, welke leidde tot een terugvordering ter grootte van € 2.883,-, getuigt van vooringenomen handelen door B/T. Op de jaaropgave van de kinderopvanginstelling die bij B/T bekend was, zijn ten onrechte de begeleidingskosten niet meegenomen. Uit de tijdslijn van het invulformulier blijkt dat contra-informatie voordat de KOT met € 2.883,- werd verlaagd niet met belanghebbende is gedeeld. In 2016 is de terugvordering van KOT over toeslagjaar 2012 verlaagd naar € 1.629,- op basis van al bekende informatie bij B/T in 2014, hetgeen resulteerde in een nabetaling van € 587,-. De ingewikkelde uitleg van UHT in de schriftelijke reactie van 20 maart 2023 over de terugvordering had niet telefonisch afgedaan kunnen worden.
UHT voert aan dat het voorschot KOT bij beschikking tweemaal neerwaarts is bijgesteld vanwege minder uren opvang en wijziging van het gezamenlijk toetsingsinkomen. Het voorschot werd hierdoor aangepast van € 13.540,- naar uiteindelijk € 10.657,- zodat er een terugvordering is ontstaan van € 2.883,-. De neerwaartse aanpassing was gebaseerd op het door belanghebbende ingevulde antwoordformulier. De neerwaartse bijstellingen zijn niet het gevolg van institutionele vooringenomenheid. Door het instellen van bezwaar is de KOT bij beschikking van 5 augustus 2016 definitief vastgesteld op € 11.911,-, zodat de terugvordering werd aangepast naar € 1.629,-. Doordat B/T daadwerkelijk een bedrag van € 2.077,- heeft ontvangen, is het te veel betaalde bedrag van € 587,- (inclusief rente) aan belanghebbende terugbetaald. UHT wijst met betrekking tot de uitleg naar punt 6.7 van de schriftelijke reactie. De bezwaarprocedure is destijds telefonisch afgehandeld. Dit leidde tot de definitieve vaststelling van de KOT over 2012 naar € 11.911,-. De gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen niet in aanmerking voor vergoeding omdat de compensatieregeling voor toeslagjaar 2012 niet van toepassing is.
Beoordeling Commissie
De Commissie merkt allereerst op dat het doel van de hersteloperatie is het bieden van rechtsherstel aan gedupeerden door middel van herbeoordeling. Het uitgangspunt is daarbij dat eerder genomen besluiten in stand blijven en dat aan de getroffen ouders een compensatie of tegemoetkoming wordt toegekend voor de nadelige gevolgen die zij van de besluiten hebben ondervonden of ondervinden. De compensatie of tegemoetkoming wordt door B/T toegekend op basis van de Wht. In aansluiting op het voorgaande is het dan ook niet mogelijk om eerder genomen voorschotbeschikkingen en de definitieve vaststelling van KOT over toeslagjaar 2012 wederom inhoudelijk ter discussie te stellen.
De Commissie komt op grond van het onderhavige bezwaardossier met betrekking tot toeslagjaar 2012 tot de conclusie dat belanghebbende door B/T niet institutioneel vooringenomen is behandeld. Uit de stukken van het dossier blijkt dat op 21 april 2012 een voorschotbeschikking naar belanghebbende is gestuurd waarin is medegedeeld dat zij voor 2012 KOT krijgt toegekend voor haar drie kinderen. In de beslissing is verder opgenomen dat wordt uitgegaan van buitenschoolse opvang bij een gastouder waarbij het aantal opvanguren per kind 96 uur per maand bedraagt, tegen een uurtarief van € 4,35. De hoogte van het voorschot wordt bepaald op € 13.540,-.
In de brief van 5 augustus 2014 wordt belanghebbende verzocht om een jaaropgave van de kinderopvanginstelling te verstrekken. Uit de jaaropgave kan worden opgemaakt hoeveel uur kinderopvang er is afgenomen en wat de opvangkosten zijn geweest. Op 6 augustus 2014 heeft belanghebbende de jaaropgave van 2012 van de kinderopvanginstelling “4Kids” aan B/T gestuurd. Hierop volgde de beschikking van 10 oktober 2014. In deze beschikking wordt het aantal opvanguren per kind aangepast van 96 uur naar 80 uur per maand en is het gezamenlijk toetsingsinkomen aangepast van € 27.600,- naar € 38.842,-. Deze aanpassingen hebben geleid tot een neerwaartse aanpassing van de KOT naar € 10.845,-.
Bij beschikking van 14 november 2014 wordt de KOT nogmaals neerwaarts aangepast naar € 10.657,- vanwege een verhoging van het gezamenlijk toetsingsinkomen naar € 42.863,-. In de beschikking van 5 augustus 2016 wordt de KOT definitief vastgesteld op € 11.911,- vanwege aanpassingen van het uurtarief.
De Commissie meent dat de bijstellingen van de kinderopvangtoeslag (KOT) die voor toeslagjaar 2012 hebben geleid tot de hierboven genoemde beschikkingen allen zijn te herleiden tot reguliere aanpassingen. Het gaat om aanpassingen van de uren opvang, het gezamenlijk toetsingsinkomen en het uurtarief. In de tijdslijn van het invulformulier herstel toeslagen (pagina 3 tot en met 5) blijkt dat de aanvankelijk doorgegeven opvanguren niet met de jaaropgave van de kinderopvanginstelling overeenkwamen en uitgegaan diende te worden van minder uren (van 96 uur per maand naar 80 uur per maand per kind). De jaaropgave van de kinderopvanginstelling is verkregen van belanghebbende en in de tijdslijn wordt het verschil tussen beide opgaven aangeduid met “contra-informatie”. Het is de Commissie niet gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) afwijkende informatie bij de kinderopvanginstelling heeft opgevraagd. De kosten van de begeleiding worden in de beschikkingen voor de KOT niet meegenomen.
Met betrekking tot de bezwaarprocedure merkt de Commissie op dat een hoge terugvordering is ontstaan omdat aanvankelijk werd uitgegaan van een hoger aantal opvanguren en een lager toetsingsinkomen. Deze terugvordering is nadien aangepast en verlaagd van € 2.883,- naar € 1.629,- omdat werd uitgegaan van een te laag uurtarief.
Over het uitblijven van een schriftelijke beslissing op bezwaar is de Commissie van oordeel dat zij niet bevoegd is om zich hierover uit te laten. Uit de onderliggende stukken blijkt dat een medewerker van B/T op 30 mei 2016 heeft aangekondigd dat de beslissing van 10 oktober 2014 niet juist is geweest en dat de KOT over 2012 opnieuw zal worden vastgesteld. Met de beslissing van 5 augustus 2016 heeft B/T het recht op KOT vastgesteld op € 11.911,- hetgeen leidde tot een terugbetaling. Het is de Commissie niet gebleken dat belanghebbende zich niet met deze beslissing kon verenigen.
De Commissie kan zich vinden in de gegeven uitleg van UHT zoals dat in de schriftelijke reactie van 20 maart 2023 onder punt 6.7 is beschreven, onder verwijzing naar de diverse voorschotbeschikkingen en definitieve vaststelling van KOT over 2012 in combinatie met het overzicht (uit)betalingen en/of verrekeningen Toeslagen (hierna: LIC-overzicht). Dat de uitleg over de terugvordering in de schriftelijke reactie van UHT ingewikkeld is geweest, door deze achteraf te onderbouwen, acht de Commissie een gebrek. De Commissie kan hieraan echter geen consequenties verbinden omdat eerder genomen beslissingen van B/T, in het kader van deze bezwaarprocedure, niet wederom inhoudelijk ter discussie kunnen worden gesteld. Op grond van het voorgaande treft deze bezwaargrond geen doel.
De Commissie merkt ten overvloede nog het navolgende op. De Commissie acht het van groot belang dat B/T voor de belanghebbende belastende beschikkingen, zoals een terugvordering als de onderhavige, op een zorgvuldige wijze motiveert. Dit klemt temeer nu belanghebbende tegen de terugvordering eerder nog bezwaar heeft gemaakt en telefonisch aan haar werd medegedeeld dat de terugvordering niet klopte. In deze situatie had van B/T verwacht mogen worden dat bij de definitieve vaststelling van de KOT bij beschikking van 5 augustus 2016 alsnog een uitvoerige toelichting zou worden verstrekt. In de toelichting had aan belanghebbende duidelijk gemaakt moeten worden wat er betaald c.q. verrekend was en welk bedrag daardoor nog open stond.
Kan belanghebbende voor toeslagjaar 2012 een beroep doen op de hardheidsregeling?
Belanghebbende meent dat in oktober 2014 in totaal € 2.077,- is verrekend c.q. afgelost in 8 maanden tijd. Dit was voor belanghebbende een groot bedrag, mede door de terugvorderingen in de voorgaande jaren. UHT stelt dat in toeslagjaar 2012 niet gebleken is van hardheid.
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) blijkt dat van hardheid van het stelsel als bedoeld in onderdeel b, sprake is als de KOT op nihil is vastgesteld in plaats van naar rato van het bedrag van de kosten waarvan de aanvrager van een KOT heeft aangetoond dat deze tijdig zijn betaald aan de kinderopvangorganisatie. Ook is er sprake van hardheid van het stelsel bij de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waarbij de KOT in zijn geheel is teruggevorderd en deze terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen.
Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als:
– een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten goede komt aan de belanghebbende;
– een derde, bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie, op een andere wijze fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende; of
– een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming, zoals het ontbreken van een handtekening in een contract, heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op KOT, terwijl aan alle materiële eisen voor de KOT is voldaan, tenzij de belanghebbende na herhaalde verzoeken van B/T de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was.
Er is op zichzelf geen sprake van een bijzondere omstandigheid als:
– de belanghebbende te kwader trouw is;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot KOT is berekend in dat berekeningsjaar;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
Het is de Commissie niet gebleken dat sprake is geweest van een onbillijkheid van overwegende aard.
De Commissie begrijpt dat belanghebbende een ongemakkelijk gevoel heeft overgehouden aan de wijze waarop de KOT voor toeslagjaar 2012 is vastgesteld en dat uiteindelijk eerst in de schriftelijke reactie van UHT een toelichting is gegeven op de uiteindelijke terugvordering. Dat laat echter onverlet dat haar recht op KOT in overeenstemming met de wettelijke regeling is vastgesteld. Daarbij is UHT in het kader van de Wht niet bevoegd om eerdere besluiten over het recht op KOT te herzien.
Gelet op het vorenstaande treft deze bezwaargrond geen doel.
De Commissie komt, in aansluiting op het vorenstaande, aan het verzoek van belanghebbende om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de door een derde beroepsmatig verleende en aan belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand niet toe, omdat belanghebbende voor toeslagjaar 2012 geen beroep op de compensatieregeling kan doen. Deze bezwaargrond treft eveneens geen doel.
Is belanghebbende ten aanzien van toeslagjaar 2014 vooringenomen behandeld?
Belanghebbende is voor toeslagjaar 2014 onderworpen geweest aan intensief toezicht en een driedubbele uitvraag en meent hierdoor door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) vooringenomen te zijn behandeld, ook al is de kinderopvangtoeslag (KOT) niet neerwaarts bijgesteld. Excuses van B/T zijn hier volgens belanghebbende op hun plaats.
Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) volgt dat B/T compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast.
Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die belanghebbende daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van B/T. De Commissie kan, gelet op het dwingende wettelijk kader van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht, niet anders dan concluderen dat belanghebbende in 2014 geen schade heeft geleden als gevolg van besluiten van B/T. De Commissie komt dan ook niet toe aan de beoordeling of belanghebbende in toeslagjaar 2014 vooringenomen is behandeld dan wel dat sprake zou zijn van hardheid.
Proceskostenvergoeding
Voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu de bezwaren naar het oordeel van de Commissie ongegrond zijn, geen recht op vergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter