BAC 2022-04305
Publicatiedatum 22-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 6 september 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 13 oktober 2021
Hoorzitting: 15 februari 2024
Overdracht advies aan UHT: 19 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren, het bestreden besluit op onderdelen te herroepen en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende op 13 oktober 2021 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 6 september 2021 genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DC I).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij voornoemde beschikking medegedeeld dat zij wegens vooringenomen handelen over het toeslagjaar 2009 recht heeft op een compensatiebedrag van € 30.000. Omdat belanghebbende op grond van de voorlopige compensatieberekening reeds een compensatiebedrag had ontvangen en dit bedrag op basis van de Catshuisregeling was aangevuld tot het minimumbedrag van € 30.000, kreeg zij geen extra bedrag uitbetaald.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 17 november 2020 telefonisch verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het toeslagjaar 2009.
- Bij beschikking van 30 juni 2021 (met kenmerk UHT- VC I) heeft UHT belanghebbende een voorlopige compensatie van € 17.559 toegekend en geïnformeerd dat belanghebbende op 22 juni 2021 € 30.000 uitbetaald heeft gekregen op basis van de Catshuisregeling. Daarom kreeg belanghebbende geen extra bedrag uitbetaald.
- Bij definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 6 september 2021 (met kenmerk UHT-DC I) heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat B/T bij de beoordeling van haar situatie over het toeslagjaar 2009 fouten heeft gemaakt. Het definitieve compensatiebedrag bedraagt € 15.198. Omdat belanghebbende eerder al € 30.000 heeft ontvangen (waarbij het toekende compensatiebedrag van € 17.559 op grond van de Catshuisregeling is aangevuld tot het minimumbedrag van € 30.000), krijgt zij geen extra bedrag uitbetaald.
- Op 13 oktober 2021 is namens belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de een brief van 8 september 2021 met kenmerk UHT-NZ1. Deze brief is gericht op de mogelijkheden van nazorg na de integrale beoordeling.
- Bij brief van 17 november 2022 zijn de nadere bezwaargronden namens belanghebbende ingediend. Uit deze bezwaargronden blijkt dat het bezwaar feitelijk is gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I.
- UHT heeft op 7 april 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 15 februari 2024 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- Op 4 maart 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing toegezonden.
- Op 19 maart 2024 heeft belanghebbende op deze aanvullende beschouwing gereageerd.
- De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
KOT toeslagjaar 2008 en toeslagjaren na 2009
Gemachtigde heeft tijdens de zitting aangevoerd dat belanghebbende mogelijk aanspraak heeft op compensatie over het toeslagjaar 2008 en over de jaren na 2009. Verzocht is het bestreden besluit te herzien voor het toeslagjaar 2008 en ook de overige relevante jaren bij de herbeoordeling te betrekken.
UHT heeft zich in de schriftelijke reactie op het standpunt gesteld dat uit het in het dossier opgenomen verzoek om herbeoordeling blijkt dat belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling over het toeslagjaar 2009. UHT heeft in de schriftelijke reactie daarom het standpunt ingenomen dat belanghebbende zich voor een herbeoordeling van het toeslagjaar 2008 dient te wenden tot UHT en een nieuw verzoek om herbeoordeling dient in te dienen.
Bij nader inzien is door UHT tijdens de hoorzitting erkend dat de beoordeling over het toeslagjaar 2008 meegenomen had kunnen en moeten worden. De Commissie deelt dit oordeel. Uit het beoordelingsformulier blijkt dat belanghebbende heeft gesteld dat de problemen voor haar al zijn ontstaan in 2008. Ook voert belanghebbende in het licht hiervan feiten en omstandigheden aan. Het bezwaar dat de herbeoordeling over het toeslagjaar 2008 ten onrechte niet heeft plaatsgevonden is gelet hierop gegrond.
Door UHT is inmiddels een verzoek tot herbeoordeling over het toeslagjaar 2008 ingediend en dit verzoek is gehonoreerd. De Commissie kan daarover evenwel pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van deze jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Als de herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.
Belanghebbende stelt dat het gemis aan KOT in de jaren na 2009 het gevolg is van het feit dat zij over het jaar 2009 door de B/T vooringenomen is behandeld. In de schriftelijke reactie heeft UHT belanghebbende in overweging gegeven deze schade als een verzoek om vergoeding van werkelijke schade die het gevolg is van het vooringenomen handelen door B/T over het toeslagjaar 2009 voor te leggen aan de Commissie Werkelijke Schade. Ter zitting heeft belanghebbende medegedeeld zich in deze suggestie te kunnen vinden.
Compensatieberekening 2009
Belanghebbende voert aan dat bepaalde componenten uit de compensatieberekening onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en onvoldoende zijn gemotiveerd. Belanghebbende benoemt onder meer de KOT voor het onderzoek, de betaalde rente en kosten, de vergoeding van juridische hulp, de ingangsdatum voor de vergoeding van immateriële schade en de rentevergoeding over de gemiste KOT.
KOT voor het onderzoek (component a)
Anders dan belanghebbende, is de Commissie van oordeel dat voor de KOT voor het onderzoek (component a) terecht is uitgegaan van een bedrag van € 6.202. Weliswaar heeft op 13 augustus 2009 een neerwaartse correctie plaatsgevonden ten opzichte van het eerdere voorschot van 10 december 2008 van € 9.341 maar deze correctie vond plaats als gevolg van de stopzetting van de KOT per 1 september 2009 door belanghebbende zelf, omdat het kind van belanghebbende niet langer gebruikt maakte van de kinderopvang. De ouders van belanghebbende hebben de opvang vanaf 1 september 2009 verzorgd. In zoverre is sprake geweest van een correctie op grond van het reguliere toeslagenproces die niet het gevolg is geweest van vooringenomen handelen of hardheid bij de toepassing van het stelsel. Bij beschikking van 27 november 2009 heeft B/T de KOT vervolgens ten onrechte op nihil gesteld. Belanghebbende had derhalve voorafgaand aan het onderzoek recht op € 6.202 aan KOT over toeslagjaar 2009, zoals is vermeld in de compensatieberekening. Het bezwaar is naar het oordeel van de Commissie mitsdien ongegrond.
Door belanghebbende betaalde rente en kosten (component g)
Belanghebbende voert aan dat uit de bestreden beschikking niet valt te herleiden hoe het in de compensatieberekening opgenomen bedrag aan betaalde rente en kosten (component g) is tot stand gekomen. Verwezen wordt daarbij naar het op pagina 55 van het dossier genoemde bedrag van € 1.359. De Commissie oordeelt dat uit het LIC-overzicht blijkt dat belanghebbende een invorderingsrente van € 12 heeft moeten betalen over het toeslagjaar 2009. Nu in de definitieve compensatieberekening een bedrag van € 13 is opgenomen, constateert zij dat belanghebbende daardoor niet tekort is gedaan. Het door belanghebbende gesuggereerde bedrag van € 1.359 aan betaalde rente en kosten is naar het oordeel van de Commissie niet juist, nu UHT ten aanzien hiervan terecht heeft geconstateerd dat dit rentebedrag betrekking heeft op alle schulden van belanghebbende bij de belastingdienst (waaronder schulden gerelateerd aan de inkomstenheffing en Motorrijtuigenbelasting) en niet alleen op de schulden in verband met de KOT. De Commissie acht het bezwaar gelet op het voorgaande ongegrond.
Vergoeding juridische hulp (component k)
Belanghebbende stelt dat de vergoeding voor juridische hulp te laag is vastgesteld. Uit de herberekening in de schriftelijke reactie van UHT blijkt dat aan de hand van het door UHT gehanteerde puntensysteem drie punten moeten worden toegekend voor het door gemachtigde indienen van een bezwaarschrift, het verschijnen op een hoorzitting en het indienen van een beroepschrift. Met toepassing van een wegingsfactor 2 leidt dit volgens UHT tot een vergoeding voor juridische hulp van € 4.488. De Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel in zoverre gegrond.
De Commissie ziet in de door UHT opgestelde aanvullende beschouwing en de daarop namens belanghebbende gegeven reactie evenwel geen aanleiding tot het toekennen van meer punten voor juridische hulp, dan de drie die UHT in de schriftelijke reactie heeft berekend.
Periode berekening vergoeding voor immateriële schade (component l)
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waarop de datum van 9 september 2011 als startdatum voor de berekening van de vergoeding van immateriële schade en de rentevergoeding voor gemiste KOT is gebaseerd. Op 2 november 2010 heeft belanghebbende ook een terugvorderingsbeschikking gekregen. Volgens belanghebbende dient deze eerdere datum daarom als startdatum gehanteerd te worden.
De Commissie acht niet goed navolgbaar waarom in het bestreden besluit is uitgegaan van 9 september 2011 als startdatum. De Commissie is in lijn met de schriftelijke reactie van UHT van oordeel dat niet deze datum, maar de datum van de eerste neerwaartse beschikking de start van de vergoeding markeert. De datum van deze beschikking is 27 november 2009. Deze datum valt eerder dan de door belanghebbende aangevoerde datum van 2 november 2010. De Commissie adviseert mitsdien tot gegrondverklaring van dit onderdeel van het bezwaar.
De Commissie stelt met UHT vast dat de einddatum voor de vergoeding voor immateriële schade de dagtekening van de bestreden beschikking dient te zijn, te weten 6 september 2021. Hoewel de vergoeding voor immateriële schade op grond van het voorgaande over een langere periode berekend dient te worden dan in de compensatieberekening is gedaan, wijst de Commissie er op dat de hoogte van de vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht niet kan uitstijgen boven het bedrag van component c. Belanghebbende heeft derhalve al het maximale vergoedingsbedrag toegekend gekregen.
Omdat het bezwaar op onderdelen gegrond is, loopt de einddatum van de berekening van de vergoeding van immateriële schade bovendien strikt genomen door tot de datum van de beslissing op bezwaar. Nu aan belanghebbende, als overwogen, het maximale vergoedingsbedrag al is toegekend, bestaat geen aanleiding het besluit op dit punt te herroepen.
Periode rentevergoeding over gemiste KOT (component m)
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de periode waarover de rentevergoeding over de gemiste KOT en daarmee het in compensatieberekening opgenomen bedrag niet juist is. Evenals UHT in haar schriftelijke reactie kan de Commissie belanghebbende hierin volgen. Uitgaande van de correcte einddatum van de rentevergoeding (6 september 2021) had belanghebbende € 2.474 aan rentevergoeding moeten ontvangen. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel gegrond te verklaren en de compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen.
1 % vergoeding (component n)
De Commissie constateert dat de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook zal behoren te leiden tot aanpassing van de aanvullende vaste vergoeding van 1%.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Omdat het bezwaar gericht tegen het bestreden besluit op onderdelen gegrond is en leidt tot herroeping van dit besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren ten aanzien van het niet beoordelen van toeslagjaar 2008, de vergoeding voor juridische hulp, de vergoeding van immateriële schade en de rentevergoeding over de gemiste KOT, alle ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter