BAC 2022-04217
Publicatiedatum 23-04-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 20 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 27 januari 2022
Hoorzitting: 22 september 2023
Overdracht advies aan UHT: 13 oktober 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bestreden besluit in stand te laten. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking op de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zogenoemde Catshuisuitkering van 20 december 2021.
Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 20 december 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling
van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). - Bij beschikking van 20 december 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij
(nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000. - Bij brief van 21 januari 2022 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze
beschikking. Op 15 november 2022 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd. - Op 22 september 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het hiervan gemaakte verslag is bij het advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende
om compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).
Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.
De beschikking van 20 december 2021 waarin UHT aan belanghebbende meedeelde:
"Helaas zien wij nu geen reden om u € 30.000 uit te betalen" bevat, na die mededeling, slechts een algemeen gestelde opsomming van argumenten die reden voor het niet toekennen van de uitkering zouden kunnen zijn. Niet wordt uitgelegd waarom UHT op 20 december 2021 nog niet in staat was om te beoordelen of zich in het geval van belanghebbende een van die gevallen voordeed. Daarom kan deze argumentatie niet worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van de beschikking als bedoeld in artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij de schriftelijke reactie van 15 november 2022 en tijdens de hoorzitting heeft UHT
inmiddels wel duidelijkheid verschaft over de reden waarom zij nog niet tot toekenning van de uitkering van het forfaitaire bedrag van € 30.000 over is gegaan. Zo heeft UHT voor de jaren 2015 en 2016 toegelicht waarom de aan belanghebbende toegekende voorschotten aan KOT werden verlaagd of stopgezet. De wijzigingen in toegekende KOT zijn in ieder geval op het eerste gezicht verklaarbaar. De Commissie meent dat hieruit volgt dat UHT na het uitvoeren van de lichte toets heeft mogen oordelen dat zij (nog) geen reden zag om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan. De door belanghebbende naar voren gebrachte bezwaargronden maken dit naar het oordeel van de Commissie niet anders.
De Commissie overweegt dat UHT zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een
verdergaand onderzoek naar voormelde omstandigheden het bestek van de lichte toets te buiten gaat. Een grondigere bestudering zal plaatsvinden in het kader van de integrale beoordeling.
Voor zover een zodanige bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen op voorhand niet kan worden uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor het besluit waartegen in onderhavige procedure in bezwaar is gekomen.
Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag
bevestigend beantwoordend, UHT zal adviseren het bestreden besluit in stand te laten. Met vorenstaande beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden. De Commissie geeft UHT in dat kader mee om bij de herbeoordeling met name aandacht te besteden aan hetgeen belanghebbende tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht.
Conclusie
Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de lichte toets en adviseert de Commissie UHT:
- om het bestreden besluit in stand te laten;
- om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de uitvoering van de lichte toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat.
- om de integrale beoordeling in gang te zetten en het kader van die toets een serieus
onderzoek te doen naar hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter