BAC 2022-04211 / 2022-09746
Publicatiedatum 20-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 16 december 2021 en 14 juli 2022
Ontvangst bezwaarschrift: 26 januari en 8 augustus 2022
Hoorzitting: 25 november 2022
Overdracht advies aan UHT: 31 januari 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaarschriften ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde, namens belanghebbende, ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikking afwijzing lichte toets (UHT CHR GU) van 16 december 2021, beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) (UHT-DH5 A) en definitieve beschikking afwijzing compensatie KOT (UHT-DC-I A) van 14 juli 2022.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Whot) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar afdeling 2.1 van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Whot werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Whot bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Whot.
Procesverloop
- •Belanghebbende heeft op 22 maart 2021 telefonisch verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2005 t/m 2009.
- Bij beschikking van 16 december 2021 (UHT CHR GU) is belanghebbende bericht dat zij op dat moment op basis van de lichte toets niet in aanmerking kwam voor de compensatie van € 30.000,-.
- Gemachtigde heeft bij brief van 25 januari 2022, binnengekomen op 26 januari 2022, hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek om compensatie op 1 juli 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2005 t/m 2009 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- Bij beschikkingen van 14 juli 2022 (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2005 t/m 2009.
- Gemachtigde heeft bij brief van 4 augustus 2022, binnengekomen op 8 augustus 2022, hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
- Op 19 september 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 25 november 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
- Op 16 december 2022 heeft UHT naar aanleiding van de zitting een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
- Op 27 december 2022 heeft gemachtigde daar per e-mail op gereageerd.
- Vaststaande feiten
- Belanghebbende heeft voor het toeslagjaar 2005 geen KOT aangevraagd.
- De KOT over 2006 is bij voorschotbeschikking van 30 januari 2006 vastgesteld op € 4.884,- en bij voorschotbeschikking van 8 april 2008 vastgesteld op € 4.824,-.
- De KOT over 2007 is bij voorschotbeschikking van 27 maart 2007 vastgesteld op € 6.456,- en bij definitieve beschikking van 17 juni 2009 vastgesteld op € 6.456,-.
- De KOT over 2008 is bij voorschotbeschikking van 5 februari 2008 vastgesteld op € 6.777,- en bij definitieve beschikking van 25 februari 2011 vastgesteld op € 13.877,-.
- De KOT over 2009 is bij voorschotbeschikking van 21 maart 2009 vastgesteld op € 6.777,- en bij definitieve beschikking van 12 oktober 2011 vastgesteld op € 14.000,-.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en dat deze ook voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Motivering beschikking van 16 december 2021
De beschikking van 16 december 2021 waarin UHT aan belanghebbende meedeelde: “Wij zien nu nog geen reden om u € 30.000,- te betalen”, bevat na die mededeling slechts een algemeen gestelde opsomming van argumenten die reden voor het niet toekennen van de uitkering op grond van de Catshuisregeling zouden kunnen zijn. Niet wordt uitgelegd waarom UHT op 16 december 2021 nog niet in staat was om te beoordelen of zich in het geval van belanghebbende één van die gevallen voordeed. Daarom kan deze argumentatie niet worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van de beschikking als bedoeld in artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij beschikking van 14 juli 2022 heeft UHT inmiddels wel duidelijkheid verschaft over de reden waarom zij voor de jaren 2005 t/m 2009 niet tot toekenning van een uitkering op grond van de Catshuisregeling over is gegaan. Daarin heeft UHT per toeslagjaar toegelicht waarom belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie. De Commissie is van oordeel dat met de beschikking van 14 juli 2022 en het advies van de CvW het bestreden besluit voldoende is onderbouwd.
Motivering beschikking van 14 juli 2022
In de beschikking van 14 juli 2022, waarin UHT belanghebbende meedeelde dat zij op basis van de integrale beoordeling geen recht heeft op compensatie, is voor de jaren 2005 t/m 2009 per jaar toegelicht waarom de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) niet institutioneel vooringenomen heeft gehandeld en waarom er geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 49 lid 3 onder b Awir. Weliswaar heeft UHT de toelichting bij het uitbrengen van de bestreden beschikkingen niet onderbouwd met de op de zaak betrekking hebbende stukken, dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd.
Ontbreken persoonlijk dossier
Gemachtigde stelt daarnaast dat belanghebbende wordt geschaad in haar verweer omdat het persoonlijk dossier ontbreekt. Conform artikel 7:4 tweede lid Awb moet UHT het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbende ter inzage leggen. Het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 29 september 2022 toegezonden aan gemachtigde. Op 28 oktober 2022 zijn de LIC-overzichten voor de jaren 2006 t/m 2009 toegezonden aan gemachtigde. Hiermee hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit.
Vooraankondiging compensatie
Belanghebbende heeft geen vooraankondiging ontvangen, waardoor zij niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze destijds kenbaar te maken. Naar aanleiding van dit onderdeel van het bezwaar overweegt de Commissie als volgt. Belanghebbende heeft in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid gekregen en benut om haar bezwaren verder te ontvouwen en te onderbouwen. Belanghebbende heeft ook niet om aanhouding van de behandeling van haar bezwaarschrift gevraagd. Dat leidt tot de conclusie dat dit bezwaaronderdeel niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat kan leiden.
Afwijzing compensatie
Om over bepaalde jaren voor compensatie in aanmerking te komen, dient men die jaren KOT te hebben aangevraagd/ontvangen; de Whot is hier duidelijk over. Nu belanghebbende geen KOT over 2005 heeft aangevraagd, voldoet zij niet aan (een van) de vereisten van de Whot en kan daarom voor deze periode niet voor compensatie op grond van deze wet in aanmerking komen.
Voor de toeslagjaren 2006 t/m 2009 heeft belanghebbende wel KOT aangevraagd en ontvangen. De Commissie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing en terugvordering van de KOT over deze jaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over het jaar 2006 is gebaseerd op een wijziging in het toetsingsinkomen. Voor het jaar 2007 is het voorschotbedrag gelijk aan het definitieve bedrag en is er niets teruggevorderd. In de jaren 2008 en 2009 is het definitieve bedrag hoger uitgevallen dan de voorschotbedragen omdat er in de voorschotbeschikkingen is uitgegaan van kinderopvang voor één kind, terwijl de kinderopvanginstelling op 2 juli 2010 aan de B/T heeft doorgegeven dat er in deze jaren twee kinderen opvang hebben genoten.
Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Whot, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie is daarom van mening dat belanghebbende ook voor toeslagjaren 2006 t/m 2009 niet in aanmerking komt voor een compensatie.
HOTHOR-melding
Aan de aanvragen voor toeslagjaren 2008 en 2009 is het kenmerk HOTHOR – hoge toeslag/hoog risico – toegevoegd. Dit is een kenmerk dat, naar de Commissie uit de nadere toelichting van UHT begrijpt, geautomatiseerd wordt toegevoegd in situaties waarin sprake is van een laag inkomen, waardoor recht ontstaat op een relatief hoog bedrag aan toeslagen. Dit kenmerk heeft, aldus deze toelichting, tot gevolg dat een extra handmatige controle plaatsvindt. Gemachtigde stelt – onder verwijzing naar het rapport 'Vooronderzoek naar de vermeende discriminerende effecten van de werkwijzen van de Belastingdienst/Toeslagen' van het College voor de Rechten van de Mens – dat deze extra controle ouders met een buitenlandse afkomst en een laag inkomen en/of met veel kinderen extra worden geraakt. De Commissie kan dit punt hier laten rusten omdat gelet op de (nadere) stukken en de toelichtingen ter zitting niet aannemelijk is geworden dat de correcties door andere omstandigheden zijn ingegeven (bijvoorbeeld het breed uitvragen van stukken) dan hiervoor vermeld.
In 2011 heeft de B/T weliswaar een extra controle plaatsgevonden, maar dit is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat vooringenomen is gehandeld. Daarvoor is meer nodig. Een uitvraag of controle als gevolg van het door B/T gegeven kenmerk HOTHOR dwingt weliswaar tot waakzaamheid bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, maar levert daar op zichzelf niet het doorslaggevende bevestigende antwoord op. Aanwijzingen dat die vraag in het geval van belanghebbende in laatstbedoelde zin moet worden beantwoord, geplaatst tegen de achtergrond van de andere feiten en omstandigheden, zijn onvoldoende aannemelijk geworden.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om de bezwaarschriften ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter