Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-04154; BAC 2022-10485; BAC 2022-10361

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 1 mei 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT, 4 augustus 2022 met kenmerken UHT-DHR, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A en 11 augustus 2022 met kenmerk UHT-O OGS B

Ontvangst bezwaarschrift: 26 januari 2022 (CAP/UCF/21/093 UHT) en 14 september 2022 (UHT-DHR / UHT-DC-I A / UHT-O OGS B / UHT-DH5 A)

Hoorzitting: 30 juni 2023

Overdracht advies aan UHT: 12 september 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift van 26 januari 2022 niet-ontvankelijk te verklaren, het
bezwaarschrift van 14 september 2022 tegen beschikking UHT-DHR gegrond te
verklaren en de overige bezwaarschriften van 14 september 2022 ongegrond te
verklaren.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking ‘Hoe gaat het met uw aanmelding’ van 1 mei 2021 (CAP/UCF/21/093 UHT), de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) (UHT-DHR), de definitieve beschikking afwijzing compensatie kot (UHT-DC-I A), de beschikkingen herbeoordeling kot (UHT-DH5 A), alle van 4 augustus 2022 en tegen de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) van 11 augustus 2022 (UHT-O OGS B).

Deze beschikkingen zijn gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling) en de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433).
Artikel 8.6 Wht bepaalt dat beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kot over de jaren 2009 tot en met 2011.
  • Bij beschikking van 1 mei 2021 (kenmerk: CAP/UCF/21/093 UHT) is aan
    belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van €
    30.000,-
  • Bij brief van 26 januari 2022 heeft gemachtigde bezwaar ingediend tegen deze beschikking (hierna onder meer: bezwaarschrift 1).
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek om
    compensatie van belanghebbende op 6 juli 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat in de toeslagjaren 2010 en 2011 geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • Bij beschikking van 4 augustus 2022 (kenmerk: UHT-DHR) heeft UHT aan
    belanghebbende een compensatie toegekend van € 15.968,- voor het toeslagjaar 2009. Op grond van de Catshuisregeling is dit bedrag aangevuld tot een bedrag van € 30.000,-. Tegen deze beschikking heeft gemachtigde op 12 september 2022,
    ingekomen op 14 september 2022, een bezwaarschrift (hierna onder meer:
    bezwaarschrift 2) ingediend.
  • Bij beschikking van 4 augustus 2022 (kenmerk UHT-DH5 A) heeft UHT aan belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor toeslagjaren 2010 en 2011. Tegen deze beschikking heeft gemachtigde ook op 12 september 2022, ingekomen op 14 september 2022, een bezwaarschrift (hierna onder meer: bezwaarschrift 3) ingediend.
  • Eveneens bij beschikking van 4 augustus 2022 (kenmerk UHT-DC-I A) heeft UHT aan
    belanghebbende bericht dat voor de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 niet van
    vooringenomenheid is gebleken. Tegen deze beschikking heeft gemachtigde ook op 12 september 2022, ingekomen op 14 september 2022, een bezwaarschrift (hierna onder meer: bezwaarschrift 4) ingediend.
  • Ook bij beschikking van 11 augustus 2022 (kenmerk: UHT-O OGS B) heeft UHT aan
    belanghebbende bericht dat zij geen aanvullende betaling ontvangt, omdat de
    toegekende O/GS-tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2010 en 2011 het bedrag van € 30.000,- niet te boven gaat. Ook tegen deze beschikking heeft gemachtigde op 12 september, ingekomen op 14 september 2022, een bezwaarschrift (hierna onder meer: bezwaarschrift 5) ingediend.
  • UHT heeft op 16 november 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 30 juni 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van
    partijen. Het verslag daarvan gaat als bijlage bij het advies.
  • UHT heeft op 10 juli 2023 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
  • Gemachtigde heeft op 17 juli 2023 schriftelijk gereageerd op deze aanvullende
    schriftelijke reactie van UHT.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van de bezwaarschriften is niet in geding.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Bezwaarschrift 1
Aan belanghebbende is bij beschikking van 1 mei 2022 bericht dat UHT nog geen
aanleiding ziet om tot compensatie over te gaan. Bij besluit van 4 augustus 2022
(kenmerk: UHT-DHR) is aan belanghebbende alsnog compensatie toegekend.

Proceskostenvergoeding en procesbelang
Nu op de beschikking tot voorlopige afwijzing van de aanspraak op compensatie na de
lichte toets, definitieve beschikkingen met compensatie zijn gevolgd en UHT op de
hoorzitting heeft toegezegd aan belanghebbende een proceskostenvergoeding te voldoen, ontbreekt een belang bij de behandeling van het bezwaar tegen de beschikking voorlopige afwijzing compensatie na lichte toets.

Bezwaarschriften 2, 3, 4 en 5
De Commissie ziet zich voor de beantwoording van de vraag gesteld of UHT op goede
gronden heeft mogen oordelen dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2010 en 2011 en of UHT de toegekende compensatie voor toeslagjaar 2009 en de O/GS-tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2010 en 2011 op de juiste wijze heeft berekend.

Ontbrekende jaren
Gemachtigde heeft eerst op de hoorzitting het bezwaar aangevoerd dat belanghebbende mogelijk aanspraak heeft op compensatie voor de jaren 2006 en 2007. In reactie op de aanvullende schriftelijke reactie noemt zij in dit verband ook nog de jaren 2008 en 2012 tot en met 2014.
UHT stelt dat zij, gelet op de door belanghebbende aangespannen procedure ‘beroep niet tijdig beslissen’, zich uitsluitend gericht heeft op het oorspronkelijke verzoek van
belanghebbende om herbeoordeling van de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011.
Deze stelling van UHT komt de Commissie niet onredelijk voor. Daarbij acht zij van belang dat UHT op de hoorzitting heeft toegezegd de later genoemde jaren alsnog te zullen beoordelen.

Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking bij UHT een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.

Ontbreken zienswijze
Gemachtigde stelt dat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken, nu zij geen vooraankondiging(en) heeft ontvangen. Belanghebbende heeft in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid gekregen en benut om haar bezwaren verder te ontvouwen en te onderbouwen, aldus de gesignaleerde tekortkoming neutraliserend. Omdat evenmin is aangegeven welk nadeel belanghebbende door dit nalaten heeft gehad, laat de Commissie dit bezwaar verder buiten beschouwing. Dat leidt tot de conclusie dat dit bezwaaronderdeel niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat kan leiden.

Ontbrekende stukken/volledige dossier/equality of arms
Gemachtigde stelt dat het bestreden besluit zonder het persoonlijk dossier voor
belanghebbende niet inzichtelijk is zodat er in dit geval geen sprake is van equality of
arms. Om die reden zou ook het beginsel van fair play zijn geschonden.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier ontvangen.
De door de gemachtigde in dit verband ontwikkelde bezwaren treffen dan ook geen doel.

Vooringenomen handelen
Gemachtigde heeft aangevoerd dat er sprake is van vooringenomen handelen door de B/T. Gemachtigde heeft echter niet aangegeven waaruit dit vooringenomen handelen zou bestaan. Het is de Commissie ook anderszins niet aannemelijk geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T. De terugvorderingen KOT over de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 lijken te zijn gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van een door belanghebbende doorgevoerde stopzetting en door belanghebbende opgestuurde jaaropgaves opnieuw is berekend. Deze bijstellingen lijken conform de wet te zijn uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1, lid 1 onder a Wht, geen aanspraak op compensatie wegens institutionele vooringenomenheid.

Hardheidsregeling
Gemachtigde betoogt verder dat belanghebbende in aanmerking komt voor een
hardheidstegemoetkoming voor de toeslagjaren 2010 en 2011 omdat er bij
terugvorderingen over deze jaren, geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet.
Een dergelijke omstandigheid is de Commissie niet gebleken. Dit staat er evenwel niet aan in de weg dat belanghebbende zich kan wenden tot de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) voor een vergoeding van de werkelijke schade.

Startdatum immateriële schade
Wat betreft de periode waarover de forfaitaire vergoeding is berekend, geldt, kortweg, dat deze overeenkomstig artikel 2.3, lid 4 Wht berekend dient te worden, vanaf de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de definitieve compensatiebeschikking. UHT heeft aangegeven dat met betrekking tot de startdatum van de berekening van de compensatie voor de immateriële schade de datum op 30 augustus 2010, de datum van het door belanghebbende ingestuurde antwoordformulier, is gesteld. De Commissie ziet geen aanleiding om de berekening van de vergoeding van de immateriële schade in de compensatieberekening op een eerdere startdatum vast te stellen.

Berekening compensatie en O/GS-tegemoetkoming
Het is de Commissie, uitgaande van het in de Wht neergelegde systeem, en geplaatst tegen de achtergrond van hetgeen partijen op dit punt over en weer hebben gesteld, voor het overige niet gebleken dat UHT onjuiste bedragen zou hebben gehanteerd voor de compensatieberekening.

Beschikkingen onvoldoende gemotiveerd
Ten aanzien van de motivering van de besluiten overweegt de Commissie dat UHT de
bestreden beslissingen inderdaad niet uitvoerig heeft toegelicht, maar dat dit niet
impliceert dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De
Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, de compensatieberekening, een uitgebreide uitleg met behulp van het invul- en beoordelingsformulier, beschikkingen en overige producties, het bestreden besluit in ieder geval voldoende is onderbouwd.

Rente
UHT heeft in de nadere schriftelijke reactie van 10 juli 2023 bij de compensatieberekening aangegeven dat de renteberekening correct is vastgesteld.
Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt over het niet uitgekeerde bedrag
vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het beëindigen van de
voorschotverlening van de KOT, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. Ingevolge artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en is het rentepercentage gelijk aan het percentage dat ingevolge artikel 30hb Algemene wet inzake rijksbelastingen ten aanzien van de inkomstenbelasting wordt gehanteerd. UHT heeft in de toelichting van 10 juli 2023 verwezen naar het bedrag waarover rente wordt berekend en de aanvangsdatum van het desbetreffende tijdvak. Onduidelijk is evenwel gebleven hoe de periodieke rentepercentages die golden binnen dat tijdvak, zijn meegenomen in de berekening. De Commissie geeft UHT in overweging om bij het nemen van de beslissing op de bezwaren van belanghebbende alsnog de duidelijkheid te verschaffen over de formule die wordt gehanteerd om het over het gehele tijdvak genomen gemiddelde rentepercentage te berekenen.

Proceskostenvergoeding
t.a.v. bezwaarschrift 2
Ondanks het feit dat belanghebbende pas door het instellen van bezwaar en in de
beslissing op bezwaar voldoende duidelijkheid krijgt over de motivering van het bestreden besluit, is de Commissie van oordeel dat de kosten van juridische bijstand niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Ingevolge artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden proceskosten uitsluitend vergoed indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge de op dit punt heersende jurisprudentie (zie bijvoorbeeld CRVB 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3140, JB 2021/25), is slechts sprake van herroepen in de zin van artikel 7:15 lid 2 Awb indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde rechtsgevolg. Bij een verbetering van de motivering is er geen sprake van een herroeping van het primaire besluit (zie bijvoorbeeld ABRvS 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3825). De Commissie is daarom van mening dat belanghebbende geen aanspraak heeft op vergoeding van de proceskosten. Van een uitzonderlijke situatie om buiten het systeem van artikel 7:15 lid 2 Awb niettemin tot vergoeding van proceskosten te adviseren, is hier geen sprake.

t.a.v. bezwaarschriften 3 tot en met 5
Nu de Commissie van mening is dat deze bezwaarschriften ongegrond zijn, adviseert zij het verzoek om proceskosten af te wijzen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

  • het bezwaarschrift 1 niet-ontvankelijk te verklaren en belanghebbende de toegezegde proceskostenvergoeding toe te kennen;
  • het bezwaarschift 2 gegrond te verklaren met instandhouding van het primaire
    besluit onder aanvulling van de motivering ten aanzien van de ‘renteberekening
    gemiste kot’ in de beslissing op bezwaar.
  • de bezwaarschriften 3, 4 en 5 ongegrond te verklaren
  • de in de bezwaarschriften 2 tot en met 5 opgenomen verzoeken om proceskosten af
    te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter