BAC 2022-04091
Publicatiedatum 04-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 20 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 12 januari 2022
Hoorzitting: 12 mei 2023
Overdracht advies aan UHT: 1-6-2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking op de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zogenoemde Catshuisuitkering van 20 december 2021.
Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 20 december 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT gemeld in het kader van een herbeoordeling van
kinderopvangtoeslag (hierna: kot). - Bij beschikking van 20 december 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat hij
(nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000. - Bij brief van 6 januari 2022, ontvangen op 12 januari 2022, heeft belanghebbende
bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. - Op 24 november 2022 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd.
- Op 12 mei 2023 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies
gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het
voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd.
Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.
Zoals uiteen is gezet in artikel 2.7 Wht voorziet die wet in een eenmalige forfaitaire
uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht, en die daarvoor in aanmerking komen.
De beschikking van 20 december 2021 waarin UHT aan belanghebbende meedeelde:
“Helaas zien wij nu geen reden om u € 30.000 uit te betalen” bevat, na die mededeling,
slechts een algemeen gestelde opsomming van argumenten die reden voor het niet
toekennen van de uitkering zouden kunnen zijn. Niet wordt uitgelegd waarom UHT op 20 december 2021 nog niet in staat was om te beoordelen of zich in het geval van
belanghebbende een van die gevallen voordeed. Daarom kan deze argumentatie niet
worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van de beschikking als bedoeld in
artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht.
Bij de schriftelijke reactie heeft UHT inmiddels wel duidelijkheid verschaft over de reden waarom zij nog niet tot toekenning van de uitkering van het forfaitaire bedrag van € 30.000 over is gegaan. Daarin heeft UHT voor de jaren 2016 tot en met 2019 per jaar uiteengezet waarom de aan belanghebbende toegekende voorschotten aan kot werden verlaagd. Voor wat betreft de jaren 2016, 2018 en 2019 heeft belanghebbende de gronden voor die verlagingen niet bestreden. Voor het jaar 2017 geldt dat achteraf een correctie heeft plaats gevonden, omdat bij de berekening van het voorschot is uitgegaan van teveel opvanguren. De vraag of de te hoge vaststelling van het voorschot veroorzaakt is door een fout van B/T kan in het kader van deze bezwaarprocedure in het midden blijven. Er is sprake geweest van een reguliere correctie, op basis waarvan belanghebbende kinderopvangtoeslag heeft moeten terugbetalen aan B/T. Om in aanmerking te komen voor compensatie in het kader van de toeslagenaffaire, moet er meer aan de hand zijn: er moet sprake zijn van institutioneel vooringenomen handelen of bijzondere hardheid bij de toepassing van de regels. In het kader van deze bezwaarprocedure zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die duiden op dergelijk institutioneel vooringenomen handelen of bijzondere hardheid. De Commissie heeft er bij het vormen van haar oordeel niet aan voorbij gezien dat de terugbetalingsverplichting voor belanghebbende problematisch was en heeft voor zijn onvrede op dat punt op zich zelf wel begrip, maar een en ander weerspiegelt niet dat belanghebbende institutioneel vooringenomen is behandeld of dat bij de toepassing van de hier relevante regels sprake is geweest van bijzondere hardheid. Het door hem op dit punt opgeworpen bezwaar kan derhalve niet tot het door hem gewenste resultaat leiden.
Gezien de door UHT gegeven nadere motivering kan de Commissie zich erin vinden dat in het kader van de voorlopige beoordeling die in het kader van de zogenoemde lichte toets plaatsvindt, geen € 30.000 aan belanghebbende is toegekend. De Commissie zal UHT dan ook adviseren het bestreden besluit in stand te laten. Met deze beoordeling geeft de Commissie overigens geen voorschot op de integrale beoordeling die UHT nog zal uitvoeren.
Conclusie
Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de lichte toets en adviseert de Commissie UHT:
- om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren;
- om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de uitvoering van de lichte toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat;
- om te bevorderen dat de integrale toets zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter