BAC 2022-04001
Publicatiedatum 13-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 16 december 2021 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 12 januari 2022
Overdracht advies aan UHT: 24 augustus 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen (afwijzende) beschikking van 16 december 2021 (UHT CHR GU) over de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zogenoemde Catshuisuitkering van € 30.000.
De beschikking van 16 december 2021 is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en
verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304),
komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt
afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 16 december 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de periode 2005-2011.
- Bij beschikking van 16 december 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat hij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
- Bij brief, ontvangen op 12 januari 2022, heeft belanghebbende tegen deze beschikking een bezwaarschrift met gronden ingediend.
- Bij schriftelijke reactie van 17 november 2022 heeft UHT gereageerd op het bezwaar van belanghebbende.
- De gemachtigde van belanghebbende, heeft op 9 mei 2023 aan de Commissie gemeld dat belanghebbende en hij niet verschijnen op de (op 10 mei 2023) geagendeerde hoorzitting.
- De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering van 10 mei 2023.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming (vooralsnog) of te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Een van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000
aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, als het
verzoek wordt toegekend (artikel 2.7 Wht).
Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde 'eerste- of lichte toets'. Na deze eerste toets volgt een Integrale beoordeling' op grond van de Wht.
Zoals uiteen is gezet in artikel 2.7 Wht voorziet die wet in een eenmalige forfaitaire
uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht en die daarvoor in aanmerking komen.
De beschikking van 16 december 2021 waarin UHT aan belanghebbende meedeelde:
"Helaas zien wij nu geen reden om u € 30.000 uit te betalen" bevat, na die mededeling, slechts een algemeen gestelde opsomming van argumenten die reden voor het niet toekennen van de uitkering zouden kunnen zijn. Niet wordt uitgelegd waarom UHT op de datum van de beschikking nog niet in staat was om te beoordelen of zich in het geval van belanghebbende een van die gevallen voordeed. Daarom kan deze argumentatie niet worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van de beschikking als bedoeld in artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht.
In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende aangegeven dat hij in aanmerking komt
voor betaling van € 30.000. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur, met name het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende voert ook aan dat zijn kinderen in 2011 kinderopvang genoten hebben en dat hij met
betrekking tot dit berekeningsjaar een bedrag van € 7.014 aan Belastingdienst/ Toeslagen (hierna B/T) terug diende te betalen.
In haar schriftelijke reactie heeft UHT inmiddels wel duidelijkheid verschaft over de reden waarom zij vooralsnog niet tot toekenning van de uitkering van het forfaitaire bedrag van € 30.000 over is gegaan in het kader van de eerste toets. UHT heeft voor de jaren 2005 tot en met 2011 per berekeningsjaar toegelicht waarom en welke wijzigingen in de KOT plaatsgevonden hebben. In de schriftelijke reactie heeft UHT toegelicht dat de toegekende bedragen aan KOT zijn gewijzigd in verband met (door belanghebbende aan B/T doorgegeven) wijzigingen in het aantal opvanguren en/ of het uurtarief, het toetsingsinkomen van belanghebbende en stopzetting van de KOT door belanghebbende. UHT heeft aangevoerd dat zij vooralsnog geen reden heeft om aan te nemen dat sprake is van vooringenomen handelen en/ of hardheid of van opzet/ grove schuld. Dat is, aldus UHT, de reden waarom na het uitvoeren van de eerste toets geen € 30.000 aan belanghebbende is toegekend.
De Commissie is op basis van de aan haar bekende gegevens van mening dat UHT op juiste gronden tot de beslissing is gekomen om in het kader van de eerste toets vooralsnog geen € 30.000 toe te kennen aan belanghebbende. Dat legt de Commissie
hierna uit.
Berekeningsjaren 2005 tot en met 2011
In deze periode is sprake geweest van door belanghebbende aan B/T te betalen bedragen. De afzonderlijke, door belanghebbende terug te betalen bedragen houden
verband met door belanghebbende doorgegeven veranderingen in de (opvang)situatie
van (de kinderen van) belanghebbende. Deze veranderingen hebben betrekking op
stopzetting van de KOT, wijziging van opvanguren, het uurtarief van de
kinderopvanginstelling en/of wijziging van het toetsingsinkomen van belanghebbende. Deze wijzigingen hebben ertoe geleid dat de KOT werd aangepast. De bedragen die door belanghebbende aan B/T moeten worden betaald vloeien voort uit gebruikelijke correcties op de KOT.
Conclusie
De Commissie overweegt dat de door belanghebbende terug te betalen bedragen lijken voort te vloeien uit gebruikelijke wijzigingen die belanghebbende aan B/T heeft
doorgegeven: stopzetting van de KOT, wijziging van opvanguren, het uurtarief van de
kinderopvanginstelling en/ of wijziging van het toetsingsinkomen van belanghebbende. De Commissie overweegt dat de bezwaren van belanghebbende niet slagen en zij adviseert UHT om het bestreden besluit in stand te laten. Met voorgaande beoordeling over het bezwaar tegen de eerste toets, geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden.
Advies
De Commissie concludeert dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde stukken in het
kader van de eerste toets een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd en
adviseert UHT:
- om het bestreden besluit in stand te laten;
- om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de uitvoering van de eerste toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter