BAC 2022-03962
Publicatiedatum 13-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 1 maart 2022 met kenmerk UHT-DC-I
Ontvangst bezwaarschrift: 14 maart 2022
Hoorzitting: 25 mei 2023
Overdracht advies aan UHT: 20 juni 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I ongegrond te verklaren en belanghebbende te informeren over het indienen van een verzoek om aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 1 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I.
Aan belanghebbende is – met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28
augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) – over de toeslagjaren 2015 tot en met 2018 een definitief compensatiebedrag van € 42.111
toegekend, omdat de Belastingdienst fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de
situatie van belanghebbende over deze periode.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (hierna: 'Wet hersteloperatie toeslagen' of 'Wht') in werking getreden. Op
grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier
relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt dat beschikkingen die op basis van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van voornoemde afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven op grond van de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Het vorenstaande betekent dat de in dit geval bestreden beschikking geacht wordt te
zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wet hersteloperatie toeslagen.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 18 november 2019 verzocht om een herbeoordeling van
KOT over de jaren 2015 tot en met 2017. - Uit het Informatie- en beoordelingsformulier blijkt dat tijdens het oudergesprek met
de partner van belanghebbende, is afgesproken toeslagjaar 2018 in de herbeoordeling mee te nemen. Daarom is ook voor dit jaar een compensatie berekend en meegenomen in de compensatieberekening zoals hangt onder de na te noemen brief met kenmerk UHT-VC I en beschikking met kenmerk UHT-DC I. - Bij brief van 28 december 2021 (met kenmerk UHT-VC I) heeft UHT een voorlopig
compensatiebedrag van € 41.847 aangekondigd voor de toeslagjaren 2015 tot en met 2018. Omdat belanghebbende bij brief van 26 mei 2021 al een bedrag van € 30.000 heeft toegekend gekregen, ontvangt belanghebbende aanvullend een bedrag van € 11.847. - Op 25 mei 2021 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van belanghebbende en UHT. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- Bij beschikking van 1 maart 2022 (met kenmerk UHT-DC I) heeft UHT beslist dat het definitieve compensatiebedrag dat belanghebbende ontvangt € 42.111 bedraagt. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 41.847 heeft toegekend gekregen, ontvangt belanghebbende aanvullend een bedrag van € 264.
- Tegen deze beschikking heeft belanghebbende op 11 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend, dat op 14 maart 2022 door UHT is ontvangen.
- UHT heeft op 13 september 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Terugbetaling van het betaalde/verrekende bedrag
Belanghebbende maakt in haar bezwaarschrift aanspraak op vergoeding van het door haar terugbetaalde bedrag aan KOT. In het verweerschrift heeft UHT gedetailleerd
toelichting gegeven op de berekening van de compensatie van de terugbetaalde
voorschotten en ter zitting is hier uitgebreid over gesproken. Voor belanghebbende is dit een belangrijk onderdeel van het bezwaar. De Commissie vat daarom de essentie op dit punt hierna samen.
De KOT die belanghebbende heeft terugbetaald voor de jaren 2015 tot en met 2018,
inclusief de invorderingsrente die belanghebbende heeft moeten betalen, is opgenomen in de onderdelen c en g van de Berekening definitieve beslissing compensatiebedrag KOT. Voor het toeslagjaar 2015 ging het om een bedrag van € 5.463, voor het toeslagjaar 2016 om een bedrag van € 13.233, voor het toeslagjaar 2017 om een bedrag van € 13.705 en voor het toeslagjaar 2018 om een bedrag van € 1.197. In totaal gaat het om een bedrag van € 33.598 (onderdeel c), vermeerderd met een bedrag van in totaal € 1.124 (onderdeel g) aan door belanghebbende betaalde rente en kosten. UHT heeft het in onderdeel c vermelde bedrag gebaseerd op het verschil tussen het bedrag aan KOT zoals opgenomen in de betreffende voorschotbeschikking en het na de neerwaartse correctie overgebleven bedrag aan KOT. De betalingen en verrekeningen die naar aanleiding hiervan over de verschillende jaren hebben plaatsgevonden, zijn terug te vinden in de overzichten van het Landelijke Incasso Centrum (hierna: LIC). Het door belanghebbende eerder betaalde en thans teruggevraagde bedrag van € 18.494 wordt aldus geacht onderdeel uit te maken van het definitief berekende compensatiebedrag. De stelling van belanghebbende dat zij nog recht heeft op een compensatie ter hoogte van dit bedrag, treft gelet hierop geen doel. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Volledigheidshalve merkt de Commissie op dat het bedrag van in totaal € 33.598 is
verminderd met de niet terugbetaalde/verrekende KOT. Dit blijkt uit onderdeel e van de Berekening definitieve beslissing compensatiebedrag KOT. Deze vermindering is
gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de KOT niet volledig heeft
terugbetaald materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de
toeslag wel volledig heeft terugbetaald.
Werkelijke schade hoger
Belanghebbende stelt dat zij en haar partner vanwege de gedwongen verkoop van een
huis een hoger bedrag aan schade hebben geleden dan het in de definitieve
compensatiebeschikking toegekende compensatiebedrag. Ten aanzien hiervan merkt de Commissie op dat het compensatiebedrag bestaat uit meerdere (forfaitaire)
componenten. Een van deze componenten betreft een vergoeding van directe materiele schade die belanghebbende mogelijkerwijs heeft gehad. Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van deze standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Voor zover belanghebbende aangeeft dat de (forfaitaire) vergoedingen ontoereikend zijn in verhouding tot de door belanghebbende geleden schade, merkt de Commissie op dat hiervoor de procedure bij de CWS is bestemd.
Advies
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- de bezwaren, voor zover deze zijn gericht tegen de beschikking van 1 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I, ongegrond te verklaren;
- belanghebbende te informeren over de mogelijkheid tot indiening van een verzoek om vergoeding van additionele schade bij CWS.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter