BAC 2022-03947
Publicatiedatum 16-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 27 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 9 november 2021
Hoorzitting: 14 juni 2023
Overdracht advies aan UHT: 22 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftencommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren, alsmede met betrekking tot het toeslagjaar 2011 nader onderzoek te verrichten of sprake is geweest van hardheid en in voorkomend geval bij beslissing op bezwaar alsnog compensatie over het toeslagjaar toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 27 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A. Hierbij is aan belanghebbende geen compensatie toegekend over de toeslagjaren 2011 en 2013. Namens belanghebbende heeft zich gedurende de bezwaarprocedure [...] als gemachtigde gesteld.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 17 februari 2020 verzocht om herbeoordeling van de KOT over de jaren 2010 tot en met 2014.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende met betrekking tot de jaren 2011 en 2013 op 31 mei 2021aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat met betrekking tot de toeslagjaren 2011 en 2013 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- UHT heeft belanghebbende bij brief van 27 september 2021 een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij heeft UHT aan belanghebbende een voorlopige compensatie toegekend van € 50.700,- over de toeslagjaren 2010 en 2012. De compensatie over deze toeslagjaren is later bij de definitieve beschikking van 5 oktober 2022 met kenmerk UHT-DC I vastgesteld op € 51.713,-.
- Bij beschikking van 27 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie over de toeslagjaren 2011 en 2013.
- Belanghebbende heeft bij brief (ontvangen op 9 november 2021) tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A een bezwaarschrift ingediend. Bij schrijven van 2 december 2021 (ontvangen op 3 december 2021), heeft zij nadere gronden van bezwaar aangevoerd.
- UHT heeft op 20 oktober 2022 schriftelijk gereageerd.
- Gedurende de bezwaarprocedure heeft [...] zich als gemachtigde van belanghebbende gesteld. Gemachtigde heeft op 28 maart 2023 nadere gronden van bezwaar ingediend.
- Op 14 juni 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd. Vervolgens heeft een schriftelijke ronde plaatsgevonden.
- UHT heeft op 25 juni 2023 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
- Gemachtigde heeft op 28 juli 2023 hierop gereageerd.
- Gemachtigde heeft op 24 oktober 2023 een aanvullende reactie ingediend.
- UHT heeft op 22 november 2023 verzocht om de advisering uit te stellen om een ambtshalve toetsing uit te voeren. Op 23 november 2023 is de BAC gevraagd nader advies uit te brengen.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Belanghebbende voert aan dat zij ook voor de toeslagjaren 2011 en 2013 recht heeft op compensatie. Over het toeslagjaar 2011 is een bedrag ad € 5.156,- van haar teruggevorderd, terwijl haar inkomen nauwelijks was gewijzigd. Zij wijst tevens op de vele verrekeningen (al dan niet met andere toeslagen) die over deze jaren hebben plaatsgevonden, als gevolg waarvan zij in grote financiële problemen is gekomen.
Ingevolge artikel 2.1 lid 1 onderdeel a Wht kent de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag forfaitaire compensatie toe aan een aanvrager van KOT, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem vóór 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid van de Belastingdienst/Toeslagen.
De Commissie overweegt ten aanzien van de toeslagjaren 2011 en 2013 als volgt.
De neerwaartse correctie over het toeslagjaar 2011
De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft belanghebbende op 4 december 2010 bij beschikking een voorschot KOT 2011 ad € 14.901,- toegekend. Op 26 mei 2015 is de KOT over het toeslagjaar 2011 definitief vastgesteld op € 9.745,-. Belanghebbende kan niet plaatsen waarom er over het toeslagjaar 2011 is teruggevorderd, nu haar inkomen in 2011 nauwelijks was gewijzigd.
UHT heeft gedurende deze procedure uitgelegd dat deze correctie ten opzichte van de voorschotbeschikking heeft plaatsgevonden, omdat het aantal door de kinderen van belanghebbende genoten opvanguren uiteindelijk minder bleek. Ook de opvangsoort en het uurtarief bleken later af te wijken.
De Commissie overweegt dat een wijziging die is gebaseerd op de gegevens van de kinderopvanginstelling in principe een reguliere correctie is, die in zichzelf niet getuigt van enige vooringenomenheid of hardheid. De Commissie laat daarbij in het midden of belanghebbende zelf de gegevens van de kinderopvang heeft overgelegd (productie 19 bezwaardossier).
De Commissie constateert echter dat het (te hoge) bedrag aan KOT over het toeslagjaar 2011 iedere maand aan de kinderopvanginstelling is betaald (productie 18 bezwaardossier). De terugvordering moest vervolgens door belanghebbende zelf aan de B/T worden voldaan. Voor zover de Commissie bekend heeft de kinderopvanginstelling het teveel ontvangen bedrag behouden.
De Commissie heeft kennisgenomen van het document “Uitgangspunten beoordeling” gedateerd november 2022, dat als bijlage 8 bij vraag 9 in antwoord op Kamervragen van de leden Leijten en Alkaya (kenmerk 2022X23474) naar de Tweede Kamer is gezonden. Op bladzijde 10 wordt toegelicht dat er sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan er bij geen recht op KOT, wél recht kan zijn op compensatie. Dit is het geval wanneer de KOT rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling is betaald, bij de ouder is teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, de oorzaak van de terugvordering is gelegen in het aantal uren opvang (doorbetaling na einde opvang, niet tijdige (verwerking van de) stopzetting, minder opvanguren dan aangevraagd) én de kinderopvanginstelling het geld ten onrechte behoudt. In dat geval kan een beroep worden gedaan op de hardheidsregeling.
De Commissie kan op basis van het bezwaardossier niet vaststellen of de KOI het geld ten onrechte heeft behouden, of dat het uiteindelijk aan de ouder ten goede is gekomen. Daarom adviseert de Commissie UHT nader te onderzoeken of belanghebbende op grond van de genoemde “Uitgangspunten beoordeling” recht heeft op compensatie voor (een deel van) de terugvordering over het toeslagjaar 2011 en dit in de beslissing op bezwaar te motiveren.
De verrekening van kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar 2013
Tussen de Belastingdienst/Toeslagen en belanghebbende is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen over het toeslagjaar 2010 individueel vooringenomen tegenover belanghebbende heeft gehandeld. Op 3 mei 2012 werd de voorschotbeschikking KOT 2010 van € 15.168,- op nihil gesteld. Op 14 september 2013 is de berekening KOT 2010 na bezwaar ambtshalve herzien naar € 12.830,-.
In de tussentijd was de openstaande terugvordering over het toeslagjaar 2010 op 11 januari 2013 voor een bedrag ad € 7.788,- verrekend met de voorschotbeschikking KOT 2013. Uit productie 26 van het bezwaardossier lijkt te volgen dat deze verrekening na de ambtshalve herziening KOT 2010 van 14 september 2013 niet is teruggedraaid, terwijl dit wel had gemoeten. De Commissie acht het aannemelijk dat belanghebbende, die over het toeslagjaar 2013 gebruikmaakte van kinderopvang, hierdoor in de problemen is gekomen.
Belanghebbende is over het toeslagjaar 2012 forfaitair gecompenseerd bij de definitieve compensatiebeschikking met kenmerk UHT-DC I van 5 oktober 2022. De Commissie constateert dat uit de compensatieberekening bij deze beschikking volgt dat UHT belanghebbende over het toeslagjaar 2010 heeft gecompenseerd zonder de ambtshalve herziening van 14 september 2013 in mindering te brengen op het uiteindelijke compensatiebedrag. Nu het verrekende bedrag over het toeslagjaar 2013 is meegenomen in het compensatiebedrag over het toeslagjaar 2010, is belanghebbende welbeschouwd onder de forfaitaire compensatieregeling voor de verrekeningen over het toeslagjaar 2013 gecompenseerd.
Deze forfaitaire compensatie over het toeslagjaar 2010 dekt mogelijkerwijs niet de schade, die belanghebbende heeft geleden als gevolg van de verrekening van de terugvordering KOT 2010 over het toeslagjaar 2013. Indien belanghebbende veronderstelt dat zij een hogere schade heeft geleden dan hetgeen forfaitair is vergoed, dan kan zij ingevolge artikel 2.1 lid 3 Wht een verzoek indienen voor aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). CWS zal het verzoek naar de regels van het civiele schadevergoedingsrecht beoordelen en UHT dienovereenkomstig adviseren of belanghebbende in aanmerking komt voor aanvullende schadevergoeding.
Zorgvuldigheidsgebreken bij de totstandkoming besluit leiden tot gegrondheid
Ingevolge artikel 3:2 Awb vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De Commissie constateert – gezien het voorgaande - dat UHT over het toeslagjaar 2011 het onderzoek niet op een wijze heeft verricht, dat kan worden vastgesteld of zij over het toeslagjaar 2011 recht had op compensatie. De Commissie acht het door UHT verrichte onderzoek aldus onvoldoende zorgvuldig, en het bezwaar van belanghebbende zodoende deels gegrond.
Proceskostenvergoeding
De Commissie bevindt het bezwaar deels gegrond nu UHT haar onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft verricht. Zij adviseert UHT daarom met betrekking tot het toeslagjaar 2011 nader onderzoek te verrichten en belanghebbende desgevallend nadere compensatie toe te kennen. Ingevolge artikel 7:15 Awb dient in de bezwaarprocedure een proceskostenvergoeding te worden toegekend, indien het bezwaar leidt tot een herroeping van het bestreden besluit.
Voor zover het nadere onderzoek UHT aanleiding geeft over het toeslagjaar 2011 alsnog compensatie toe te kennen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen (wegingsfactor 2).
Conclusie
Gezien het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar deels gegrond te verklaren;
- met betrekking tot de neerwaartse correctie in het toeslagjaar 2011 nader te onderzoeken of aanleiding bestaat voor compensatie op grond van hardheid en dit te motiveren in de beslissing op bezwaar;
- bij toekenning van compensatie over het toeslagjaar 2011, tevens de proceskosten voor deze procedure te vergoeden op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter