BAC 2022-03944
Publicatiedatum 15-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 27 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I A
Ontvangst bezwaarschrift: 3 december 2021
Hoorzitting: 27 februari 2024
Overdracht advies aan UHT: 24 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 27 oktober 2021. In de bestreden beschikking is door UHT besloten dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2012. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft, zo wordt in de bestreden beschikking gesteld, over die periode geen fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht wordt de bestreden beschikking geacht te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade.
Procesverloop
- Op 10 februari 2020 heeft belanghebbende telefonisch verzocht om herbeoordeling
van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de toeslagjaren 2008 tot en met
2012. - Bij beschikking van 30 april 2021 heeft UHT naar aanleiding van de lichte toets besloten dat belanghebbende geen recht heeft op een voorschot van het forfaitair bedrag van € 30.000 en kenbaar gemaakt dat de situatie van belanghebbende nog niet helemaal is beoordeeld.
- Op 28 september 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) in haar advies geoordeeld dat over toeslagjaren 2007 tot en met 2012 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen en er ook geen aanleiding is voor een hardheidscompensatie.
- Bij beschikking van 27 oktober 2021 (UHT-DC I A) heeft UHT besloten dat
belanghebbende geen recht heeft op een compensatieregeling voor de toeslagjaren
2007 tot en met 2012. Bij de beoordeling is niet gebleken dat er fouten zijn gemaakt
over deze periode. Ter onderbouwing wordt verwezen naar het advies van de CvW. - Op 30 november 2021 heeft gemachtigde een pro forma bezwaarschrift ingediend
tegen deze beschikking. Het bezwaarschrift is op 3 december 2021 ontvangen. - Op 3 november 2022 heeft gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
- Op 15 juni 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 27 februari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
advies gevoegd. - De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Belanghebbende stelt dat de B/T fouten heeft gemaakt inzake de KOT over 2007 tot en met 2012. Belanghebbende voert aan wel gedupeerd te zijn.
UHT heeft op basis van de herbeoordeling geoordeeld dat belanghebbende niet is
gedupeerd bij de kinderopvangtoeslagaffaire, omdat geen sprake is van institutioneel
vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of een onterechte kwalificatie van
opzet/grove schuld. UHT heeft dit standpunt nader onderbouwd in de schriftelijke reactie van 15 juni 2023. Zij verwijst ook naar het advies van de CvW van 28 september 2021 waarin staat dat de correcties hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de wijzigingen die belanghebbende heeft doorgegeven, stukken die op verzoek zijn verstrekt en/of wijzigingen in het toetsingsinkomen. De definitieve beschikkingen zijn telkens lager vastgesteld vanwege het toetsingsinkomen en/of de door belanghebbende doorgegeven wijzigingen van het aantal afgenomen uren kinderopvang.
De Commissie heeft vastgesteld dat de neerwaartse correcties zijn doorgevoerd naar
aanleiding van wijzigingen die belanghebbende zelf heeft doorgegeven aan B/T. Op grond van het voorgaande, de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting kan de Commissie zich vinden in het advies van de CvW van 28 september 2021 en het
daaropvolgend besluit van UHT dat voor de periode 2007 tot en met 2012 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van B/T.
Ook zijn in het bezwaar geen aanknopingspunten gevonden waaruit aannemelijk is
geworden dat in deze periode sprake is geweest van bijzondere omstandigheden, zodat ook voor de toepassing van de hardheidscompensatie, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub b Wht, geen reden is. Tevens is voor deze periode geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Voor zover gemachtigde zich beroept op de beginselen van behoorlijk bestuur in verband met een trage besluitvorming, onderschrijft de Commissie de toelichting van UHT ter zitting. De beschikking is binnen de wettelijke termijn van vijf jaar na de aanvraagdatum afgegeven aan belanghebbende. De Commissie adviseert UHT het bezwaar ook op dit punt ongegrond te verklaren.
Brief van 29 oktober 2022
Gemachtigde stelt dat de brief van 29 oktober 2022 van B/T de verwachting heeft
gewekt dat belanghebbende gedupeerde is. De Commissie merkt op dat zij de
woordkeuze in de brief ongelukkig vindt en begrijpt dat hierdoor mogelijk verwarring is ontstaan bij belanghebbende. De Commissie onderschrijft echter het standpunt van UHT zoals is verwoord ter zitting dat geen sprake is van een rechtens afdwingbare toezegging. Hierbij neemt de Commissie in aanmerking dat deze brief in samenhang met de brief van 21 november 2020 gelezen dient te worden. Uit deze brieven blijkt dat het gaat om een eenmalige tegemoetkoming van € 750 voor de vertraging in de beoordeling van de aanvraag en dat de tegemoetkoming geen betrekking heeft op een inhoudelijke beoordeling. De Commissie adviseert UHT het bezwaar ook op dit punt ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de gemaakte kosten voor rechtsbijstand in onderhavige procedure. Nu de bezwaren tegen de bestreden
beschikking ongegrond zijn en niet leiden tot herroeping van de beschikking, komt
belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb niet in aanmerking
voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaar ongegrond te verklaren en de bestreden beschikkingen in stand te
laten; - het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Voorzitter