BAC 2022-03926
Publicatiedatum 09-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten: 31 maart 2021 met kenmerk UHT-DC I en 4 oktober 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 12 mei 2021
Hoorzitting: n.v.t.
Overdracht advies aan UHT: 8 mei 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 31 maart 2021
deels gegrond te verklaren en tegen de beschikkingen van 4 oktober 2022
ongegrond. Voorts adviseert de Commissie aan belanghebbende een vergoeding
voor de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [voormalig gemachtigde] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen drie beschikkingen:
1. Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 4 oktober 2022 met
kenmerk UHT-DH5 A.
2. Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 31 maart 2021
met kenmerk UHT-DC I;
3. Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 4
oktober 2022 met kenmerk UHT-DC-I A;
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij voornoemde beschikkingen aan
belanghebbende over de toeslagjaren 2011 en 2013 een definitief compensatiebedrag
van € 38.351 toegekend omdat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) in de
beoordeling fouten heeft gemaakt. De compensatie wordt voor toeslagjaar 2012
afgewezen.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 16 mei 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 10 december 2020 aan UHT gestuurd. De CvW heeft
geoordeeld dat de compensatieregeling van toepassing is voor de toeslagjaren
2011 en 2013. Voor toeslagjaar 2012 is compensatie niet aan de orde. - Bij brief van 28 december 2020 met kenmerk UHT-VC I heeft UHT
belanghebbende laten weten dat zij recht heeft op € 38.351 omdat over de
toeslagjaren 2011 en 2013 fouten zijn gemaakt. - Bij beschikking van 31 maart 2021 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat
belanghebbende recht heeft op compensatie ter grootte van € 38.351 omdat over
de toeslagjaren 2011 en 2013 fouten zijn gemaakt. - Bij bezwaarschrift van 11 mei 2021, ontvangen op 12 mei 2021, heeft
gemachtigde tegen de beschikking van 31 maart 2021 met kenmerk UHT-DC I
bezwaar gemaakt. - Bij beschikkingen van 4 oktober 2022 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHTDH5
A heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat zij over toeslagjaar 2012
geen aanspraak kan maken op compensatie. - In november 2022 heeft de voormalig gemachtigde het bezwaardossier
overgedragen aan de [huidige gemachtigde]. - UHT heeft op 20 december 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 23 april 2024 heeft gemachtigde per e-mail laten weten af te zien van de
geplande hoorzitting en verzocht om de bezwaarzaak op de aanwezige stukken af
te doen en gewezen op de bijgevoegde mailwisseling. - De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], hebben dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De Commissie stelt vast dat gemachtigde tegen de beschikking van 31 maart 2021 tijdig bezwaar heeft gemaakt maar dat gelet op de inhoud van het bezwaarschrift het bezwaar zich ook richt tegen de nadien genomen twee beschikkingen van 4 oktober 2022. Op grond van artikel 6:10, eerste lid onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaarschrift daarom ook inhoudelijk in behandeling genomen tegen de twee beschikkingen van 4 oktober 2022.
De Commissie verklaart het bezwaarschrift tegen de drie beschikkingen ontvankelijk.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Met betrekking tot de beschikking van 31 maart 2021 het volgende:
De Commissie stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de B/T tegenover
belanghebbende over de toeslagjaren 2011 en 2013 individueel vooringenomen heeft
gehandeld. UHT heeft belanghebbende over deze toeslagjaren een forfaitaire
compensatie toegekend ter grootte van € 38.351.
Belanghebbende voert aan dat de bestreden beschikking in strijd met het
zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen. Naar aanleiding hiervan heeft UHT in de schriftelijke reactie van 20 december 2023 de berekening van het compensatiebedrag nogmaals kritisch tegen het licht gehouden. Uit deze herbeoordeling volgt dat de vergoeding voor juridische hulp voor toeslagjaar 2013 en de rentevergoeding over gemiste KOT aangepast dienen te worden. Door deze aanpassingen zullen ook de immateriële vergoeding voor schade en de aanvullende vergoeding aangepast moeten worden.
De Commissie zal dan ook ingaan op de volgende componenten van de
compensatieberekening: vergoeding voor juridische hulp, rentevergoeding over gemiste KOT en vergoeding voor immateriële schade.
Vergoeding van juridische hulp
UHT stelt dat belanghebbende met betrekking tot toeslagjaar 2013 een
bezwaarprocedure heeft gevoerd en dat een vergoeding voor juridische hulp op zijn
plaats is. Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend ter waarde van één punt
(€ 534) en door het toepassen van een wegingsfactor van twee wordt de hoogte van de vergoeding € 1.068.
De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.3 lid 6 van de Wht een forfaitaire
vergoeding wordt toegekend voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. De kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), waarbij een wegingsfactor van twee wordt toegepast
De Commissie merkt op dat belanghebbende door UHT niet tekort is gedaan met de
vaststelling dat in 2013 gebruik is gemaakt van beroepsmatig verleende rechtsbijstand
en dat hiervoor een vergoeding wordt toegekend. Belanghebbende heeft zich destijds
door [...] laten bijstaan. Deze partij is niet gelijk te stellen met een beroepsmatig verleende rechtsbijstandverlener conform het Bpb.
De Commissie adviseert UHT om de vergoeding voor juridische hulp voor toeslagjaar
2013 aan te passen naar het bedrag € 1.068.
Rentevergoeding over gemiste KOT
Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt over het niet uitgekeerde bedrag
vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het beëindigen van de
voorschotverlening van KOT, rente vergoed. De rente wordt ingevolge artikel 2.3 lid 7
Wht berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met
overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Awir. Ingevolge artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de
beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de
tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.
In het bestreden besluit is voor de rentevergoeding over gemiste KOT ten onrechte
uitgegaan van de einddatum 28 december 2020. De vergoeding had moeten worden
berekend tot en met de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking, te
weten: 31 maart 2021. Hierdoor is de rentevergoeding over gemiste KOT voor 2011 en 2013 te laag vastgesteld. De Commissie kan zich vinden in de gegeven uitleg van UHT
met verwijzing naar de renteberekening. Daarmee is inzichtelijk gemotiveerd hoe aan de bedragen van € 795 en € 7.172 is gekomen.
De Commissie adviseert UHT om de rentevergoeding over gemiste KOT over de
toeslagjaren 2011 en 2013 aan te passen.
Vergoeding voor immateriële schade
Ingevolge artikel 2.2 onderdeel d van de Wht bestaat de compensatie mede uit een
bedrag voor immateriële schade. Het bedrag is, ongeacht het aantal berekeningsjaren
waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is
verstreken tussen de dagtekening van de eerste neerwaartse beschikking en de
dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van ieder half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar (artikel 2.3, lid 4 van de Wht).
Uit de toelichting bij de bestreden compensatiebeschikking volgt dat de immateriële
schade over de periode tot en met 28 december 2020 is berekend. UHT heeft in de
schriftelijke reactie toegelicht dat deze datum onjuist is. Dit had 31 maart 2021 moeten zijn. De Commissie kan zich vinden in de vaststelling van deze einddatum.
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een
vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.
De Commissie ziet, gelet op het vorenstaande, daarom aanleiding UHT te adviseren de
forfaitaire vergoeding voor immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar. Door aanpassing van de eerder genoemde
componenten dient ook de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) opnieuw
berekend te worden.
Met betrekking tot de beschikkingen van 4 oktober 2022 het volgende:
Gemachtigde voert aan dat in de beschikking van 31 maart 2021 toeslagjaar 2012 niet is meegenomen. Belanghebbende is in toeslagjaar 2011 vooringenomen behandeld en deze handelwijze heeft zich, aldus de gemachtigde, in de daarop volgende jaren voortgezet. Over toeslagjaar 2012 diende belanghebbende KOT terug te betalen. UHT betoogt dat belanghebbende voor toeslagjaar 2012 niet vooringenomen is behandeld. De KOT is met de beschikking van 13 november 2015 definitief vastgesteld op € 32.277. Deze definitieve vaststelling vond plaats omdat het toetsingsinkomen werd bepaald op € 21.323 en vanwege een neerwaartse bijstelling van de opvanguren van twee van de drie kinderen.
De Commissie stelt vast dat B/T op 1 juni en 6 juli 2013 verzocht heeft om de
opvangcontracten voor de periode van januari 2012 tot en met de einddatum, facturen over de periode januari tot en met december 2012 en de bankafschriften over geheel 2012. Het gaat daarbij om informatie over de drie kinderen van belanghebbende. Bij de stukken zit ook de jaaropgave over 2012 van kinderopvang [...]. B/T heeft uiteindelijk op 13 november 2015 de KOT voor toeslagjaar 2012 definitief vastgesteld op € 32.277. Dat belanghebbende KOT heeft moeten terugbetalen komt mede omdat belanghebbende voor één kind de buitenschoolse opvang vanaf 1 september 2012 heeft beëindigd. Belanghebbende heeft deze melding op 12 november 2012 aan B/T doorgegeven. Voor de definitieve vaststelling van de KOT is ook rekening gehouden met een verlaging van het gezamenlijk toetsingsinkomen van € 23.489 naar € 21.323 en een neerwaartse bijstelling van het aantal opvanguren.
De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2012
sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering van KOT over toeslagjaar 2012 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Het hersteldossier en bezwaardossier
Gemachtigde stelt dat er geen inzage in het hersteldossier is geweest zodat niet duidelijk is geworden hoe het bestreden besluit tot stand is gekomen.
De Commissie overweegt dat belanghebbende gedurende de bezwaarprocedure in het
bezit is gesteld van het bezwaardossier, waarin onder meer de (voorschot)
beschikkingen, RKT, SAS, en LIC-overzichten zijn opgenomen. Ook bevat het
bezwaardossier de voorlopige zienswijze van UHT en het advies van de CvW.
Gemachtigde beschikt in bezwaar over een volledig bezwaardossier. Er zijn voorts geen
aanknopingspunten dat er nadere op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, die niet door UHT zijn overgelegd. Het bezwaar is op dit punt niet gegrond.
Werkelijke schade
De Commissie merkt verder op dat voor zover er sprake is van aanvullende schade,
belanghebbende een verzoek tot vergoeding hiervan bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) kan indienen. Het advies van CWS is vervolgens leidend bij het nemen van een besluit met betrekking tot aanvullende compensatie.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft
gemachtigde recht op een forfaitaire vergoeding op basis van een procespunt (indienen van een bezwaarschrift) met een wegingsfactor twee. Evenals in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en om:
- Het bezwaar tegen de beschikking van 31 maart 2021 met kenmerk UHT-DC I
deels gegrond te verklaren en de beschikking te herroepen; - De vergoeding voor juridische hulp voor toeslagjaar 2013 aan te passen naar €
1.068; - De vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot en met de datum
waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen; - De rentevergoeding over gemiste KOT voor toeslagjaar 2011 en 2013 aan te
passen naar respectievelijk: € 795 en € 7.172; - De aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
aan te passen; - Het bezwaar tegen de beschikkingen van 4 oktober 2022 ongegrond te verklaren;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van een procespunt met een
wegingsfactor van twee. De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding
per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Voorzitter