Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03890

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 4 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 14 januari 2022

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 28 mei 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar van belanghebbende gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende op 12 januari 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 4 januari 2022 (met kenmerk UHT-DC I).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 66.808,- voor de jaren 2010 tot en met 2013.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna Wht) in werking getreden. Op grond van de artikelen 9.2 en 8.6 Wht worden de in dit geval bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 maart 2020 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de KOT.
  • Bij beschikking van 7 mei 2021 (kenmerk UHT-B DMB2) heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op grond van de lichte toets in aanmerking komt voor de betaling van € 30.000.
  • Bij brief van 14 oktober 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan
    compensatie toegekend van € 66.163,-.
  • Bij beschikking van 4 januari 2022 (met kenmerk: UHT-DC I) is vastgesteld dat
    belanghebbende over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 recht heeft op
    compensatie. Het definitieve compensatiebedrag is € 66.808,-.
  • Bij brief van 12 januari 2022 heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen deze
    beschikking.
  • Bij brief van 21 november 2022 heeft gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld.
  • Op 10 november 2023 heeft UHT schriftelijk op de bezwaargronden van
    belanghebbende gereageerd.
  • Bij brief van 26 maart 2024 heeft gemachtigde de Commissie bericht dat
    belanghebbende afziet van haar recht om gehoord te worden.
  • De Commissie heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering van 15 mei
    2024.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Onvolledig dossier en onrechtmatig handelen
Belanghebbende voert aan dat het bezwaardossier niet volledig is, waardoor het geen volledig beeld geeft van gang van zaken rondom de informatieverzoeken van de
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Ook bevat het geen stukken van de inbeslagname van de auto van belanghebbende, of van de inhoudingen op haar bijstandsuitkering. Bij gebreke van deze informatie stelt gemachtigde dat ervan moet worden uitgegaan dat B/T aan belanghebbende om informatie heeft verzocht vanwege haar dubbele nationaliteit. Dat is in strijd met artikel 1 Grondwet en artikel 14 EVRM. Dat handelen heeft inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van belanghebbende, in strijd met artikel 10 lid 2 Grondwet en artikel 8 EVRM. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van onrechtmatig handelen door B/T. UHT merkt voorgaande grond enerzijds aan als een motiveringsgebrek en stelt dat de schriftelijke
reactie geldt als aanvulling op de definitieve compensatiebeschikking. Anderzijds stelt UHT dat de WHT niet voorziet in compensatie vanwege discriminatoir handelen.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende heeft toegelicht, is de Commissie van mening dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties het bestreden besluit alsnog voldoende is onderbouwd.

Ten aanzien van het gestelde discriminatoir handelen en de inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer overweegt de Commissie het volgende. Tussen partijen staat vast dat B/T in de nu voorliggende jaren 2010 tot en met 2013 institutioneel vooringenomen heeft gehandeld naar belanghebbende toe. Er is sprake geweest van een zogenaamde harde stop, er heeft een brede uitvraag plaatsgevonden, er is niet nader uitgevraagd bij belanghebbende en er heeft een zogenaamde zero tolerance onderzoek plaatsgevonden. Al deze omstandigheden hebben geleid tot de conclusie dat belanghebbende in de genoemde jaren gedupeerd is door B/T. Niet uitgesloten kan worden dat de handelwijze van B/T naar belanghebbende terug te voeren is op
het feit dat zij een dubbele nationaliteit heeft. Voor de berekening van de compensatie zou dat echter geen gevolgen hebben. De Wht voorziet niet in een aanvullende vergoeding in zo’n geval. Voor zover belanghebbende meent dat er sprake is van aanvullende schade, dient zij een verzoek in te dienen voor vergoeding van aanvullende werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.1 lid 3 Wht. Dit kan online via www.werkelijkeschade.nl.

Het bezwaar treft geen doel.

Vergoeding voor immateriële schade
Belanghebbende stelt dat de haar toegekende vergoeding voor immateriële schade geen recht doet aan het leed dat haar door B/T is toegedaan. UHT heeft hierop uiteengezet hoe de vergoeding is berekend, en merkt op dat de Wht geen ruimte biedt om een hogere vergoeding toe te kennen.

Voor zover belanghebbende betoogt dat het forfaitaire bedrag van € 500 per maand een te laag bedrag zou zijn voor haar situatie, volgt de Commissie haar niet. De Commissie wijst erop dat in het geval van compensatie op grond van artikel 2.1 Wht een forfaitaire compensatie wordt toegekend, waarmee gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel dat zij ondervonden hebben, vergoed krijgen. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is dan de (deels) forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, dan kan belanghebbende, zoals hierboven vermeld, op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Dat geldt ook voor immateriële schade.

Dit laat echter onverlet dat de vergoeding voor immateriële schade op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht moet worden berekend vanaf de datum van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. UHT hanteert daarnaast een voor belanghebbenden begunstigend beleid, dat voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste vooringenomen handeling door B/T. De Commissie stelt op basis van het Invulformulier herstel toeslagen vast dat belanghebbende op 3 september 2011 heeft voldaan aan het informatieverzoek van B/T ten aanzien van toeslagjaar 2010. UHT concludeert dat de daaropvolgende neerwaartse beschikking van 14 oktober 2011 niet overeenkomt met de door
belanghebbende aangeleverde informatie, en dat vanwege het ontbreken van andere
documenten niet duidelijk is waar dit wel op is gebaseerd (p. 198 van productie 44). Uit het dossier blijkt de Commissie niet van een eerder moment waarop vooringenomen handelen door B/T moet worden aangenomen. De Commissie kan dan ook niet anders concluderen dan dat de beschikking van 14 oktober 2011 moet worden aangemerkt als de eerste beschikking die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid.

Gezien het voorgaande adviseert de Commissie UHT om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 14 oktober 2011 tot de datum van de beslissing op bezwaar.

Rentevergoeding gemiste KOT
De Commissie neemt met instemming kennis van het standpunt van UHT dat de einddatum van de rente gemiste KOT 4 januari 2022 had moeten zijn in plaats van 22 december 2021 en dat deze in de beschikking op bezwaar zal worden aangepast. Op dit punt is het bezwaar daarom gegrond.

Proceskosten
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en leidt tot
herroeping van beide bestreden besluiten, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 1 procespunt (1 gegrond bezwaarschrift) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

  • het bezwaar gegrond te verklaren;
  • de rentevergoeding over gemiste KOT te berekenen tot aan 4 januari 2022;
  • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 14 oktober 2011 tot aan de datum van de beschikking op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal opnieuw te berekenen; en
  • een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van 1
    punt met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter