BAC 2022-03788
Publicatiedatum 16-02-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 26 november 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 25 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 31 december 2021
Hoorzitting: 21 september 2023
Overdracht advies aan UHT: 29 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 2022 deels gegrond te verklaren en dat besluit te herroepen.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende] op 27 december 2021 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag van 26 november 2021 (met kenmerk UHT-VC I). Zoals hierna bij de overwegingen ten aanzien van de bezwaren en de bestreden besluiten wordt overwogen, moet dat bezwaarschrift tevens geacht worden te zijn gericht tegen de 'definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag' van 26 november 2021 (met kenmerk UHT-DC-I A) en de 'definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag' van 25 februari 2022 (met kenmerk UHT-DC I).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is deze beschikking afgegeven.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 19 januari 2021 schriftelijk verzocht om een
herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2017 tot
en met 2019. - Bij besluit van 23 juni 2021 (met kenmerk: UHT-B DMB2) heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking
komt voor uitbetaling van € 30.000. - In het beoordelingsformulier heeft UHT aangegeven dat geen recht is op compensatie over toeslagjaar 2019, omdat geen sprake is van institutionele
vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of onterechte kwalificatie
opzet/grove schuld (0/GS). Over de toeslagjaren 2017 en 2018 is de
compensatieregeling wel van toepassing vanwege institutionele vooringenomenheid. - Deze voorlopige zienswijze van UHT is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen
(hierna: CvW). De CvW heeft geoordeeld dat jegens belanghebbende over het
toeslagjaar 2019 geen sprake is van vooringenomen handelen en dat er ook geen
reden is tot toekenning van een hardheidscompensatie. Over de jaren 2017 en
2018 is de compensatieregeling wel van toepassing. - In de vooraankondiging van 26 november 2021 (kenmerk UHT-VC I) heeft UHT
medegedeeld dat belanghebbende recht heeft op een voorlopige compensatie van
€ 6.963. Omdat belanghebbende eerder al€ 30.000 heeft ontvangen, volgt er
geen nabetaling. - Bij beschikking van 26 november 2021 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatiebedrag voor het jaar 2019.
- Door belanghebbende is op 27 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de vooraankondiging van 26 november 2021.
- Bij beschikking van 25 februari 2022 heeft UHT (kenmerk UHT-DC I) beslist dat
belanghebbende recht heeft op een definitief compensatiebedrag ter hoogte van
€ 7.645 voor de toeslagjaren 2017 en 2018. - Op 18 januari 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift van belanghebbende. In deze schriftelijke reactie staat dat in de vooraankondiging van 26 november 2021 een foutief bedrag is vermeld.
- Bij e-mail van 22 maart 2023 heeft zich gesteld als gemachtigde van belanghebbende.
- Op 21 september 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift behandeld en hierna het volgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Het is niet in geschil dat de bezwaren ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie merkt vooraf op dat het bezwaarschrift van 27 december 2021 is gericht tegen de 'definitieve uitkomst integraal / vooraankondiging compensatie
kinderopvangtoeslag'. Op 25 februari 2022 is daarop een 'definitieve beschikking
compensatie kinderopvangtoeslag' gevolgd. UHT heeft in haar schriftelijke reactie
opgemerkt dat zij het bezwaarschrift ook aanmerkt als bezwaar tegen de laatstgenoemde beschikking. De ontvankelijkheid van dat bezwaar staat verder niet ter discussie, zodat de Commissie ervan uitgaat dat de beschikking van 25 februari 2022 ter beoordeling voorligt. De Commissie leidt verder uit het bezwaarschrift van belanghebbende af dat zij het ook niet eens is met de definitieve beschikking afwijzing compensatie van 26 november 2021 (kenmerk UHT-DC-I A) ten aanzien van toeslagjaar 2019. De Commissie zal er daarom van uitgaan dat ook die beschikking ter beoordeling voorligt.
Bezwaren ten aanzien van het compensatiebesluit
Zorgvuldig onderzoek
Belanghebbende heeft het vermoeden dat niet alle jaren grondig zijn meegenomen in de herbeoordeling.
De Commissie stelt vast dat belanghebbende een verzoek om herbeoordeling heeft
gedaan over de toeslagjaren 2017 tot en met 2019. Naar het oordeel van de Commissie blijkt uit het dossier dat deze jaren door UHT uitvoerig zijn beoordeeld. Eerst is dit door de persoonlijk zaakbehandelaar gedaan en hierna heeft de beoordelaar er opnieuw naar gekeken en een voorlopige zienswijze opgesteld. Vervolgens heeft de CvW de motivering van de voorlopige zienswijze en de daarbij gevoegde stukken bestudeerd. Volgens de Commissie blijkt hieruit dat sprake is van een voldoende zorgvuldig verricht onderzoek. De Commissie is verder van oordeel dat met het indienen van de uitgebreide schriftelijke reactie waarin de berekening puntsgewijs is toegelicht, de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzichten), inclusief de verrekeningen van andere toeslagen, en de overige producties, de compensatieberekening en het bestreden besluit voldoende duidelijk zijn onderbouwd en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Werkelijke schade is hoger
Belanghebbende stelt dat de compensatie niet voldoende is. Zij heeft veel meer schade geleden.
Ten aanzien hiervan merkt de Commissie op dat de Wht in beginsel forfaitaire
compensatie toekent aan gedupeerde ouders. Wanneer iemand meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, zoals belanghebbende hier bepleit, dan kan deze uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie krijgen voor die
werkelijke schade. Belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die
werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan
Commissie Werkelijke Schade.
Vergoeding voor in het verleden gemaakte juridische kosten
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op vergoeding van in het verleden gemaakte
juridische kosten.
De Commissie volgt UHT in het standpunt dat geen recht bestaat op vergoeding van
juridische kosten aangezien belanghebbende in het verleden zelf bezwaar heeft ingediend tegen de vaststelling van de KOT over 2017. Er kan alleen worden overgegaan tot vergoeding van de juridische kosten indien aannemelijk is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dat is niet het geval.
Ambtshalve wijziging van component 12
In de schriftelijke reactie is door UHT opgemerkt dat de bedragen onder component D
van toeslagjaar 2017 en 2018 hoger zijn dan de bedragen onder component A. UHT geeft aan dat dit onjuist is en dat zij deze bedragen zal wijzigen in € 3.490 voor toeslagjaar 2017 en € 7.960 voor toeslagjaar 2018. Vanwege deze wijziging zullen de aanvullende vergoeding van 1 % en de einddatum van de immateriële schadevergoeding automatisch worden aangepast. Dit zal echter niet leiden tot een wijziging van het totale compensatiebedrag dat aan belanghebbende wordt uitgekeerd omdat deze onder de € 30.000 blijft. De Commissie onderschrijft dit standpunt en adviseert UHT om de bestreden beschikking gedeeltelijk gegrond te verklaren en de compensatieberekening aan te passen zoals hiervoor vermeld.
Bezwaren ten aanzien van de definitieve beschikking afwijzing compensatie (UHT-DC-I A)
Belanghebbende heeft ter zitting een brief van 2 maart 2023 van de Belastingdienst/ Toeslagen (hierna: B/T) laten zien waarin is beslist op haar herzieningsverzoek over toeslagjaar 2019. Zij heeft naar aanleiding van dit verzoek nog € 1.037 gekregen aan KOT. Volgens belanghebbende lijkt het erop dat de brief van 2 maart 2023 is gebaseerd op gegevens die zijn ontvangen van de kinderopvanginstelling. Zij kan zich niet voorstellen dat UHT deze gegevens niet had ten tijde van het besluit van 26 november 2021. Vanwege deze gang van zaken betwijfelt belanghebbende of alles goed is verlopen en stelt zij dat zij ook gedupeerd is voor 2019. Het besluit van 26 november 2021 klopt in haar visie niet en zou onzorgvuldig zijn genomen.
UHT heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat 2019 niet kon worden beoordeeld,
omdat over dit jaar nog geen definitieve berekening heeft plaatsgevonden. Ook heeft
UHT benadrukt dat de regelingen voor herstel enkel gelden voor beslissingen over KOT
tot en met 23 oktober 2019. Met de door belanghebbende overgelegde brief van 2 maart 2023 was UHT niet bekend.
De Commissie merkt op dat op grond van artikel 2.1 lid 1 Wht compensatie kan worden toegekend voor schade die een aanvrager van KOT heeft geleden als gevolg van – kort gezegd –handelen als bedoeld in sub a en b dat zich heeft voorgedaan voor 23 oktober 2019. De beslissing van B/T van 2 maart 2023 kan niet als zodanig handelen worden aangemerkt. Hoewel de inhoud van de brief van 2 maart 2023 geen aanleiding geeft om voor het toeslagjaar 2019 tot een andere conclusie te komen, kan zij relevant zijn voor de beoordeling van de gang van zaken in de periode tot 23 oktober 2019. In zoverre zal UHT deze omstandigheid in haar heroverweging moeten betrekken.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaarschrift tegen de
beschikking van 25 februari 2022 gegrond te verklaren ten aanzien component D voor
beide jaren. Voorts adviseert de Commissie alle, ingevolge de Wht, daarmee
samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies en daarbij de einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Ten aanzien van het bezwaar gericht tegen de beschikking van 26 november 2021 (UHTDC-I A) adviseert de Commissie om in het verlengde van het hierboven gestelde en hetgeen aan de orde is gesteld tijdens de hoorzitting de brief van 2 maart 2023 mee te nemen in de volledige heroverweging.
Verder adviseert de Commissie om een proceskostenvergoeding toe te kennen van één
procespunt (verschijnen ter zitting) tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor
twee.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter