Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03785

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten: 4 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 21 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 3 november 2021

Hoorzitting: 19 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 25 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren gericht tegen het besluit van 4 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te verklaren, de bezwaren gericht tegen het besluit van 21 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift d.d. 3 november 2021. Dit bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van d.d. 4 oktober 2021 (UHT-DC I A) en tegen het besluit van 21 oktober 2021 (UHT-DC I).

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 18 mei 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Op 18 maart 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) haar advies over compensatie t.a.v. de toeslagjaren 2010 tot en met 2015 aan UHT toegestuurd.
  • Bij besluit van 7 mei 2021 (UHT-VC I) is t.a.v. het toeslagjaar 2014 een voorlopig compensatiebedrag van € 30.000 toegekend.
  • Bij besluit van 4 oktober 2021 (UHT-DC-I A) is het verzoek om compensatie voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 en 2015 afgewezen.
  • Bij besluit van 21 oktober 2021 (UHT-DC I) is aan belanghebbende voor het toeslagjaar 2014 het definitieve compensatiebedrag van € 30.000 toegekend.
  • Bij brief van 4 november 2021 heeft gemachtigde een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 4 oktober 2021 (UHT-DC-I A).
  • Bij brief van 2 november 2022 heeft gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft op 25 mei 2023 een schriftelijke reactie op het bezwaarschrift gegeven.
  • Bij schrijven van 9 januari 2024 heeft gemachtigde het bezwaarschrift opnieuw aangevuld.
  • UHT heeft op 17 januari 2024 de schriftelijke reactie aangevuld.
  • Gemachtigde heeft op 19 januari 2024 het bezwaarschrift nogmaals aangevuld.
  • Op 19 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden. Het verslag daarvan is achter haar advies gevoegd.
  • UHT heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld door de Commissie, een aanvullende beschouwing d.d. 6 februari 2024 toegestuurd waarop gemachtigde bij e-mailbericht van 27 februari 2024 heeft gereageerd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [fungerend voorzitter] en [leden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geding.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

t.a.v. het bestreden besluit (UHT-DC-I A)
Gemachtigde heeft aangegeven dat er bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag (KOT) over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 en 2015 (mogelijk) fouten zijn gemaakt; zo zou in een aantal gevallen de berekende hoeveelheid opvanguren onjuist (kunnen) zijn of de toekenningsperiode niet (kunnen) kloppen.

De Commissie overweegt dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte kwalificatie Opzet/Grove Schuld (O/GS) en in beginsel niet ziet op eventuele omissies in de vaststelling van KOT. Gemachtigde verzoekt in feite en met name om een aanpassing van de hoogte van de KOT over genoemde toeslagjaren zoals deze indertijd definitief zou moeten zijn vastgesteld. Dat leidt op zichzelf niet tot compensatie.

Gemachtigde stelt echter ook dat er mogelijk sprake is geweest van vooringenomen handelen. Hij wijst in dit verband op het CAF-16 onderzoek [...] en op het vinkje dat achter de naam van belanghebbende heeft gestaan.

UHT heeft in reactie daarop aangegeven dat alleen de stopzetting per 1 november 2014 te maken heeft gehad met de vooringenomenheid van het CAF onderzoek. Belanghebbende is voor dit jaar gecompenseerd. Het vinkje waarnaar werd verwezen betreft het toen lopende CAF-onderzoek.

Gemachtigde wijst verder op het besluit van 4 oktober 2021 (UHT-DC I) waarbij belanghebbende is meegedeeld dat er over het toeslagjaar 2010 fouten zijn gemaakt. UHT heeft in haar aanvullende beschouwing van 6 februari 2024 aangegeven dat in dit besluit het verkeerde jaar is genoemd hetgeen hersteld is bij besluit van 21 oktober 2021 (UHT-DC I). Aangezien gemachtigde dit onderwerp in zijn reactie op de aanvullende beschouwing heeft laten rusten, gaat de Commissie ervan uit dat dit onderwerp geen verdere bespreking behoeft.

De Commissie meent dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 en 2015 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over deze jaren was gelegen in te hoge voorschotten, die op basis van gewijzigde omstandigheden opnieuw werden berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1, lid 1, onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.

t.a.v. het besluit van 21 oktober 2021 (UHT-DC I)
Bij dit besluit is aan belanghebbende voor het toeslagjaar 2014 het definitieve compensatiebedrag van € 30.000 toegekend. Belanghebbende heeft tegen dit besluit geen afzonderlijk bezwaarschrift ingediend. In het onderhavige bezwaarschift maakt gemachtigde ook bezwaar tegen de herbeoordeling van de KOT 2014. Nu UHT in haar reactie op dit bezwaar is ingegaan, neemt de Commissie dit besluit ook mee in haar advisering.
Gemachtigde voert aan dat er in de compensatieberekening onder e ten onrechte een bedrag van € 772 in mindering wordt gebracht aangezien belanghebbende geen openstaande KOT-schuld had. UHT geeft aan dat dit bezwaar gegrond is omdat er niet is gebleken dat belanghebbende de teruggevorderde KOT niet volledig heeft terugbetaald. Daarnaast stelt UHT dat er bij de toekenning van de compensatie geen rekening is gehouden met een bedrag van € 23 aan heffingsrente dat belanghebbende heeft betaald.

Nu de berekening moet worden aangepast, moet volgens UHT ook de immateriële schadevergoeding worden aangepast. De termijn waarover deze wordt berekend, wordt immers doorgetrokken tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar.

De Commissie ziet geen reden om UHT op deze punten niet te volgen en adviseert dan ook dit bezwaar gegrond te verklaren en de compensatieberekening aan te passen op de door UHT aangegeven wijze.

Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie om de bezwaren gericht tegen het besluit van 4 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te verklaren en de bezwaren gericht tegen het besluit van 21 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren en dit aan te passen op de door UHT aangegeven wijze. Tevens adviseert zij een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter