Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03731

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 17 december 2021 met kenmerk UHT-CHR GU

Overdracht advies aan UHT: 23 juni 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten. Voorts adviseert de Commissie om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de eerste toets.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking eerste toets € 30.000 van 17 december 2021 (met kenmerk UHT CHR GU). Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling). In deze beschikking heeft UHT kenbaar gemaakt dat zij in de eerste toets nog geen reden ziet om
aan belanghebbende het forfaitaire bedrag van € 30.000 uit te betalen.

Overgangsrecht

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (hierna: ‘Wet hersteloperatie toeslagen’ of ‘Wht’) in werking getreden. Op
grond van artikel 9.2 Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met
26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt dat beschikkingen die op basis van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van voornoemde afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven op grond van de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Procesverloop

  • Bij beschikking van 17 december 2021 (UHT CHR GU) heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
  • Bij brief gedateerd 10 januari 2022, ontvangen op 13 januari 2022, heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze beschikking.
  • Op 5 december 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie toegezonden.
  • Bij e-mailberichten van 24 april 2023, 28 april 2023 en 10 mei 2023 heeft de gemachtigde laten weten dat bovengenoemde procedure op stukken kan worden
    afgedaan, omdat belanghebbende afziet van het recht om te worden gehoord.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van de zogenaamde eerste toets. Bij de eerste toets wordt volgens een vast kader gezocht naar een indicatie of de
ouder gedupeerd is geweest in enig toeslagjaar. Voor de vraag of sprake is van een gedupeerde ouder, wordt gekeken naar het bestaan van vooringenomen handelen, hardheid of OG/S. Het handelen van B/T moet hebben geresulteerd in een terugvordering. Voor hardheid en OG/S geldt dat deze terugvordering ten minste € 1.500 moet zijn. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

De Commissie meent dat uit de bestreden beschikking met kenmerk UHT CHR GU niet
duidelijk blijkt wat de reden is voor de beslissing van UHT vooralsnog niet over te gaan
tot toekenning van het bedrag van € 30.000. De Commissie is van oordeel dat met de
nadien ingediende schriftelijke reactie en onderliggende stukken alsnog duidelijk is
gemotiveerd waarom UHT heeft mogen oordelen dat zij vooralsnog geen reden zag om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan.

Voor zover tot nu toe uit de stukken blijkt, heeft UHT volgens de Commissie kunnen
concluderen dat voor de toeslagjaren 2010 en 2011 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of O/GS. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft bij voorschotbeschikkingen van 14 december 2010 aan belanghebbende een bedrag van € 8.210 (voor toeslagjaar 2010) en € 7.981 (voor toeslagjaar 2011) aan KOT toegekend voor één kind. Zowel voor het toeslagjaar 2010, als voor het toeslagjaar 2011 heeft vervolgens een neerwaartse bijstelling naar € 0 plaatsgevonden, nadat door de B/T is vastgesteld dat de voorschotbeschikkingen waren bepaald op basis van onjuiste gegevens.

Uit de stukken blijkt dat belanghebbende eerst per 17 mei 2010 geregistreerd staat bij
de Basisregistratie Personen (BVR) en er geen persoonsrelatie bestond met het
eerdergenoemde kind. Uit de BVR blijkt dat de persoonsrelatie met dit kind pas per 20
september 2017 is aangegaan. Uit de systemen blijkt niet dat daadwerkelijk
kinderopvang is genoten in de toeslagjaren 2010 en 2011. UHT licht daarbij toe dat in de KOI viewer, het systeem waar de kinderopvanginstelling de gegevens invoert, geen
gegevens zijn ingevoerd. De Commissie maakt ten slotte uit de stukken op, dat de
neerwaartse bijstelling niet tot terugvorderingen over deze toeslagjaren heeft geleid,
aangezien er nog geen betalingen waren gedaan.

Gelet op het voorgaande, zijn in het dossier onvoldoende eenduidige aanknopingspunten om UHT te adviseren om belanghebbende in het kader van de eerste toets alsnog als gedupeerde aan te merken. De door belanghebbende naar voren gebrachte bezwaargronden maken dit naar het oordeel van de Commissie niet anders. Belanghebbende voldeed zoals blijkt uit de gegevens verzameld voor de eerste toets niet aan de voorwaarden voor het toekennen van KOT. Van de noodzaak tot terugbetaling van KOT blijkt evenmin.

Voor zover een grondigere bestudering tijdens de integrale beoordeling tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit zal geen gevolgen hebben voor het besluit waartegen in de onderhavige procedure in bezwaar is gekomen.

De Commissie zal daarom UHT adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren en het
bestreden besluit in stand te laten. Met dit advies geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling.

Conclusie

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de eerste toets en adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar ongegrond te verklaren;
  • het bestreden besluit in stand te laten; en
  • in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de eerste toets.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter