BAC 2022-03677
Publicatiedatum 30-05-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Bestreden besluit: 1 december 2021 met kenmerk UHT-DC I
Hoorzitting: 25 augustus 2023
Overdracht advies aan UHT: 30 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door mr. (hierna: voormalig gemachtigde) namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC I) van 1 december 2021.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn
genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2005 tot en met 2011 en
2014. - UHT heeft bij beschikking van 23 februari 2021 aan belanghebbende een
voorschot op de compensatie toegekend van € 30.000. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende met betrekking tot de jaren 2005 t/m 2011 op 10 juni 2021
aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de jaren 2005,
2006 en 2011 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. In het jaar 2011 is er wel sprake van een onterechte opzet/grove schuld (hierna: O/GS) kwalificatie. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende met betrekking tot het jaar 2014 op 14 juli 2021 aan UHT
toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de periode van mei t/m
december 2014 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of
bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij vooraankondiging van 16 augustus 2021 aan belanghebbende
bericht dat zij recht heeft op een voorlopig compensatiebedrag van € 89.751
voor de jaren 2007 t/m 2010 en 2014. Belanghebbende ontving een nabetaling
van € 59.751. - UHT heeft bij beschikking van 27 september 2021 aan belanghebbende een
O/GS tegemoetkoming toegekend voor het jaar 2011 voor een bedrag van € 9.056. - UHT heeft bij bestreden beschikking aan belanghebbende een compensatie
toegekend voor een bedrag van € 90.407. Belanghebbende ontving een
nabetaling van € 656. - De voormalig gemachtigde heeft bij brief van 4 januari 2022 tegen deze beschikking een pro-forma bezwaarschrift ingediend.
- [Gemachtigde] heeft zich gesteld als gemachtigde bij brief van 16 juni 2022.
- Gemachtigde heeft bij brief van 24 augustus 2022 het bezwaarschrift aangevuld.
- UHT heeft op 26 februari 2023 een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 25 augustus 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt dat achter het advies is gevoegd.
- UHT heeft op 13 september 2023 een door de Commissie ter zitting verzochte nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op 16 oktober 2023 op gereageerd.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend en of UHT terecht en op
goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor het jaar 2006 af te wijzen.
Compensatieberekening
Betaalde rente en kosten (component G)
Belanghebbende stelt dat er over de jaren 2007, 2008 en 2010 te lage bedragen aan rente en kosten zijn meegenomen in de compensatieberekening. De bedragen komen
niet overeen met de eerder door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) verstrekte
overzichten met betalingen en verrekeningen, aldus belanghebbende. Voor het jaar
2007 moet er € 1.144 in plaats van € 1.049 worden meegenomen, voor het jaar 2008
moet er € 187 in plaats van € 0 worden meegenomen en voor het jaar 2010 moet er
€ 2.006 in plaats van € 191 worden meegenomen. UHT heeft in de schriftelijke
reacties, met verwijzing naar de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum
(hierna: LIC), toegelicht waar de bedragen bij component G op gebaseerd zijn.
De Commissie overweegt dat uit de LIC-overzichten volgt dat (een deel van) de verrekende rente en kosten is hersteld. Dit verklaart de verschillen tussen de door de
B/T verstrekte overzichten en de LIC-overzichten. De Commissie is van mening dat UHT de juiste bedragen heeft gehanteerd voor de door belanghebbende betaalde rente en kosten en acht het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond.
Niet terugbetaalde of verrekende KOT (component E)
Belanghebbende voert verder aan dat het bedrag aan niet terugbetaalde of verrekende KOT bij component E over het jaar 2014 € 0 moet zijn in plaats van € 2.169, omdat een deel van dit bedrag is verrekend met andere toeslagen en een deel van dit bedrag niet aan belanghebbende is uitgekeerd maar aan de kinderopvanginstelling. Ook heeft de B/T aan belanghebbende, in het kader van een WSNP traject, per brief van 21 april
2021 medegedeeld dat er op 19 april 2021 geen openstaande schulden meer zijn. UHT
heeft in de schriftelijke reactie van 26 februari 2023, met verwijzing naar het LIC overzicht, toegelicht dat belanghebbende over het jaar 2014 in totaal € 7.331 aan KOT
heeft toegekend gekregen, waarvan € 5.163 is terugbetaald, waardoor er, in verband
met een afrondingsverschil van € 1, een bedrag van € 2.169 overblijft. Ook stelt UHT
dat de B/T de bevoegdheid heeft om te verrekenen met andere toeslagen en dat de
Wht bepaalt dat niet terugbetaalde KOT in mindering moet worden gebracht op het
compensatiebedrag.
De Commissie volgt het standpunt van UHT. De B/T ontleent de bevoegdheid om te
verrekenen met andere toeslagen aan artikel 30 Awir. Ingevolge artikel 2.3, lid 1, onder
a, Wht bestaat de compensatie uit het bedrag dat als gevolg van een beschikking tot
het verminderen of niet toekennen van KOT die een direct gevolg is van vooringenomenheid, is teruggevorderd, verminderd met een nog niet betaald bedrag
van de terugvordering en van de rente.
Het bovenstaande komt er op neer, dat slechts een compensatie wordt toegekend voor teruggevorderde KOT indien en voor zover die teruggevorderde KOT door de ouder is betaald of ten nadele van haar is verrekend. Dit is kennelijk gebaseerd op het
uitgangspunt dat een belanghebbende die de KOT niet volledig heeft terugbetaald
materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel
volledig heeft terugbetaald. Zoals de Commissie reeds eerder heeft overwogen geldt dit uitgangspunt ook wanneer belanghebbende een WSNP-traject heeft doorlopen. Immers, als een persoon het WSNP-traject succesvol heeft doorlopen, wordt aan haar of hem een schone lei verleend. Hij/zij kan voor alle nog openstaande schulden niet meer tot betaling worden gedwongen. Er resteert na de sanering namelijk slechts een
zogenoemde natuurlijke verbintenis. De schone lei na het doorlopen van het WSNP- traject kan daarmee niet gelijk worden gesteld aan het voldoen van de bij het traject betrokken schulden. Belanghebbende heeft die schulden immers niet afbetaald. Hieruit volgt dat de situatie van belanghebbende ten aanzien van het niet betaalde bedrag van de terugvordering, juridisch niet anders is dan die van andere gedupeerden.
Hoewel de Commissie doordrongen is van de grote impact die het WSNP-traject op het leven van belanghebbende heeft gehad, moet derhalve worden geconcludeerd dat de Wht geen ruimte biedt om de compensatieberekening onder component E bij te stellen voor bedragen die niet daadwerkelijk zijn terugbetaald. De Commissie acht het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond.
Immateriële schade
Belanghebbende is van mening dat de startdatum die wordt gehanteerd om de compensatie van de immateriële schade te berekenen, moet worden aangepast van 26
februari 2010 (dagtekening van de eerste beschikking tot terugvordering) naar het
moment waarop de B/T is begonnen met het uitvragen van stukken.
De Commissie overweegt dat, ingevolge artikel 2.3, lid 4 van de Wht, de vergoeding
voor immateriële schade berekend dient te worden, kortweg, vanaf de dagtekening van de eerste neerwaartse correctiebeschikking. Naar de Commissie begrijpt doet
belanghebbende een beroep op de hardheidsclausule uit artikel 9.1 van de Wht. In
artikel 9.1 van de Wht is een hardheidsclausule opgenomen waarmee van de limitatieve opsomming aan artikelen in die bepaling kan worden afgeweken. Deze
hardheidsclausule ziet niet op de bepalingen in artikel 2.3 van de Wht. Aangezien UHT
de dagtekening van de eerste beschikking tot terugvordering als startdatum hanteert,
sluit zij aan bij artikel 2.3 lid 4 van de Wht. De Commissie is, omdat ook niet is
gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven te veronderstellen dat
belanghebbende hier aanspraak had kunnen ontlenen aan een eventueel door UHT op
dit punt gehanteerd buitenwettelijk begunstigend beleid, daarom van mening dat UHT
hier de juiste startdatum heeft gehanteerd. De Commissie acht het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond.
Correctie uren kinderopvang
Belanghebbende stelt ook dat de door de B/T geregistreerde uren aan kinderopvang
niet overeenkomen met de jaaropgaven van de kinderopvanginstellingen.
Belanghebbende heeft daartoe bij UHT jaaropgaven over de jaren 2006, 2009 en 2010
aangeleverd. UHT heeft in de schriftelijke reactie de uren uit de jaaropgaven met de
door de B/T geregistreerde uren vergeleken. Voor de jaren 2009 en 2010 heeft de B/T
een hoger aantal uren geregistreerd dan het aantal uren dat op de jaaropgaven staat.
Deze verschillen zijn dus niet in het nadeel van belanghebbende. Voor het jaar 2006 is
daarbij een verschil van 249 uur geconstateerd dat wel in het nadeel van
belanghebbende is. De Commissie overweegt dat dit verschil in opvanguren mogelijk
aan een fout van de B/T is te wijten. Het is de Commissie echter niet gebleken dat deze
fout het gevolg is van vooringenomen handelen door de B/T. Deze bezwaarprocedure
heeft alleen betrekking op de beoordeling van het recht op compensatie, maar niet op
verzoeken tot herziening van het eerder door de B/T vastgestelde recht op KOT.
Compensatie over 2006
De Commissie verstaat het verdere betoog van belanghebbende aldus dat zij ook over
het jaar 2006 recht heeft op compensatie. Belanghebbende voert daartoe aan dat er is
verrekend met andere toeslagen, er een beslaglegging heeft plaatsgevonden en dat de
aanvraag van belanghebbende in eerste instantie niet is verwerkt. De Commissie is van
mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing en
terugvordering van de KOT over het jaar 2006 sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Zoals eerder in
dit advies aangegeven heeft de B/T de bevoegdheid om terugvorderingen te verrekenen met andere toeslagen. De beslaglegging waar belanghebbende naar verwijst, betreft een, volgens het LIC-overzicht over het jaar 2006, uitbetaling aan de
kinderopvanginstelling. De terugvordering KOT was gelegen in een te hoog voorschot,
dat op basis van een vermindering van het aantal afgenomen opvanguren opnieuw is
berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen
geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in sommige gevallen aanspraak op een
zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie kan dit punt hier laten rusten
omdat deze hardheidstegemoetkoming, ingevolge artikel 2.1, lid 4, Wht, alleen
toegekend kan worden toegekend indien er minimaal €1.500 is teruggevorderd. In
het geval van belanghebbende is er €1.249 teruggevorderd. Verder is er ook geen
sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.
FSV-lijst
Belanghebbende heeft verder verzocht om informatie over de vermelding van haar
gegevens in de fraude signaleringsvoorziening (FSV-lijst). UHT heeft in de schriftelijke
reactie aangegeven dat de gegevens van belanghebbende op 5 augustus 2009 in deze
FSV-lijst zijn opgenomen. Deze datum is dezelfde datum als waarop de B/T de KOT
heeft stopgezet omdat de kinderen geen opvang meer genoten. UHT beschikt niet over andere informatie. De Commissie geeft UHT in overweging om belanghebbende te informeren over de mogelijkheden om in het kader van de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG) een inzageverzoek in te dienen zodat zij kan nagaan of er
bij de Belastingdienst meer informatie beschikbaar is.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten. Ingevolge
artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht behoeven proceskosten slechts vergoed te
worden indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nu de bezwaren van belanghebbende
ongegrond zijn en er dus geen aanleiding is voor herroeping, is de Commissie van mening dat belanghebbende geen aanspraak heeft op vergoeding van de proceskosten.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter