BAC 2022-03641
Publicatiedatum 06-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 23 november 2021, met kenmerk UHT-DC I A
Ontvangst bezwaarschrift: 4 januari 2022
Hoorzitting: 10 november 2022
Overdracht advies aan UHT: 30 maart 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar in deze zaak ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door mr. N. Rachid (hierna: gemachtigde) namens mevrouw H. Aydin (hierna:
belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door de
Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) betreffende de
toeslagjaren 2011 tot en met 2016 genomen beschikking definitieve afwijzing
compensatie kinderopvangtoeslag van 23 november 2021, met kenmerk UHT-DC I A.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 23 november 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
De compensatie bestaat uit:
- vergoeding van door de B/T teruggevorderde of niet toegekende KOT (artikel 2.3 lid 1 Wht);
- vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (artikel 2.3 lid 3 Wht);
- vergoeding van immateriële schade van € 500 per zes maanden (artikel 2.3 lid 4 Wht);
- rentevergoeding over gemiste KOT (artikel 2.3 lid 7 Wht;
- extra vergoeding van 1% (artikel 2.3 lid 8 Wht).
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
- Op 11 juni 2020 heeft belanghebbende een verzoek gedaan voor een
- herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Op 29 oktober 2021 heeft de Commissie van Wijzen geoordeeld dat de
Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de
toeslagjaren 2011 tot en met 2016 niet vooringenomen is gehandeld en dat de
compensatieregeling niet van toepassing is voor deze jaren. - Bij beschikking van 23 november 2021 is aan belanghebbende medegedeeld dat
over de toeslagjaren 2011 tot en met 2016 geen compensatie wordt toegekend. - Op 31 december 2021 (ingekomen op 4 januari 2022) heeft gemachtigde namens
belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 23 november 2021. - Bij definitieve beschikking compensatie van 16 februari 2022 is aan
belanghebbende de definitieve compensatie(berekening) voor de toeslagjaren
2007 tot en met 2010 toegestuurd. Het definitieve compensatiebedrag is €
75.433. Omdat belanghebbende reeds € 74.345 had ontvangen, krijgt
belanghebbende € 1.088. - Op 20 juli 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie opgesteld.
- Op 10 november 2022 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende
behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van belanghebbende, diens
gemachtigde en UHT. - UHT en gemachtigde zijn op verzoek van de Commissie in minnelijk overleg
getreden. De Commissie is 15 december 2022 op de hoogste gesteld van de
uitkomsten van dit overleg. Tevens heeft UHT het hersteldossier over 2007 tot en
met 2010 aan gemachtigde en de Commissie doen toekomen. - Op 15 december 2022 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie opgesteld.
- Op 16 december 2022 heeft gemachtigde van belanghebbende de Commissie op
de hoogte gesteld dat belanghebbende geen verdere gronden aanvoert en niet
verder wenst te reageren. - De termijn voor de beslissing op bezwaar is, met instemming van de gemachtigde
van belanghebbende, verlengd tot 15 januari 2023.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Eerste toets en gelijkheidsbeginsel
Belanghebbende heeft op zitting aangegeven het niet eerlijk te vinden dat er ook
gedupeerden zijn met minder schade dan belanghebbende, die ook € 30.000 ontvangen.
De Commissie merkt hier het volgende over op. Om een zo groot mogelijke groep door
ongekend onrecht gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht te kunnen doen, heeft het
kabinet - onder andere - gekozen voor het uitkeren van een forfaitair bedrag van €
30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend en
daarvoor, na een lichte toets, in aanmerking komen (de zogenaamde Catshuisregeling).
Hoewel de Commissie onderkent dat deze regeling in individuele gevallen ongelijk kan
uitwerken, meent zij toch dat het kabinet - gelet op de voordelen van een dergelijke
lumpsumregeling - deze bestuurlijke keuze heeft kunnen maken; het samenstel van
regelingen leidt naar haar oordeel niet per definitie tot een onaanvaardbaar of
overwegend onevenwichtige uitkomst. Van belang hierbij is bovendien dat alle
daadwerkelijke materiële en immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt en in alle fases van toekenning in rechtsbescherming wordt voorzien. In eerdere adviezen heeft de Commissie deze bezwaren uitgebreider behandeld. De Commissie verwijst naar – onder andere – de adviezen BAC 2020-0024 en BAC 2020-0026).
Indien gedupeerde ouders menen dat zij naast de huidige compensatie in aanmerking
komen voor een vergoeding voor hogere en werkelijk geleden schade, staat de weg open naar de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).
Toeslagjaren 2011 tot en met 2016
Het bezwaar van belanghebbende richt zich tegen de beschikking over de toeslagjaren
2011 tot en met 2016. Belanghebbende heeft geen KOT aangevraagd over deze jaren als gevolg van al hetgeen haar in haar relatie met de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) is
overkomen met betrekking tot de toeslagjaren 2007 tot en met 2010. Belanghebbende heeft daarover tijdens de hoorzitting verklaard dat zij bevreesd was voor terugvorderingen van B/T en daarom over de jaren 2011 tot en met 2016 geen aanvraag van KOT meer heeft gedaan.
De Commissie overweegt dat met betrekking tot de toeslagjaren 2011 tot en met 2016 evenwel geen recht op compensatie bestaat, omdat vaststaat dat belanghebbende over deze jaren geen KOT heeft aangevraagd en daarmee niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 2.1 Wht.
Tevens blijkt uit het oordeel van de Commissie van Wijzen dat belanghebbende geen
gekwalificeerde kinderopvang heeft genoten, maar dat de belanghebbende volgens haar eigen verklaring oppas aan huis heeft gehad zonder tussenkomst van een
gastouderbureau.
De Commissie heeft begrip voor de situatie van belanghebbende, maar feit blijft dat
belanghebbende niet voldoet aan één van de vereisten van de Wht en dit betekent dat zij voor deze periode niet voor forfaitaire compensatie in aanmerking kan komen.
De Commissie acht het bezwaar op dit punt dan ook ongegrond.
Toeslagjaren 2007 tot en met 2010
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 opnieuw
moeten worden bekeken. Belanghebbende is van mening dat zij recht heeft op veel meer compensatie.
De Commissie is voorts van mening dat UHT met de aanvullende schriftelijke reactie van 15 december 2022 voldoende heeft uitgelegd hoe de compensatieberekening over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 is opgebouwd. Belanghebbende heeft daar verder niet inhoudelijk op gereageerd. De Commissie ziet ook ambtshalve geen redenen om te veronderstellen dat de berekening niet klopt.
Commissie Werkelijke Schade (CWS)
Zoals hiervoor reeds verwoord luidt het standpunt van belanghebbende dat het niet
aanvragen van KOT over de jaren 2011 tot en met 2016 het gevolg is van het feit dat zij
over de jaren 2007 tot en met 2010 door B/T vooringenomen is behandeld. De
Commissie ziet dit als een standpunt dat ter beoordeling aan de CWS kan worden
voorgelegd.
Indien belanghebbende immers meent meer werkelijke schade te hebben geleden, kan
zij een verzoek om schadevergoeding indienen bij de CWS.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT het bezwaar ongegrond te
verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter