Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03572, BAC 2022-03575, BAC 2022-03578

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten: 17 november 2021 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-VC I

Ontvangst bezwaarschrift: 22 december 2021

Hoorzitting: 9 februari 2023

Overdracht advies aan UHT: 23 mei 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift tegen de besluiten van 17 november 2021 ongegrond te verklaren en het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 21 december 2021, ontvangen op 22 december 2021, is gericht tegen de door de UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna “KOT”) van 17 november 2021 (met kenmerk: UHT-DC-I A) en de beschikking herbeoordeling KOT, eveneens van 17 november 2021 (met kenmerk: UHT-DH5A). Ook is het bezwaarschrift gericht tegen de Vooraankondiging compensatie KOT van 17 november 2021 (met kenmerk: UHT-VC I).

In de definitieve beschikking afwijzing compensatie KOT (UHT-DC-I A) is vastgesteld dat uit de herbeoordeling van de situatie van belanghebbende niet gebleken is dat bij de toekenning van de KOT over januari tot en met oktober 2006 en 2007 tot en met 2010 fouten zijn gemaakt. Dit betekent dat belanghebbende geen compensatie krijgt.

In de beschikking herbeoordeling KOT (UHT-DH5 A) is vastgesteld dat uit de situatie van belanghebbende niet is gebleken dat de KOT over 2007 tot en met 2010 te laag is vastgesteld. Ook is niet gebleken dat B/T te streng was bij het uitvoeren van de regels van de KOT. Dit betekent dat ook het terug te betalen bedrag aan KOT niet lager wordt. Belanghebbende krijgt geen tegemoetkoming.

In de Vooraankondiging compensatie KOT (UHT-VC I) deelt UHT aan belanghebbende mede dat hij over het toeslagjaar 2006 in aanmerking komt voor een voorlopig compensatiebedrag van € 30.000.

Op 29 juni 2022 is de definitieve beschikking compensatie KOT (met kenmerk: UHT-DC I) vastgesteld. In deze beschikking is het definitieve compensatiebedrag voor wat betreft het toeslagjaar 2006 vastgesteld op € 9.002. Omdat belanghebbende op grond van de vooraankondiging al een bedrag van € 30.000 heeft ontvangen, krijgt belanghebbende geen extra bedrag uitbetaald.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 20 december 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van eventuele werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (“CWS”) bestemd.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 december 2019 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de KOT.
  • UHT heeft een herbeoordeling uitgevoerd over de toeslagperiode 2006 tot en met 2010. Ten aanzien van de vraag naar institutionele vooringenomenheid is advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen.
  • Bij beschikking van 26 mei 2021 (kenmerk: UHT-B DMB2) is aan belanghebbende medegedeeld dat hij in aanmerking komt voor het bedrag van € 30.000 op basis van de Catshuisregeling. Dit bedrag is op 12 mei 2021 uitbetaald.
  • De Commissie van Wijzen heeft op 27 augustus 2021 geoordeeld dat voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Voor de maanden november en december van toeslagjaar 2006 acht UHT de compensatieregeling wel van toepassing.
  • Bij beschikking van 17 november 2021 (kenmerk: UHT-DC-I A) ontvangt belanghebbende de definitieve beschikking afwijzing compensatie KOT. Geoordeeld wordt dat niet is gebleken dat bij de beoordeling van de KOT over de toeslagperiode januari tot en met oktober 2006 en 2007 tot en met 2010 fouten zijn gemaakt. Belanghebbende krijgt geen compensatie.
  • Bij beschikking van 17 november 2021 (kenmerk: UHT-DH5 A) is aan belanghebbende medegedeeld dat uit de herbeoordeling over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 niet is gebleken dat de KOT over 2007 tot en met 2010 te laag is vastgesteld. Ook is niet gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen te streng was bij het uitvoeren van de regels van de KOT. Belanghebbende krijgt geen tegemoetkoming.
  • Bij brief van 17 november 2021 (kenmerk: UHT-VC I) ontvangt belanghebbende de berekening van het voorlopige compensatiebedrag. De compensatie is berekend over het toeslagjaar 2006. Omdat belanghebbende al een minimaal bedrag van € 30.000 heeft ontvangen, krijgt belanghebbende geen extra bedrag uitbetaald.
  • Bij brief van 21 december 2021 maakt belanghebbende bezwaar tegen de beschikkingen van 17 november 2021 met kenmerk UHT-DH5 A, UHT-DC-I A, UHT-VC I.
  • Bij beschikking van 29 juni 2022 (kenmerk: UHT-DC I) heeft UHT het definitieve compensatiebedrag vastgesteld op € 9.002. Geoordeeld wordt dat er bij de beoordeling van het toeslagjaar 2006 fouten zijn gemaakt. Omdat belanghebbende al een minimaal bedrag van € 30.000 heeft ontvangen, krijgt belanghebbende geen extra bedrag uitbetaald.
  • Op 21 september 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
  • Bij e-mailbericht van 7 november 2022 heeft de BAC aan gemachtigde het dossier van belanghebbende doen toekomen.
  • Bij brief van 28 januari 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende aanvullende gronden van bezwaar ingediend. Deze gronden zijn doorgestuurd aan UHT.
  • Op 9 februari 2023 heeft voor de behandeling van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van belanghebbende en gemachtigde, UHT en de Commissie. Het verslag van deze hoorzitting is achter het advies gevoegd.
  • Op 28 februari 2023 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie opgesteld, vergezeld van enkele aanvullende dossierstukken.
  • Bij e-mailbericht van 15 maart 2023 is namens belanghebbende op deze stukken gereageerd.
  • Op 24 maart 2023 zendt UHT nogmaals een aanvullend dossierstuk toe.
  • Bij e-mailbericht van 30 maart 2023 is namens belanghebbende gereageerd op dit dossierstuk.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Het bezwaarschrift is ingediend tegen de primaire beschikkingen van 17 november 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, alsmede tegen de op 17 november 2021 verzonden vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-VC I). Het bezwaarschrift wordt geacht mede te zijn gericht tegen de Definitieve beschikking compensatie KOT van 29 juni 2022 (met kenmerk UHT-DC I).

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie stelt voorop dat belanghebbende bij besluit van 26 mei 2021 (kenmerk UHT-B DM B2) reeds een bedrag van € 30.000 heeft toegekend gekregen op grond van de zogenoemde Catshuisregeling. Het bedrag is op 12 mei 2021 op de rekening van belanghebbende bijgeschreven.

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat de compensatie van belanghebbende zich beperkt tot het toeslagjaar 2006 en belanghebbende voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 niet voor compensatie in aanmerking komt.

2007 tot en met 2010
De Commissie is van oordeel dat uit de schriftelijke reactie volgt dat UHT heeft mogen oordelen dat voor de jaren 2007 tot en met 2010 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Immers, de bijstellingen voor de desbetreffende toeslagjaren hebben - voor zover tot nu toe uit de stukken blijkt - plaatsgevonden conform de door de kinderopvanginstelling of belanghebbende opgestuurde informatie en zijn te duiden als reguliere correcties op grond van door belanghebbende verstrekte informatie. Enkel het instellen van een controle is onvoldoende om te concluderen dat vooringenomen is gehandeld.

Voor het toeslagjaar 2007 is in een voorschot beschikking van 21 april 2007 een bedrag van € 22.092 aan KOT toegekend aan belanghebbende. Op grond van het door belanghebbende aangeleverde antwoordformulier en de jaaropgaven van de kinderopvanginstelling blijkt het daadwerkelijk afgenomen aantal kinderopvanguren in 2007 lager te zijn. Met de definitieve beschikking van 4 juni 2009 is de KOT daarom vastgesteld op € 14.880 en ontvangt belanghebbende een terugvordering van € 7.212.

Voor het toeslagjaar 2008 is in een voorschot beschikking van 3 december 2007 een bedrag van € 22.094 aan KOT toegekend aan belanghebbende. Op grond van het door belanghebbende aangeleverde antwoordformulier en de jaaropgaven van de kinderopvanginstelling blijkt het daadwerkelijk afgenomen aantal kinderopvanguren in 2008 lager te zijn. Met de definitieve beschikking van 22 mei 2010 is de KOT daarom vastgesteld op € 14.486 en ontvangt belanghebbende een terugvordering van € 7.608.

Voor het toeslagjaar 2009 is in een voorschot beschikking van 10 december 2008 een bedrag van € 21.751 aan KOT toegekend aan belanghebbende. Op grond van het door belanghebbende aangeleverde antwoordformulier en de jaaropgaven van de kinderopvanginstelling blijkt het daadwerkelijk afgenomen aantal kinderopvanguren in 2009 lager te zijn. Met de definitieve beschikking van 29 mei 2012 is de KOT daarom vastgesteld op € 12.490 en ontvangt belanghebbende een terugvordering van € 9.261.

Voor het toeslagjaar 2010 is in een voorschot beschikking van 4 december 2009 een bedrag van € 18.559 aan KOT toegekend aan belanghebbende. Op 21 januari 2010 heeft belanghebbende de KOT zelf met ingang van 1 januari 2010 stopgezet. Hierop volgt op 6 februari 2010 een nihil beschikking. Belanghebbende diende de teveel ontvangen KOT (twee maanden) terug te betalen.

De Commissie heeft op basis van alle schriftelijke informatie en hetgeen ter zitting is verklaard geen aanknopingspunten gevonden dat over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of O/GS. De Commissie stelt zich dan ook in navolging van UHT op het standpunt dat de situatie van belanghebbende over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 geen aanleiding geeft voor een compensatie of tegemoetkoming. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikkingen van 17 november 2021 (kenmerk UHT-DH5 A) en van 17 november 2021 (kenmerk UHT-DC-I A) ongegrond te verklaren.

Problemen rond de aanvraag KOT 2006
Belanghebbende heeft aangegeven dat er problemen waren rondom de aanvraag van KOT voor het toeslagjaar 2006. De Commissie stelt vast dat hierin nu juist de grondslag voor de toegekende compensatie is gelegen. UHT heeft bij toepassing van de compensatieregeling aangenomen dat belanghebbende al op een eerder moment blijk heeft gegeven van problemen met betrekking tot de aanvraag KOT in toeslagjaar 2006. Ondanks het feit dat uit de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen niet is gebleken dat belanghebbende voor 2006 KOT heeft aangevraagd en aan hem is toegekend, heeft UHT uit ruimhartigheid - mede gelet op de feiten en omstandigheden van belanghebbende - bepaald dat er voldoende aanleiding is om aan te nemen dat belanghebbende over 2006 een aanvraag voor KOT heeft ingediend. UHT heeft gelet op die omstandigheden besloten dat belanghebbende recht heeft op compensatie over het jaar 2006 voor de maanden november en december. Om belanghebbende voor november en december 2006 te kunnen compenseren, heeft UHT aan de hand van het vastgestelde inkomen, een bedrag berekend van € 3.105, dat als basis is gebruikt voor de compensatieberekening. De Commissie constateert dat UHT hiermee voor wat betreft de maanden november en december van het toeslagjaar 2006 een ruimhartige benadering heeft gekozen, door belanghebbende ondanks het ontbreken van bewijsstukken, alsnog in aanmerking te laten komen voor een definitief compensatiebedrag van € 9.002 (en daarmee de betaling van een bedrag van in totaal € 30.000).

Problemen rond de aanvraag KOT 2007
Belanghebbende stelt dat de late toekenning van KOT voor het toeslagjaar 2007 voor buitengewoon veel spanning en stress heeft gezorgd. Het ingestelde onderzoek en de handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) kan naar het oordeel van de Commissie op dit punt niet als institutioneel vooringenomen worden aangemerkt. Aan de hand van de door belanghebbende ingediende aanvraag, hebben enkele controles plaatsgevonden die de nodige tijd hebben gevergd en daardoor belastend voor belanghebbende zijn geweest. Op 21 april 2007 is aan belanghebbende een voorschot KOT toegekend ten bedrage van € 22.092. Gegeven de toenmalige werkwijze van B/T was dit niet ongebruikelijk. Het niet tijdig afhandelen van de aanvraag door de Belastingdienst/Toeslagen is mogelijk onzorgvuldig geweest. Maar dit kan naar de mening van de Commissie niet de conclusie dragen dat sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of opzet/grove schuld (O/GS).

Grondslag voor de compensatie KOT 2006
Voor zover gemachtigde stelt dat het voor belanghebbende niet duidelijk is of de grondslag voor de compensatie voor het toeslagjaar 2006 was gelegen in institutioneel vooringenomen handelen, dan wel de hardheid van het stelsel, is door UHT tijdens de hoorzitting aangegeven dat de compensatie gerelateerd aan het toeslagjaar 2006 door UHT gebaseerd is op institutioneel vooringenomen handelen door de B/T. Weliswaar heeft de UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende toegelicht, maar de Commissie is van oordeel dat met de aanvullende stukken met toelichting in het bezwaardossier het bestreden besluit op dit punt alsnog voldoende is onderbouwd.

Actieve rol B/T bij aanvraag KOT
Gemachtigde merkt op dat de aanvraag in het toeslagjaar 2006 bepalend lijkt te zijn geweest voor de opvolgende toeslagjaren. Gemachtigde vraagt zich af waarom B/T belanghebbende niet heeft beschermd, door hem opmerkzaam te maken op de noodzaak tot aanpassing van het aantal uren vanwege de eerdere terugbetalingsverplichting.

De Commissie overweegt dat het toeslagenstelsel ervan uitgaat dat aanvragers zelf – op tijd - toeslagen aanvragen en veranderingen in hun gezins-, woon- of inkomenssituatie doorgeven aan de B/T. Dit vanuit de gedachte dat de aanvrager zo het juiste bedrag ontvangt en terugvorderingen en nabetalingen zo veel mogelijk voorkomen kunnen worden. De Commissie volgt daarbij UHT in haar tijdens de hoorzitting gegeven toelichting. De Commissie merkt op dat de B/T destijds - in de voor belanghebbende relevante toeslagjaren - een minder actieve rol had bij het ondersteunen van de burger bij het maken van schattingen van het inkomen en het doorgeven van tussentijdse wijzigingen dan nu het geval is. Daardoor werd de KOT na de eerste terugbetalingsverplichting het jaar erop automatisch weer te hoog vastgesteld. Niet valt uit te sluiten dat de belanghebbende niet onderkende dat de terugvorderingen het gevolg waren van zijn opgave over 2006. Dat B/T hem hierop niet opmerkzaam maakte, wordt door de Commissie betreurd. De Commissie ziet gelet op de systematiek van toeslagen en de daarmee samenhangende verplichting van de burger om zelf veranderingen door te geven echter geen reden voor het oordeel dat daardoor sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen en/of hardheid in de toepassing van het stelsel. De omstandigheid dat belanghebbende zich niet in staat voelde steeds met de KOT bezig te zijn, maakt het voorgaande niet anders.

Code ‘HOTHOR’
In het geval van belanghebbende is een aantal keren- zo blijkt uit het bezwaardossier - het kenmerk HOTHOR - hoge toeslag/hoog risico - toegevoegd. Uit de aanvullende schriftelijke reactie van UHT van 28 februari 2023 blijkt dat door B/T jaarlijks kinderopvangtoeslagaanvragen worden behandeld die een HOTHOR-signalering (Hoge Toekenning, Hoog Risico) hebben. HOTHOR ontstaat wanneer op basis van een aanvraag of wijziging een toeslagbedrag wordt berekend dat boven een vastgestelde norm van € 20.000 uitkomt. In dat geval ontstaat er een automatische melding in het systeem. Er wordt dan een handmatige controle uitgevoerd om te kijken of de aanvraag of wijziging juist is opgegeven. Een dergelijke risico inventarisatie wordt volledig automatisch toegepast bij iedere burger, bij het passeren van het normbedrag van € 20.000 en betreft een vorm van regulier toezicht. Een uitvraag of controle als gevolg van het door B/T gegeven kenmerk HOTHOR dwingt weliswaar tot waakzaamheid bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, maar levert daar op zichzelf niet het doorslaggevende bevestigende antwoord op. Aanwijzingen dat die vraag in het geval van belanghebbende in laatstbedoelde zin moet worden beantwoord, geplaatst tegen de achtergrond van de uit de ter beschikking staande stukken en tijdens de hoorzitting gebleken feiten en omstandigheden, zijn onvoldoende aannemelijk geworden. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Code ‘thema 1000/risico 1014’
Uit het dossier volgt dat de code ‘risico 1014’ in het systeem van B/T is toegevoegd. Belanghebbende vraagt opheldering van UHT over de gevolgen van deze code voor latere toeslagjaren. Tijdens de hoorzitting is duidelijk geworden dat deze codering wordt toegevoegd in het geval de aanvrager gebruik maakt van gastouderopvang. Het betreft eveneens een vorm van regulier, niet vooringenomen toezicht. De Commissie heeft gelet hierop geen aanleiding om te concluderen dat deze code nadelige gevolgen heeft gehad voor belanghebbende.

Voor wat betreft code ‘thema 1000’ begrijpt de Commissie dat belanghebbende zich afvraagt of deze code gevolgen heeft gehad voor de KOT voor latere toeslagjaren. De Commissie adviseert UHT om in de beslissing op bezwaar de betekenis en eventuele gevolgen van deze door B/T gebruikte code uit te leggen. Uit de wel beschikbare gegeven is voor de Commissie voldoende aannemelijk geworden dat de terugvorderingen voor toeslagjaren 2007 tot en met 2010 zijn gelegen in te hoge voorschotbedragen. Dat op zich heeft voor belanghebbende telkens financiële onzekerheid veroorzaakt. Bij gebrek aan andersluidende gegevens, heeft de Commissie geen aanleiding om te concluderen dat deze code op zich zelf tot nadelige gevolgen in de sfeer van vooringenomenheid, hardheid of O/GS heeft geleid voor belanghebbende.

Eerdere bezwaren tegen eerdere beschikkingen
Voor zover belanghebbende stelt dat institutioneel vooringenomen is gehandeld door de overheid, door de ingediende bezwaarschriften van belanghebbende niet als bezwaarprocedure in behandeling te nemen, overweegt de Commissie als volgt. De Commissie is van oordeel dat de rechtsbescherming tegen besluitvorming door de overheid in Nederland wordt beheerst door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van de Awb staat voor burgers, in het geval zij zich niet met een door een bestuursorgaan genomen besluit kunnen verenigen, de mogelijkheid van bezwaar (en beroep) open. Door de door belanghebbende ingediende bezwaarschriften niet als zodanig te behandelen, maar als een verzoek om opheldering en duidelijkheid, is belanghebbende deze formele stap ontzegd. De Commissie betreurt deze gang van zaken, maar acht dit op zichzelf echter te weinig om institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of O/GS aan te nemen. Dit ook omdat de in het bezwaar door belanghebbende gestelde vragen betreffende de KOT 2007 tot en met 2010 door B/T bij brief van 10 september 2010 inhoudelijk wel zijn geadresseerd, met het oogmerk belanghebbende opheldering en duidelijkheid te bieden. De Commissie meent als gezegd dat de terugvorderingen voor toeslagjaren 2007 tot en met 2010 zijn gelegen in te hoge voorschotbedragen.

Vermelding op FSV-lijst
Belanghebbende meent dat opname in het systeem Fraude Signalering Voorziening (FSV) via de FSV-lijst een recht op compensatie oplevert. B/T verwerkt miljoenen belastingaangiften en aanvragen van toeslagen. Hiertoe maakt B/T gebruik van computersystemen, waaronder de FSV. Het systeem is op 27 februari 2020 uitgezet. Een deel van de op de FSV-lijst geplaatste mensen heeft niets gemerkt van de registratie in de FSV, maar er zijn ook mensen die gevolgen hebben ondervonden van deze registratie. Het enkele feit van opname in het FSV-systeem biedt géén grond voor de conclusie dat daarmee jegens belanghebbende ook institutioneel vooringenomen is gehandeld of sprake was van hardheid bij de toepassing van het stelsel, waardoor recht op compensatie ontstaat. Overigens wijst de Commissie erop dat het onderzoek naar de vraag of belanghebbende gevolgen heeft ondervonden en of daarvoor een financiële tegemoetkoming aan de orde is, separaat van deze procedure door B/T wordt uitgevoerd. Mocht uit onderzoek door B/T blijken dat sprake is van gevolgen door de registratie in de FSV, als gevolg waarvan belanghebbende aanspraak zou maken op een financiële tegemoetkoming, dan wordt belanghebbende hierover door B/T benaderd.

Stopzetting KOT in 2010
Vaststaat dat belanghebbende voor het jaar 2010 KOT heeft aangevraagd en ontvangen, maar dat hij de KOT vervolgens zelf met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2010 heeft stopgezet. Hierna volgde de nihilbeschikking op grond waarvan de ouder de teveel ontvangen KOT (twee maanden) diende terug te betalen. Nu de neerwaartse correctie enkel leunt op de stopzetting van de KOT door de ouder zelf, is geen sprake van vooringenomenheid of hardheid van het stelsel. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Toetsingsinkomen
Voor zover gemachtigde namens belanghebbende het bij de berekening van het recht op KOT gehanteerde toetsingsinkomen ter discussie stelt, benadrukt de Commissie dat uit de strekking van het forfaitaire compensatiestelsel kan worden afgeleid dat het beoogt (financieel) herstel te bieden aan de gedupeerde aanvrager voor de door B/T (uit vooringenomen handelen en/of hardheid van het stelsel) voortvloeiende schade. Daarin past volgens de Commissie niet de herziening van de feiten waarop de door B/T genomen beschikkingen zijn gebaseerd, indien deze feiten niet zelf zijn aan te merken als exponent van institutioneel vooringenomen handelen. De Commissie heeft geen aanleiding dit te veronderstellen. In geval belanghebbende vindt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de handelwijze van B/T is het voor hem mogelijk deze schade te betrekken in de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De Commissie begrijpt dat belanghebbende deze stap al heeft gezet.

Betalingsregeling
Gemachtigde voert namens belanghebbende aan dat sprake is van O/GS door de stopzetting van de betalingsregeling van belanghebbende voor de diverse toeslagjaren. De Commissie heeft reeds bepaald dat de bijstellingen voor de desbetreffende toeslagjaren zijn te duiden als reguliere correcties op grond van door belanghebbende verstrekte informatie. Uit de aanvullende toelichting van UHT en de stukken uit het Landelijk Incassocentrum (LIC) maakt de Commissie op dat er voor de terugbetalingsverplichting van diverse toeslagjaren een betalingsregeling is getroffen. In zoverre is geen sprake van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of O/GS. De Commissie begrijpt uit de aanvullende stukken van UHT dat op enig moment inderdaad een stopzetting heeft plaatsgevonden van de individuele betalingsregeling (van € 774 per maand). De aanvankelijke reden daarvan was dat er bezwaar was gemaakt tegen een beschikking en in tweede instantie, dat niet aan de betalingsverplichting werd voldaan. De Commissie ziet ook hierin geen aanknopingspunten dat voor wat betreft de afhandeling van de betalingsverplichtingen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of O/GS.

Uit de stukken van het LIC maakt de Commissie ten slotte op dat belanghebbende vervolgens gedurende een aantal jaren (2010 tot en met 2020) een bedrag van € 200 per maand heeft voldaan op basis van een lokale betalingsregeling. Alleen voor het jaar 2009 lijken de betalingen in 2018 te zijn gestopt, waarbij het resterende bedrag van € 7.947 niet lijkt te zijn geïnd. De Commissie ziet ook hierin geen aanleiding om institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of O/GS aan te nemen.

Berekening immateriële schade
Gemachtigde heeft ter zitting gesteld dat het bedrag aan immateriële schadevergoeding ten onrechte is gesteld op € 3.105. De Commissie merkt op dat het bedrag als bedoeld in artikel 2.3, lid 4 Wht nooit hoger kan zijn dan de som van de niet toegekende of teruggevorderde bedragen die voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld. In het geval van belanghebbende betreft dit een bedrag van € 3.105.

Hoogte compensatiebedrag
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Voor zover belanghebbende aangeeft dat de (forfaitaire) vergoedingen ontoereikend zijn in verhouding tot de door belanghebbende geleden schade, merkt de Commissie op dat hiervoor de procedure bij de CWS is bestemd.

Meer ten overvloede wijst de Commissie erop dat de BAC in de ontvangstbevestiging van 2 februari 2022 reeds heeft laten weten de indruk te hebben dat belanghebbende niet alleen bezwaar maakt tegen de standaard vergoedingen, maar dat zijn schrijven mede een verzoek bevat om aanvullende compensatie vanwege de door hem gestelde werkelijke schade. Dit is de reden dat het verzoek reeds bij aanvang van de bezwaarprocedure is doorgezonden naar CWS met het verzoek het in behandeling te nemen.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om het bezwaarschrift dat gericht is tegen de bestreden beschikkingen ongegrond te verklaren en het verzoek tot toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Voorzitter