Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03560 

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 18 november 2021 met kenmerk UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 29 december 2021

Hoorzittingen: 14 september 2023 en 7 december 2023

Overdracht advies aan UHT: 11 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen voornoemde definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 18 november 2021.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij beschikking met
kenmerk UHT-DC-I A medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014
geen aanspraak maakt op compensatie.

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022,
433). Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking van 18
november 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van
de Wht.

Procesverloop

  • Op 13 december 2019 heeft belanghebbende een verzoek om herbeoordeling
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) gedaan voor de jaren 2007 tot en met 2014.
  • Bij beschikking van 30 april 2021 (met kenmerk: UHT-B DMB2) is beslist dat
    belanghebbende in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000.
  • In de voorlopige zienswijze van UHT staat dat belanghebbende over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014 niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van vooringenomen handelen of hardheid bij de toepassing van het stelsel door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T).
  • Op 11 oktober 2021 is het oordeel van de Commissie van Wijzen (hierna: de CvW) aan UHT toegezonden. De CvW is van oordeel dat B/T zich terecht op het standpunt stelt dat de compensatieregeling van artikel 49b van de Awir en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir niet van toepassing zijn op de
    toeslagjaren 2010 tot en met 2014.
  • Bij brief van 18 november 2021 (met kenmerk: UHT-VC I) is (voor)aangekondigd dat belanghebbende in aanmerking komt voor een compensatie van € 49.014 over de toeslagjaren 2007 tot en met 2009 en 2015. Dit bedrag is inclusief het reeds betaalde compensatiebedrag van € 30.000.
  • Bij definitieve beschikking afwijzing compensatie KOT van 18 november 2021 (met kenmerk: UHT-DC-I A) heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014, omdat over deze periode geen fouten zijn gemaakt.
  • Bij definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 27 januari 2022 (met kenmerk: UHT-DC I) is het definitieve compensatiebedrag over de toeslagjaren 2007 tot en met 2009 en 2015 vastgesteld op € 49.921. Omdat het definitieve bedrag hoger was dan het reeds toegekende voorlopige compensatiebedrag, ontving belanghebbende een aanvullend bedrag van € 907.
  • Op 27 december 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de
    definitieve beschikking afwijzing compensatie KOT over de toeslagjaren 2010 tot
    en met 2014.
  • Op 5 september 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 14 september 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden. Hiervan is een gemaakt. Tijdens de hoorzitting waren aanwezig respectievelijk de partner en de zus van belanghebbende. Zij vertelden dat belanghebbende op 13 oktober 2022 is
    overleden, maar dat zij de bezwaarprocedure wensten voort te zetten. De Commissie heeft hen geadviseerd een gemachtigde te zoeken en de verdere behandeling van het bezwaar aangehouden.
  • Op 26 september 2023 heeft zich gesteld als gemachtigde.
  • Op 1 november 2023 en 24 november 2023 hebben respectievelijk UHT en gemachtigde aanvullende reacties gegeven naar aanleiding van vragen van de
    Commissie ten aanzien van het procesbelang.
  • Op 7 december 2023 heeft de Commissie een tweede hoorzitting gehouden in
    aanwezigheid van de echtgenoot van belanghebbende, de gemachtigde en UHT.
    Hiervan is een verslag gemaakt.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Strijd met motiverinqs- en zorqvuldiqheidsbeqinsel

Belanghebbende is van oordeel dat het niet duidelijk is hoe UHT tot een afwijzing is
gekomen van de compensatie over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014. Volgens belanghebbende is het besluit in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen.

De Commissie overweegt ter zake als volgt. UHT heeft de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing slechts beperkt toegelicht. Dit impliceert echter
niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldige besluitvorming sprake is. De Commissie is van oordeel dat het bestreden besluit over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014 met het indienen van het schriftelijke verweer en een uitgebreide uitleg tijdens de hoorzitting met behulp van onder meer de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC), de SAS-overzichten in relatie tot de afgegeven beschikking, het advies van de CvW en de overige producties, voldoende is onderbouwd en toegelicht. Het genomen besluit is naar het oordeel van de Commissie gelet hierop zorgvuldig voorbereid en berust bovendien op een volledig dossier en een deugdelijke motivering. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende tegen de bestreden beschikking op dit punt ongegrond te verklaren.

Toeslagen jaren 2010 tot en met 2014

Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift aangegeven dat het leven van belanghebbende en haar gezin totaal ontregeld is door alle gebeurtenissen. Volgens de
gemachtigde van (de nabestaanden van) belanghebbende dient de vooringenomenheid daarom over de gehele periode te worden aangenomen, derhalve ook over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014. Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift aangegeven dat zij op een objectieve behandeling door B/T had mogen vertrouwen, maar dat dit helaas niet het geval is geweest.

De Commissie constateert dat belanghebbende over de toeslagjaren 2007 tot en met 2009 en 2015 een compensatie toegekend heeft gekregen op grond van individueel
vooringenomen handelen door B/T. UHT erkent daarmee dat het vertrouwen van
belanghebbende in een objectieve behandeling door B/T over deze toeslagjaren is
geschaad en dat zij hierdoor gedupeerd is.

De Commissie stelt vast dat uit het beschikbare dossier blijkt dat dit niet het geval is
geweest over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014. De bijstellingen van KOT over deze toeslagjaren hebben plaatsgevonden conform de door belanghebbende doorgegeven wijzigingen van onder meer het (gezamenlijk) toetsingsinkomen, aanpassingen in het uurtarief en wijzigingen in het aantal afgenomen opvanguren. Ook heeft neerwaartse bijstelling plaatsgevonden omdat geen recht bestaat op KOT als een gastouder niet landelijk is geregistreerd. De wijzigingen die zijn doorgevoerd, vonden gelet hierop plaats op basis van het reguliere toeslagenproces en geven op zichzelf geen blijk van (institutioneel) vooringenomen handelen als bedoeld in artikel 2.1. Wht. Daarom bestaat geen aanleiding voor het toekennen van compensatie over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014. Met deze verduidelijking in de schriftelijke reactie blijkt naar het oordeel van de Commissie bovendien dat B/T over voornoemde toeslagjaren objectief heeft gehandeld jegens belanghebbende, nu de (neerwaartse) bijstellingen op grond van het reguliere toeslagenproces te verklaren zijn.

Dat belanghebbende zich onheus bejegend heeft gevoeld en door toedoen van B/T veel stress en spanning heeft gehad, wordt door UHT betreurd en had volgens UHT nooit mogen gebeuren. De Commissie is echter met UHT van oordeel dat om in aanmerking te komen voor compensatie, sprake dient te zijn van vooringenomen handelen en/of hardheid bij de toepassing van het stelsel. Nu is vastgesteld dat hiervan over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014 geen sprake is geweest, bestaat voor deze toeslagjaren geen grond voor het toekennen van compensatie. De Commissie adviseert op grond van het voorgaande tot ongegrondverklaring van dit
bezwaar.

De commissie overweegt ten overvloede nog het volgende.
Voor zover wordt betoogd dat belanghebbende vervolgschade heeft geleden door het
vooringenomen handelen over de toeslagjaren 2005 tot en met 2007 en 2015, geldt dat deze bezwaarschriftprocedure alleen betrekking heeft op (de afwijzing van) de
compensatie op grond van de Wht over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014 en niet ziet op de vergoeding van werkelijke schade over de andere her beoordeelde jaren.
Wanneer een belanghebbende (in de jaren waarin zij als gedupeerde is aangemerkt)
meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, dan kan uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie worden gekregen voor die werkelijke schade. Daartoe dient een verzoek tot vergoeding van die werkelijke schade te worden ingediend, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.

Toeslagjaar 2007

Uit het bezwaarschrift maakt de Commissie op dat belanghebbende zich niet kon vinden in de gang van zaken met betrekking tot het toeslagjaar 2007. Zij heeft verzocht om een tegemoetkoming voor het niet ontvangen van een terugbetaling van B/T naar aanleiding van een gegrond hoger beroep inzake de KOT 2007.

De Commissie stelt vast dat het bezwaar is gericht tegen de afwijzing van de compensatie over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014 (het besluit met kenmerk UHT-DC-I A). Het bezwaar heeft geen betrekking op de toegewezen compensatie over de toeslagjaren 2005 tot en met 2007 en 2015. Deze bezwaargrond valt daarom buiten de omvang van deze bezwaarprocedure.

De Commissie merkt op dat uit de voorlopige zienswijze blijkt dat het door B/T zonder
voorafgaande uitvraag nihil stellen van de KOT over het toeslagjaar 2007, in samenhang met de afhandeling door B/T van het door belanghebbende ingediende
herzieningsverzoek en de bezwaar- en beroepsprocedure juist de basis vormt voor de
conclusie dat over 2007 sprake is geweest van vooringenomen handelen.
Belanghebbende is op grond daarvan gecompenseerd en heeft in die zin al een
tegemoetkoming ontvangen voor het handelen door B/T over dit toeslagjaar.

Toeslagjaren 2016 en 2017

Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift gesteld dat zij alle terugvorderingen over
de toeslagjaren 2010 tot en met 2017 heeft terugbetaald. In de herbeoordeling heeft
belanghebbende niets terug kunnen vinden over het toeslagjaar 2016. Zij vraagt zich af wat de reden daarvan is. Ook heeft belanghebbende toegelicht dat zij de KOT over het toeslagjaar 2017 heeft stopgezet, omdat zij in de financiële problemen kwam en ze erg veel stress en spanning kreeg door B/T.

Naar het oordeel van de Commissie vallen de toeslagjaren 2016 en 2017 buiten de
omvang van dit bezwaar. Belanghebbende heeft een verzoek om herbeoordeling gedaan voor toeslagjaren 2007 tot en met 2014. Deze toeslagjaren zijn door UHT opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot de eerdergenoemde (toewijzende en afwijzende) beschikkingen. Indien (de nabestaanden van) belanghebbende alsnog een
herbeoordeling wensen over andere toeslagjaren dan eerder verzocht, dient hiertoe een nieuwe aanvraag te worden ingediend. Dat UHT toch voor deze jaren toch de toedracht van de KOT toekenning heeft onderzocht beschouwt de Commissie als een vorm van coulance waarover de Commissie zich zal onthouden van advisering.

Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter