Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03443

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 25 november 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 4 januari 2022

Hoorzitting: 8 september 2023

Overdracht advies aan UHT: 18 oktober 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 25 november 2021.

De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag van belanghebbende in de jaren 2008 en 2009 fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan hem voor deze een compensatie toegekend van in totaal € 23.478, welk bedrag op grond van de zogenoemde Catshuisregeling is aangevuld tot € 30.000.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna ook: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304) verplaatst naar de Wht. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 25 november 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

De compensatie bestaat uit:

  • vergoeding van door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) teruggevorderde of niet toegekende KOT (artikel 2.3 lid 1 Wht);
  • vergoeding van de door B/T opgelegde bestuurlijke boete voor verzuim of vergrijp
    (artikel 2.3 lid 2 Wht);
  • vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag
    (artikel 2.3 lid 3 Wht);
  • vergoeding van immateriële schade van € 500 per 6 maanden (artikel 2.3 lid 4 Wht);
  • vergoeding van de invorderingskosten, inclusief rente (artikel 2.3 lid 5 Wht);
  • vergoeding van beroepsmatig verleende juridische hulp (artikel 2.3 lid 6 Wht);
  • rentevergoeding over gemiste KOT (artikel 2.3 lid 7 Wht);
  • extra vergoeding van 1% over het gehele compensatiebedrag (artikel 2.3 lid 8 Wht).

Procesverloop

  • Op 11 februari 2020 heeft belanghebbende een verzoek gedaan om herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 tot en met 2010.
  • Volgens het formulier beoordelingskader hersteldossier kot d.d. 13 oktober 2020 is
    het jaar 2007 ambtshalve herbeoordeeld.
  • Bij beschikking van 25 november 2021 heeft UHT belanghebbende een compensatie
    toegekend van € 23.478 voor de jaren 2008 en 2009, welk bedrag is aangevuld tot € 30.000.
  • Tegen de beschikking van 25 november 2021 heeft gemachtigde bij e-mail van 4
    januari 2022 een (pro forma) bezwaarschrift ingediend.
  • Bij brief van 7 oktober 2022, verzonden per e-mail, heeft gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld.
  • UHT heeft op 12 januari 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van
    de belanghebbende.
  • Op 8 september 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan is bij het advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Herbeoordeling 2007

De beschikking die in deze bezwaarprocedure aan de orde is, ziet alleen op de
herbeoordeling over de jaren 2008 en 2009. UHT heeft echter het jaar 2007 wel in de
herbeoordeling meegenomen en heeft geconcludeerd dat belanghebbende over het jaar 2007 geen recht heeft op compensatie. In het informatievergaringskader (productie 37 van het dossier) is opgenomen dat in dat jaar ook een nihilstelling heeft plaatsgevonden wegens (gestelde) non-response, maar dat na bezwaar alsnog KOT is toegekend, zodat voor 2007 geen herstel meer nodig is. Volgens datzelfde informatievergaringskader is de kot 2007 op 12 mei 2009 middels een harde stop op nihil gesteld en na bezwaar bij beschikking van 27 april 2010 opwaarts gecorrigeerd.
De beschikking ziet niet op het jaar 2007 en dat maakt dat de beschikking op dat punt
onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hoe belastend dat voor belanghebbende ook is, die conclusie kan er echter niet toe leiden dat de herbeoordeling 2007 geacht moet worden deel uit te maken van de bestreden beschikking. De Commissie kan pas een advies uitbrengen over de herbeoordeling voor het jaar 2007, als UHT na herbeoordeling van deze jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, kan hij, indien hij dat wenst, tegen die beschikking bij UHT een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.

Onderdeel f van de compensatieberekening

Belanghebbende heeft aangevoerd dat het bedrag onder f van de compensatieberekening niet juist is, nu dat wordt afgeleid van component c en component c verhoogd zou moeten worden met rente en kosten. UHT heeft in haar schriftelijke reactie een toelichting gegeven op de totstandkoming van het bedrag onder c. De post rente en kosten behoort tot component g en wordt niet opgeteld bij component c. De Commissie heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de aan het besluit ten grondslag liggende berekening op dit punt niet correct is.

Renteberekening 2008

UHT heeft aangegeven dat de periode waarover de rentevergoeding is berekend niet juist is en dat dit hersteld zal worden bij de beslissing op bezwaar. UHT acht om deze reden het bezwaar gegrond.

Immateriële schade

De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Wet hersteloperatie toeslagen is een vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De compensatie bedraagt € 500 voor ieder halfjaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie.
Ten aanzien van het bezwaar gericht tegen de maximering van het bedrag van de
vergoeding voor immateriële schade, overweegt de Commissie als volgt. Volgens artikel 2.3 lid 4, laatste volzin van de Wet hersteloperatie toeslagen, welke bepaling materieel gelijk is aan hetgeen daarover in onderdeel 3.1.2 van het vervallen Compensatiebesluit is bepaald, kan de compensatie voor de veronderstelde immateriële schade niet meer bedragen dan het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten (het totaalbedrag van de neerwaartse correctie). Het standpunt van belanghebbende vindt geen steun in de wet. UHT heeft dan ook kunnen besluiten de toegekende vergoeding voor immateriële schade te maximeren op het bedrag van component c. Wat betreft de periode waarover de forfaitaire vergoeding is berekend, geldt dat deze overeenkomstig artikel 2.3 lid 4 van de Wet hersteloperatie toeslagen berekend dient te worden vanaf de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de definitieve compensatiebeschikking.

Zoals UHT stelt en uit het dossier blijkt, is de eerste neerwaartse correctie van 26 februari 2010 en UHT heeft conform de wettelijke regeling deze datum als startdatum
van de periode genomen. Nu er over 2007 (nog) geen beslissing is genomen, ziet de
Commissie geen aanleiding om te adviseren de startdatum van de periode te bepalen op de datum van de eerste neerwaartse correctie over dat jaar.
Nu het bezwaar door UHT ten aanzien van de renteberekening over 2008 gegrond wordt geacht en die berekening in de beslissing op bezwaar zal worden herzien, adviseert de Commissie aan UHT om conform het beleid van UHT de einddatum van de periode te bepalen op de datum van de beslissing op bezwaar.

Nu de Commissie, overeenkomstig het standpunt van UHT, zal adviseren het bezwaar gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen, adviseert zij UHT ook om
over te gaan tot vergoeding van proceskosten.

Conclusie

De Commissie concludeert dat het bezwaar gegrond is ten aanzien van de
renteberekening voor het jaar 2018 en voor het overige ongegrond en adviseert aan
aan UHT om:

  • het bezwaarschrift gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen ten aanzien van de renteberekening over het jaar 2008, met aanpassing van de vaste vergoeding van 1 %;
  • Als einddatum van de periode waarover vergoeding van immateriële schade wordt
    berekend, de datum van de beslissing op bezwaar te hanteren;
  • een vergoeding voor proceskosten toe te kennen van 2 punten met een wegingsfactor 2 tegen het hoogst geldende tarief;
  • de bezwaren voor het overige ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter