Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-03431

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 31 december 2021 met kenmerk UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 29 december 2021

Hoorzitting: 6 oktober 2023

Overdracht advies aan UHT: 22 december 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde], namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 31 december 2021.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 31 december 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 15 februari 2021 telefonisch verzocht om een herbeoordeling van de KOT over 2017.
  • Bij besluit van 26 mei 2021 heeft UHT aan belanghebbende op grond van artikel 2.7 van de Wht een bedrag van € 30.000,- toegekend.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 6 december 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • Bij beschikkingen van 31 december 2021 en 17 januari 2022 (identiek) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie kot voor het jaar 2017.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 29 december 2021 tegen het besluit van 31 december 2021 (door belanghebbende al ontvangen op 24 december 2021) een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 23 augustus 2022, heeft gemachtigde nadere gronden van bezwaar aangevoerd.
  • Op 30 december 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 6 oktober 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor het jaar 2017 af te wijzen. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.

Om over bepaalde jaren voor compensatie in aanmerking te komen, dient men in die jaren KOT te hebben aangevraagd/ontvangen. UHT heeft gesteld dat belanghebbende voorafgaand aan de aanvraag in 2020 geen aanvraag KOT heeft gedaan voor het jaar 2017. Belanghebbende heeft dat betwist. De Commissie is van mening dat de gesprekken die belanghebbende omtrent de toeslagpartners met de belastingdienst heeft gehad, niet gelijk staan aan het doen van een aanvraag KOT voor 2017. De stelling dat belanghebbende de KOT in 2016 zou hebben aangevraagd is verder niet met stukken onderbouwd. De Commissie gaat er daarom vanuit dat de aanvraag KOT voor toeslagjaar 2017 in 2020 heeft plaatsgevonden, dus na 23 oktober 2019. Deze omstandigheid raakt, gelet op het bepaalde in artikel 2.1 lid 1 van de Wht, aan de toepasselijkheid van die wet. De Commissie is van mening is dat UHT terecht heeft beslist dat de Wht niet van toepassing is en belanghebbende dus niet voor compensatie op grond van die wet in aanmerking komt.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat UHT gehouden was om ook bij de integrale beoordeling het standpunt in te nemen dat belanghebbende als gedupeerde van de toeslagaffaire moet worden aangemerkt. Belanghebbende beroept zich daarbij op het vertrouwen dat zou zijn gewekt door de beschikking tot toekenning van een uitkering van € 30.000,- op grond van de zgn. Catshuisregeling van 26 mei 2021 en de correspondentie die daarop is gevolgd. De Commissie merkt daarover het volgende op.

In het kader van de hersteloperatie KOT heeft het kabinet eind 2020 aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders gericht sneller recht te kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel met toepassing van de zogenoemde herstelregelingen hebben ingediend (….). De maatregel is uitgewerkt in een besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 18 maart 2021, nr. 2021-30659, Stcrt. 2021, 14691. Paragraaf 2.2. (“Goedkeuring forfaitair bedrag”) van dat besluit houdt onder meer het volgende in: “(Ik keur goed) dat de Belastingdienst/Toeslagen een forfaitair bedrag van € 30.000 kan uitkeren aan ouders die (…) in aanmerking komen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van de) herstelregelingen. (…) En paragraaf 2.3 (“Procedure”): “Voor een tijdige uitbetaling van het forfaitaire bedrag van € 30.000 zal in bepaalde gevallen of groepen van gevallen worden volstaan met een lichte toets. Bij een latere integrale beoordeling op grond van de herstelregelingen kan een hernieuwde toets plaatsvinden, waarbij opnieuw op basis van de voorwaarden voor de herstelregeling wordt getoetst of recht bestaat op een (hogere) compensatie of tegemoetkoming. (….). Indien het definitieve bedrag aan compensatie of tegemoetkoming op grond van de herstelregelingen na integrale beoordeling op een hoger bedrag wordt vastgesteld dan het uitgekeerde forfaitaire bedrag (…) zal uitsluitend het meerdere aan de ouder worden uitbetaald. In het geval het definitieve bedrag aan compensatie of tegemoetkoming op grond van de herstelregelingen op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het (…) forfaitaire bedrag van € 30.000, zal er geen bedrag meer aan de ouder worden uitbetaald. Dit leidt overigens niet tot het (deels) terugvorderen van het forfaitaire bedrag, nu dit het minimumbedrag is waarop de ouder aanspraak heeft. (…).”.

De beschikking van UHT van 26 mei 2021 waarbij aan belanghebbende een uitkering op grond van deze Catshuisregeling werd toegekend, houdt onder meer in: “Wij zijn van mening dat u in aanmerking komt voor de betaling van € 30.000. Dit is het bedrag dat u in ieder geval van ons krijgt voor de situatie met uw kinderopvangtoeslag (…). Wij hebben uw situatie nog niet helemaal beoordeeld. Dat gaan wij nog doen. Hebt u dan recht op meer dan € 30.000 ? Dan krijgt u een aanvulling op het bedrag dat u al van ons hebt ontvangen. (…)”.

De inhoud van deze beschikking wijkt inhoudelijk niet af van hetgeen omtrent de aard van de uitkering van € 30.000 in het hiervoor aangehaalde besluit van de Staatssecretaris van 18 maart 2021 is vermeld. Met name valt in de beschikking- afgezien van de toezegging dat betrokkene die €30.000 nooit hoeft terug te betalen - niet de toezegging te lezen dat ook bij de integrale beoordeling van het verzoek voor herstel met toepassing van de herstelregelingen zal worden aangenomen dat belanghebbende zal worden aangemerkt als een gedupeerde die (in beginsel) in aanmerking voor toekenning van een compensatie op de voet van die herstelregelingen. Juist bij de integrale beoordeling kan immers informatie naar boven komen die maakt dat de uitkomst, in negatieve zin, afwijkt van de lichte toets. Dat betekent dat het beroep van belanghebbende op door de beschikking van 26 mei 2021 gewekt vertrouwen in andere zin, faalt. Om dezelfde redenen kan aan correspondentie die naar aanleiding van die beschikking heeft plaatsgevonden evenmin vertrouwen worden ontleend ten aanzien van de uitkomst van de integrale beoordeling. Hoewel het vervelend is voor belanghebbende dat zij steeds wisselende informatie heeft ontvangen van de belastingdienst, is daarmee niet direct sprake van onzorgvuldig handelen.

Dat leidt tot de slotsom dat de hiervoor in de aanhef van deze rubriek geformuleerde
vraag voor bevestigende beantwoording in aanmerking komt.

Zoals de gemachtigde op de hoorzitting uiteen heeft gezet, heeft belanghebbende, nadat zij bij de lichte toets door UHT was erkend als KOT-gedupeerde en een uitkering op grond van de Catshuisregeling had ontvangen, kunnen deelnemen aan een hulpverleningstraject van de [gemeente]. Nadat haar erkenning door UHT als KOT-gedupeerde bij de integrale toetsing was vervallen, heeft de gemeente de deelname van belanghebbende aan het gemeentelijke hulpverleningstraject gestopt. Deze wisselende beoordeling door UHT en gemeente heeft bij belanghebbende onnodig extra leed veroorzaakt. De Commissie is van mening dat dit strijdig is met het doel en de strekking van de KOT-hersteloperatie. De Commissie dringt er bij het UHT op aan, contact op te nemen met de gemeente en haar invloed aan te wenden opdat de gemeente belanghebbende weer toelaat tot dat gemeentelijke hulpverleningstraject.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren omdat belanghebbende voor het jaar 2017 niet i in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wht.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Voorzitter