BAC 2021-821
Publicatiedatum 03-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 7 mei 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 21 juni 2021
Hoorzitting: 20 januari 2022
Overdracht advies aan UHT: 28 februari 2022
Samenvatting
De bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT onder andere om de teveel teruggevorderde kinderopvangtoeslag wegens het aanmerken van ex-partner als toeslagpartner vanwege de bijzondere omstandigheden die ter zitting zijn gebleken en onder verwijzing naar artikel 49 derde lid onder b van de Awir te compenseren. Voort adviseert de Commissie om het compensatiebedrag te verhogen met het eerder wegens acute geldnood uitgekeerde bedrag en om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 28 november 2013 tot
de datum van de beslissing op bezwaar. Ook is het advies om een vergoeding voor juridische hulp voor de onderhavige bezwaarprocedure kennen van 2 procespunten met elk een wegingsfactor 2 tegen het hoogst geldende tarief.
Onderwerp van advies
Het bezwaarschrift van [belanghebbende], ingediend door haar [gemachtigde], gedateerd 17 juni 2021, is gericht tegen de definitieve beschikking compensatie Kinderopvangtoeslag van 7 mei 2021. De compensatie is aan belanghebbende toegekend, omdat bij de herbeoordeling over de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014 is gebleken dat de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: de UHT) fouten heeft gemaakt.
Aan belanghebbende is op grond van de Compensatieregeling een compensatiebedrag
toegekend van € 38.074 over de jaren 2012 tot en met 2014.
De compensatie bestaat uit:
- vergoeding van door de dienst in het kader van CAF 11 teruggevorderde kinderopvangtoeslag (3.1.1 compensatie voor correctiebesluiten);
- vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (3.1.3 compensatie voor veronderstelde materiële schade);
- vergoeding van invorderingskosten, inclusief rente (3.1.4 compensatie voor invorderingskosten);
- vergoeding van immateriële schade van € 500 per 6 maanden (3.1.2compensatie voor veronderstelde immateriële schade);
- rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag;
- extra vergoeding van 1% (6 Extra compensatie).
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van compensatiebedrag en de tegemoetkoming maar niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd. Een eventuele beslissing naar aanleiding van het advies van deze commissie is vatbaar voor bezwaar.
Procesverloop
- Bij brief van 6 februari 2020 heeft belanghebbende een verzoek gedaan voor een
herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over 2012, 2013 en 2014. - Bij brief van 4 mei 2020 heeft de UHT bevestigd dat belanghebbende een verzoek heeft gedaan om haar toeslagendossier samen te stellen en op te sturen en hierbij aangegeven dat hiermee vele maanden zullen zijn gemoeid. UHT geeft aan telefonisch contact te zoeken met de belanghebbenden, die een dergelijk verzoek hebben gedaan, om te onderzoeken of gerichte(re) verstrekking van informatie mogelijk is. Bij brief van 9 april 2021, ontvangen door UHT op 14 april 2021, heeft de gemachtigde namens belanghebbende een verzoek ingediend ter verkrijging van het dossier.
- Bij brief van 17 november 2020 is aan belanghebbende een bedrag van € 5.000
toegekend wegens acute geldnood. - Bij brief van 28 december 2020 heeft belanghebbende de vooraankondiging van de
compensatie kinderopvangtoeslag ontvangen. De hoogte van de voorlopige compensatie is hierbij vastgesteld op € 33.074. - Bij brief van 7 mei 2021 volgt de definitieve compensatiebeschikking kinderopvangtoeslag en wordt er een compensatie ten bedrage van € 38.074 toegekend. Na aftrek van de eerder ontvangen € 5000 is € 33.074 aan belanghebbende uitbetaald.
- De gemachtigde heeft op 17 juni 2021 namens belanghebbende een bezwaarschrift
ingediend tegen de definitieve beschikking van 7 mei 2021. Het bezwaarschrift is op 21 juni 2021 door de UHT ontvangen. - De UHT heeft op 6 januari 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
- Op 20 januari 2022 heeft de hoorzitting inzake het bezwaarschrift plaatsgevonden.
Belanghebbende heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. - De UHT en gemachtigde zijn ter zitting overeengekomen de beslistermijn te verlengen tot 1 mei 2022.
- De Commissie) heeft naar aanleiding van de hoorzitting de UHT een termijn van 3 weken gegeven om een aanvullende schriftelijke reactie in te dienen. Ook na het verstrijken van deze termijn, te weten; 17 februari 2022, is een aanvullende reactie van de UHT uitgebleven.
Gronden van bezwaar
De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt.
Verrekeningen
De gemachtigde voert aan dat de in mindering gebrachte bedragen onjuist zijn. Er zou
meer zijn verrekend dan in het betaaloverzicht is opgenomen. Voorts voert de
gemachtigde aan dat er rente is opgeteld bij deze bedragen, waardoor het niet meer is te volgen. Om dit standpunt te onderbouwen heeft de gemachtigde bijlagen toegevoegd aan het bezwaarschrift. Voorts verzoekt de gemachtigde de UHT om inzichtelijk te maken of toeslagen, zoals het Kindgebonden Budget, daadwerkelijk aan belanghebbende zijn uitgekeerd. Gemachtigde vraagt dit bij wijze van steekproef met name voor het herstelmoment van 4 juli 2018. Rond deze datum hebben diverse verrekeningen plaatsgevonden.
Acute geldnood
De gemachtigde voert aan dat het bedrag van € 5.000 dat is toegekend wegens acute
geldnood onterecht in mindering is gebracht op het compensatiebedrag. De gemachtigde doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, aangezien de UHT in een eerdere zaak een beslissing op bezwaar heeft genomen, waarin het standpunt van de Commissie is overgenomen door de UHT. De gemachtigde verwijst ook naar het standpunt van de Commissie, namelijk dat het bedrag dat is toegekend wegens acute geldnood, niet in mindering mag worden gebracht op het compensatiebedrag, tenzij het uitdrukkelijk als voorschot is aangemerkt. Dit moet dan wel blijken uit de briefwisseling.
Verzoek volledig dossier
De gemachtigde verzoekt UHT het volledige incassodossier te verstrekken en op
inzichtelijke wijze aan te tonen dat de bedragen kloppen. De gemachtigde meent dat
belanghebbende de gemaakte kinderopvangkosten volledig vergoed moet krijgen. Verder stelt de gemachtigde dat het besluit strijdig is met artikel 3:2 Awb wegens een
onzorgvuldige voorbereiding.
Aanvangsdatum immateriële schade
De gemachtigde meent dat het moment van de eerste neerwaartse correctie als
aanvangsdatum voor de berekening van de immateriële schade moet worden gehanteerd.
Exceptieve toets
De gemachtigde voert aan dat het toegekende bedrag aan immateriële schade van € 500 per halfjaar op geen enkele wijze de immateriële schade dekt die belanghebbende is aangedaan. Vertragingsschade vanwege ongemak en wachten op een besluit is niet gelijk te stellen met hetgeen gebeurd is. Belanghebbende is ernstig getraumatiseerd. Zij is haar (koop)woning verloren, evenals haar werk en zij werd dakloos met haar kinderen. Belanghebbende heeft ook enorme schulden opgebouwd en is gediscrimineerd, evenals haar kinderen. Zij hebben 10 jaar lang in armoede geleefd en zij werden voor schuldsanering afgewezen. De gemachtigde meent dat het onvoldoende is om hiervoor slechts te verwijzen naar de Commissie Werkelijke Schade, waarbij de bewijslast wordt omgedraaid. Evident is dat alle slachtoffers van de toeslagenaffaire voor immateriële schade een passende vergoeding moeten krijgen. Uitsluitend denken in termen van vertragingsschade is onvoldoende.
Op grond van artikel 49b Awir dient in een ministeriële regeling vastgesteld te worden
welke schade vergoed wordt. Het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare
(CAF-)zaken (hierna: het Besluit) loopt hierop vooruit, maar is niet als bindend te
beschouwen. De intentie is om de veronderstelde immateriële schade te vergoeden,
echter deze intentie wordt niet waargemaakt. Er is geen sprake van redelijk en consistent beleid. Om deze reden kan niet worden volstaan met een bedrag van € 500 per half jaar.
Ex-partner als toeslagpartner?
De gemachtigde voert aan dat de Belastingdienst geen rekening heeft gehouden met het feit dat belanghebbende in 2013 heeft verzocht om echtscheiding en dat de
Belastingdienst haar ex-partner lange tijd heeft meegerekend als toeslagpartner. Voorts heeft de gemachtigde ter zitting stukken aangeleverd, een brief van [gemeente] en een bezwaarschrift van belanghebbende, waaruit blijkt dat belanghebbende geen medewerking heeft verleend aan haar ex-partner voor het inschrijven op haar adres. Uit de stukken blijkt ook dat belanghebbende bij [gemeente] een adresonderzoek heeft ingesteld om haar ex-partner te laten uitschrijven. Volgens de gemachtigde kan het besluit ook om deze reden niet in stand blijven. De gemachtigde verzoekt de UHT om een nieuwe berekening van de kinderopvangtoeslag op te stellen, waarbij de ex-partner niet als toeslagpartner wordt meegerekend.
Proceskostenvergoeding
De gemachtigde verzoekt UHT proceskosten toe te kennen.
Verweer
Verrekeningen
Belanghebbende stelt met name de bedragen die vermeld staan in de betaaloverzichten aan de orde. Hierop volgt een toelichting.
Betaaloverzicht KOT 2012
Het voorschot KOT 2012 is aanvankelijk vastgesteld op € 23.358 en na een stopzetting definitief verlaagd naar € 6.174. Belanghebbende moest het verschil terugbetalen, een bedrag van € 17.184. Deze betalingen zijn in eerste instantie voldaan door middel van verrekening met andere toeslagen, zoals het Kindgebonden Budget, Huurtoeslag en Zorgtoeslag. Deze aanvankelijke verrekeningen zijn naderhand weer teniet gedaan. In totaal is een bedrag voldaan van € 4.522. Het openstaande bedrag is derhalve € 12.662 (beschikkingsbedrag € 17.184 minus € 4.522). In de compensatiebeschikking is voor het jaar 2012 een openstaand bedrag ter hoogte van € 13.718 opgenomen. Het verschil is een bedrag van € 1.056 rente en kosten. De niet betaalde invorderingsrente en invorderingskosten zijn ten onrechte in mindering gebracht op de compensatie.
Betaaloverzicht KOT 2013
Het voorschot KOT 2013 was vastgesteld op € 16.341, daarna verlaagd naar € 4.376, en vervolgens, na een gegrond bezwaar, definitief verhoogd naar € 8.900. De terugbetaling van € 4.777 is verrekend met openstaande vorderingen KOT 2013 en met de huurtoeslag 2018, welke verrekening naderhand op 4 juli 2018 deels is hersteld. Uiteindelijk resteert een verplichting tot terugbetaling over 2013 van € 7.613. Hiervoor is een betalingsregeling getroffen, die evenwel niet is nagekomen. In de compensatiebeschikking is voor het jaar 2013 een openstaand bedrag ad. € 7.613 opgenomen. Het verschil zijnde € 431 betreft kosten. Het bedrag aan niet betaalde
invorderingsrente en invorderingskosten is ten onrechte in mindering gebracht op de
compensatie en derhalve moet het openstaande bedrag over 2013 € 7.182 bedragen.
Betaaloverzicht KOT 2014
Het voorschot KOT 2014 was vastgesteld op € 24.790. Belanghebbende is op 4 oktober 2014 verzocht om aanvullende informatie te verstrekken ter beoordeling van de KOT 2014. De reactie van belanghebbende volgt op 12 november 2014. Op 3 december 2014 bericht de Belastingdienst aan belanghebbende dat de ingestuurde informatie niet volledig is en gaat over tot stopzetting van de KOT 2014. De KOT wordt op nihil gesteld. Belanghebbende gaat hiertegen op 17 februari 2015 in bezwaar. Het bezwaar wordt gegrond verklaard en de KOT 2014 wordt aangepast en vastgesteld op € 8.755. Ondanks de gegrondverklaring van het bezwaarschrift dient belanghebbende alsnog een bedrag terug te betalen, aangezien in de voorschotfase geen rekening is gehouden met inkomen van haar ex-partner. De betalingen zijn in eerste instantie voldaan door middel van verrekening met andere toeslagen, in combinatie met het Kindgebonden Budget en Zorgtoeslag. Hierna hebben 4 afboekingen plaatsgevonden ten laste van de bijgestelde KOT 2014, resp. € 8.847 + € 1.708 + € 197 + 51,33 = €10.803,33. Het openstaand bedrag is derhalve € 6.474 (beschikkingsbedrag € 17.277 minus € 10.803).
In de compensatiebeschikking is voor het jaar 2014 een openstaand bedrag van €7.204 opgenomen. Het verschil, zijnde een bedrag van € 730 betreft kosten. Per abuis is hierbij in het betaaloverzicht niet de rente van € 6 betrokken. De uitkomst voor de kosten is: € 614 + € 111 + € 6 = € 731. Evenals bij 2013 geldt ook hier dat de niet betaalde invorderingsrente en invorderingskosten ten onrechte in mindering zijn gebracht op de compensatie. Het bedrag dat in mindering dient te komen op de compensatie betreft derhalve € 6.474.
Toelichting compensatieberekening onderdeel a en c
De UHT heeft vastgesteld dat aan belanghebbende bij de terugvordering over 2013 € 424 aan toeslagrente in rekening is gebracht. Hiermee dienen de bedragen onder a. en c. van het jaar 2013 verhoogd te worden.
Toelichting onderdeel d
De UHT heeft geconstateerd dat het bedrag € 4.777 over het jaar 2013 niet goed is
bepaald. De KOT is op 23 november 2015 verhoogd van € 4.376 naar € 8.900. De
vermindering onder d. over het jaar 2013 dient daarom te bedragen: € 8.900 minus
€ 4.376 = € 4.524.
Toelichting onderdeel e
De UHT heeft geconstateerd dat de niet betaalde schuld KOT in het schuldenoverzicht
niet juist is vastgesteld:
- voor 2012 moet het gaan om € 12.662 in plaats van € 13.718;
- voor 2013 € 7.182 in plaats van € 7.613;
- voor 2014 € 6.474 in plaats van € 7.204.
Toelichting onderdeel f
Het bedrag over 2013 moet worden aangepast, waardoor ook het bedrag aan materiële schadevergoeding verhoogd moet worden met € 106 (25% van € 424).
Toelichting onderdeel g
Per abuis is de rente van € 6 niet in het betaaloverzicht betrokken.
Immateriële schadevergoeding
De UHT verwijst naar de toelichting in onderdeel 3.1.2 van het Besluit. Dit onderdeel van de compensatie betreft een vergoeding voor de veronderstelde spanning en frustratie waar belanghebbende mee is geconfronteerd in de (lange) looptijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit in het kader van het CAF onderzoek.
De forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van de belanghebbende dient te
worden berekend vanaf het moment van eerste stopzetting kinderopvangtoeslag tot het moment van de definitieve beschikking. Het beslaat de periode van 28 november 2013 tot en met 27 april 2021. De datum van 28 november 2013 is af te leiden uit de melding in de systemen van de Belastingdienst. Volgens de UHT houden eerdere uitvraagbrieven geen verband met vooringenomenheid. Het bedrag aan immateriële schadevergoeding bedraagt € 500 per verstreken half jaar.
Het gaat dus om een periode van 89 maanden. In totaal zijn hier 15 perioden van € 500 toegekend, zijnde een vergoeding van € 7.500. Dit is correct opgenomen in de
compensatieberekening. De UHT zal dit bedrag nog aanpassen aan het moment van de beslissing op bezwaar.
Rentevergoeding gemiste KOT
De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. De bedragen die zijn opgenomen in de compensatieberekening zijn juist en gebaseerd op een berekening tot 18 december 2020. De UHT zal de rentevergoedingen voor de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014 ook nog aanpassen aan het moment van de beslissing op bezwaar. Aan belanghebbende is al toeslagrente vergoed van € 253 over het jaar 2013 en € 92 over het jaar 2014. Deze bedragen worden nog in mindering gebracht.
Aanvullende vergoeding 1%
Gezien de nog aan te brengen correcties zal de extra compensatie van 1% nog worden
aangepast in de beslissing op bezwaar.
Eerste betaling
Volgens de UHT is de eerste betaling van € 5.000 een voorschot op het uiteindelijke
compensatiebedrag en is dit bedrag terecht in mindering gebracht op het
compensatiebedrag.
Proceskostenvergoeding
Ten aanzien van de juridische bijstand in de huidige bezwaarprocedure komt
belanghebbende in aanmerking voor een proceskostenvergoeding. De UHT stelt vast dat dat er één punt wordt toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting. In totaal dus 2 procespunten met een wegingsfactor 2 tegen een tarief van € 748 = € 2.992. UHT is niet op de hoogte van enige juridische beroepsmatige bijstand van belanghebbende in het verleden.
Overige bezwaargronden
Het bij het bezwaarschrift vermelde betalingsoverzicht van de accountant is, gezien
voormelde verrekeningen, zoals uiteengezet in de schriftelijke reactie d.d. 6 januari
2022, onvolledig en derhalve onjuist.
Onzorgvuldige voorbereiding besluit (art. 3:2 Awb)
De toelichting in de schriftelijke reactie d.d. 6 januari 2022 op de diverse onderdelen van de compensatiebeschikking geeft voldoende weer dat bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis is vergaard omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
Ex-partner als toeslagpartner
De UHT geeft aan dat er een onherroepelijk besluit ligt waarbij de rechter in de
beroepsprocedure heeft geoordeeld dat de ex-partner terecht als toeslagpartner is
aangemerkt. In de beschrijving van de beroepsprocedure wordt verwezen naar een
aanvullend verweerschrift d.d. 14 juni 2016 waaruit blijkt dat de toeslagpartner zich met toestemming van belanghebbende op het adres heeft ingeschreven. Nu de gemachtigde ter zitting stukken heeft ingediend, waaruit het tegendeel blijkt zal de UHT zich op dit punt nader beraden.
Commissie Werkelijke Schade
De vergoeding voor de immateriële schade is in de rechtspraak gevormd en forfaitair
opgebouwd en compenseert derhalve niet de door belanghebbende werkelijk geleden
schade. Het Besluit voorziet in de mogelijkheid om een verzoek voor aanvullende
compensatie in te dienen. Omdat belanghebbende mogelijk naast het ontvangen
compensatiebedrag om een aanvullende compensatie verzoekt, merkt de UHT op dat dit verzoek om aanvullende schade dient te worden voorgelegd aan de Commissie
Werkelijke Schade. Dit volgt uit onderdeel 4 van het Besluit.
Het stelsel van elkaar aanvullende regelingen en de hierbij geboden rechtsbescherming biedt de gedupeerden voldoende mogelijkheden om de werkelijk geleden schade vergoed te krijgen en op te komen voor haar recht. Dienaangaande merkt de UHT op dat de Commissie zich diverse malen heeft uitgelaten over het samenstel van compensatieregelingen en de eventuele schending van beginselen van behoorlijk bestuur. De UHT onderschrijft de conclusie van de Commissie, dat het samenstel van compensatieregelingen, met inbegrip van de Catshuisregeling, niet zonder meer tot een onaanvaardbare of onevenwichtige uitkomst leidt. Van belang is dat in alle fases van toekenning in rechtsbescherming wordt voorzien.
De verwijzing naar artikel 49b Awir, inhoudende dat de Compensatieregeling CAF 11 in
een ministeriële regeling moet worden opgenomen is correct. De gevolgtrekking dat het CAF 11-besluit dientengevolge niet als bindend beschouwd kan worden onderschrijft de UHT niet. Er is juist met het oog op de penibele situatie van de vele slachtoffers gekozen voor een voortvarende afhandeling. In de inleiding van het beleidsbesluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken is bovendien opgemerkt dat de staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat de Belastingdienst/Toeslagen de compensatieregeling al vooruitlopend op deze ministeriële regeling mag uitvoeren.
Toepasselijke wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
- Algemene wet inzake rijksbelastingen;
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de
Compensatieregeling), gedateerd:- 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172);
- 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700);
- 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904);
- Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag
(Staatscourant 2021, nr. 10248); - Besluit noodvoorziening toeslagen (Staatscourant 11 december 2020, nr. 62981);
- Besluit proceskosten bestuursrecht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Compensatieberekening voldoende inzichtelijk
De Commissie is van oordeel dat de UHT de compensatieberekening aan de hand van de bijgevoegde LIC-overzichten en door de toelichting op de diverse onderdelen daarvan in de schriftelijke reactie d.d. 6 januari 2022, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.
In diezelfde schriftelijke reactie heeft de UHT zich over het toeslagjaar 2013 op het
standpunt gesteld dat er in dat jaar een bedrag van € 424 aan toeslagrente in rekening is gebracht. De Commissie onderschrijft het voornemen van de UHT om het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten over het jaar 2013 te verhogen, evenals het bedrag aan materiële schade over dit jaar. Voorts heeft de UHT geconstateerd dat het bedrag onder d over het toeslagjaar 2013 niet correct is vastgesteld, de vermindering onder d. dient € 4.524 te bedragen in plaats van € 4.777.
De Commissie onderschrijft de bevindingen van de UHT voor wat betreft de niet
terugbetaalde kinderopvangtoeslag over de jaren 2012, 2013 en 2014, zoals
weergegeven in het verweer en de aangekondigde correcties hiervan in de beslissing op bezwaar.
Gelet op het feit dat de hersteloperatie kinderopvangtoeslag is gericht op het herstel van vertrouwen door de burgers in de overheid, stelt de Commissie vast dat de talloze
correcties in het schriftelijk verweer, hier geen bijdrage aan leveren. Hierdoor lopen
burgers gerede kans dat zij als zij niet in bezwaar gaan een deugdelijke compensatie
mislopen. Het is de ervaring van de Commissie dat de compensatie in positieve zin wordt aangepast wanneer gedupeerden hiertegen bezwaar maken. De Commissie dringt daarom bij de UHT aan op een zo groot mogelijke zorgvuldigheid bij de herbeoordeling en bij het opstellen van de compensatieberekeningen.
Acute geldnood
De Commissie constateert dat er een bedrag van € 5.000 wegens acute geldnood is
toegekend aan belanghebbende. Vervolgens is dit bedrag bij de berekening van de
compensatievergoeding alsnog door de UHT in mindering gebracht. De Commissie wijst op de tekst in de aankondigingsbrief van d.d. 17 november 2020: “dit hoeft u nooit terug te betalen en dit bedrag is voor acute geldnood”. Hieruit volgt dat het toegekende bedrag niet als voorschot is bedoeld. De Commissie wijst ook op paragraaf 2.2 van het Besluit noodvoorziening toeslagen, waarin is bepaald dat het bedrag van de noodvoorziening op een later moment niet in mindering zal worden gebracht op het toe te kennen bedrag aan compensatie of tegemoetkoming. (Zie ook het eerdere advies van de Commissie BAC 2021-1601). De Commissie is op grond hiervan van mening dat de vermindering van € 5.000 op het compensatiebedrag ten onrechte is toegepast en beveelt de UHT aan dit bedrag alsnog aan belanghebbende toe te kennen.
Ex partner als toeslagpartner
De Commissie constateert dat het standpunt van de Belastingdienst over het betrekken van de ex-partner bij het bepalen van het gezinsinkomen is gebaseerd op artikel 5a, 4e lid AWR. Belanghebbende en haar toenmalige partner waren destijds nog gehuwd en samen ingeschreven op het toeslagadres. De Belastingdienst heeft de toenmalige partner van de belanghebbende om die reden aangemerkt als toeslagpartner. Deze omstandigheid maakt dat de Belastingdienst voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen kinderopvangtoeslag rekening kon houden met zowel het inkomen van de belanghebbende, als het inkomen van haar toeslagpartner en om die reden een gedeelte van de kinderopvangtoeslag terecht heeft kunnen terugvorderen.
Vast staat echter dat belanghebbende in 2013 een echtscheidingsverzoek heeft
ingediend, een adresonderzoek heeft gestart bij de [gemeente] en dat de
echtscheiding op 4 maart 2015 is uitgesproken. Daarnaast was belanghebbende ook niet in staat om zich in de beroepsprocedure te verdedigen, nu zij destijds dakloos is geraakt en vanwege het ontbreken van een vast verblijfadres niet op de hoogte kon zijn van de beroepsprocedure, hetgeen ook blijkt uit de aan de Belastingdienst ter zake
geretourneerde stukken met het stempel onbestelbaar. De ingebrachte stukken ter
zitting door gemachtigde, een brief van de [gemeente] afdeling Schulden en een kopie van een bezwaarschrift van belanghebbende d.d. 14 november 2015, wijzen echter op de omstandigheid dat belanghebbende geen toestemming heeft verleend aan haar ex-partner om zich op haar adres in te schrijven. Uit de stukken blijkt ook dat
belanghebbende bij de [gemeente] een adresonderzoek heeft ingesteld om haar ex-partner te laten uitschrijven. Aangezien niet bekend was waar haar ex-partner
verbleef, stond hij nog 3 maanden op haar adres ingeschreven.
Gelet op de stukken en aan de orde zijnde bijzondere omstandigheden meent de
Commissie dat het plausibel is dat belanghebbende en haar ex-partner al in 2013 geen
gemeenschappelijk adres hadden. Derhalve acht de Commissie het aannemelijk dat de
ex-partner ten onrechte als toeslagpartner is aangemerkt. De Commissie adviseert de UHT dan ook onder verwijzing naar artikel 49 derde lid onder b van de Awir, om de ten
gevolge van deze bijzondere omstandigheden teveel teruggevorderde
kinderopvangtoeslag alsnog aan belanghebbende toe te kennen.
Immateriële schade
De Commissie acht de Compensatieregeling in het algemeen, waarbij gekozen is voor de toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is. Zo kent de Compensatieregeling forfaitaire elementen voor immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt volgens de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerkregeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de Commissie Werkelijke Schade.
De Commissie adviseert de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van
belanghebbende te berekenen vanaf 28 november 2013, de datum van de melding die
geleid heeft tot het eerste neerwaartse correctiebesluit in het kader van het CAF-onderzoek, tot de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Rentevergoeding gemiste KOT
De Commissie onderschrijft het voornemen van de UHT om de toeslagrente opnieuw te berekenen, waarbij de rentevergoedingen voor de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014
gezien het tijdsverloop nog zullen worden aangepast, afhankelijk van de beslissing op
bezwaar.
Aanvullende compensatie
De Commissie onderschrijft het standpunt van de UHT om de aanvullende vergoeding
van 1% van het subtotaal aan te passen in de beslissing op bezwaar.
Proceskostenvergoeding
De Commissie heeft met instemming kennisgenomen van het voornemen van de UHT om in de beslissing op bezwaar voor de vergoeding voor juridische bijstand in deze
procedure 2 procespunten met elk een wegingsfactor 2 toe te kennen. Ook hier
adviseert de Commissie om per procespunt de hoogste vergoeding toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om in de beslissing op
bezwaar:
- de voornoemde correcties op de onderdelen a t/m g van de compensatieberekening door te voeren;
- de teveel teruggevorderde kinderopvangtoeslag wegens het aanmerken van ex-partner als toeslagpartner vanwege de bijzondere omstandigheden die ter zitting
zijn gebleken en onder verwijzing naar artikel 49, 3e lid onder b van de Awir te
compenseren; - het compensatiebedrag te verhogen met het eerder wegens acute geldnood uitgekeerde bedrag;
- de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 28 november 2013 tot
de datum van de beslissing op bezwaar; - om de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag te herzien en te berekenen tot
de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar; - de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
aan te passen; en - een vergoeding voor juridische hulp voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te
kennen van 2 procespunten met elk een wegingsfactor 2 tegen het hoogst geldende tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter