Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-560

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 20 januari 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 15 maart 2021

Hoorzitting: 26 november 2021

Overdracht advies aan UHT: 24 februari 2022

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT onder andere om voor het jaar 2011 het aanvullende bedrag (vanwege overname van het onjuiste bedrag van compensatie) te compenseren; om de immateriële schade voor het verloop van de procedure toe te kennen vanaf 4 april 2011 (conform standpunt UHT) tot de datum van de beslissing op bezwaar; om de vermindering van de compensatie wegens verleende acute noodhulp ongedaan te maken en een vergoeding toe te kennen voor de in deze bezwaarprocedure gemaakte proceskosten; en om de rente over de niet ontvangen KOT te vergoeden tot het moment van de beslissing op bezwaar. Een en ander heeft tevens gevolgen voor de extra compensatie van 1%.

Onderwerp van advies

Het bezwaarschrift van [belanghebbende], ingediend door zijn [gemachtigde], gedateerd 15 maart 2021, is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 20 januari 2021. Daarbij is aan belanghebbende, met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (hierna: de Compensatieregeling) een bedrag van € 87.161 toegekend, omdat de Belastingdienst/Toeslagen bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: de KOT) over de jaren 2009 tot en met 2011 fouten heeft gemaakt.

De compensatie bestaat uit:

  • vergoeding van door de Belastingdienst in het kader van CAF 11 teruggevorderde
    kinderopvangtoeslag (3.1.1 Compensatie voor correctiebesluiten);
  • vergoeding van immateriële schade van € 500 per zes maanden (3.1.2
    Compensatie voor veronderstelde immateriële schade);
  • vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag
    (3.1.3 Compensatie voor veronderstelde materiële schade);
  • vergoeding voor invorderingskosten (3.1.4 compensatie voor invorderingskosten);
  • rentevergoeding als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking (3.1.6 rente
    voor gemiste KOT);
  • extra vergoeding van 1% (6 Extra compensatie).

Procesverloop

  • Op 26 november 2019 heeft belanghebbende een verzoek gedaan voor herbeoordeling van KOT.
  • Bij beschikking van 10 november 2020 is een voorlopig bedrag van € 60.000 uitgekeerd aan belanghebbende als acute noodvoorziening.
  • Bij (definitieve) beschikking van 20 januari 2021 heeft de dienst een definitief
    compensatiebedrag toegekend van € 87.161.
  • De gemachtigde heeft namens belanghebbende tegen de definitieve beschikking pro forma bezwaar ingediend op 12 maart 2021 (ontvangen op 15 maart 2021) en dit aangevuld met gronden op 1 oktober 2021.
  • UHT heeft voorafgaand aan de hoorzitting een verweerschrift met dagtekening 7 juli
  • 2021, aangevuld op 5 november 2021, ingediend bij de Commissie.
  • Op 26 november 2021 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt.
  • Op 8 december 2021 heeft UHT een nadere reactie gegeven op de aanvullende vragen die zijn geuit op de hoorzitting. De gemachtigde is hiervan in kennis gesteld en is de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Dat heeft de gemachtigde niet gedaan.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt:

  • In de definitieve berekening van de compensatie is een bedrag van € 40.774
    ingehouden wegens ‘niet betaalde schuld KOT’. Dit is onterecht in mindering
    gebracht. Belanghebbende heeft de KOT-schulden betaald door het
    beschermingsbewindstraject (van 7 jaren) met goed gevolg af te ronden.
  • De toegekende immateriële schadevergoeding is gemaximaliseerd op € 500 per
    half jaar. Dat doet geen recht aan de specifieke situatie van belanghebbende. Er
    dient een toetsing naar evenredigheid plaats te vinden.
  • Er heeft geen rentevergoeding over gemiste KOT plaatsgevonden. Deze
    vergoeding moet alsnog worden toegekend en worden onderbouwd.

Belanghebbende verzoekt om een toekenning van proceskosten voor de juridische
bijstand in deze procedure.

Verweer

In zijn initiële reactie stelt UHT, samengevat, dat het bezwaar van belanghebbende
gedeeltelijk gegrond is. Het primaire besluit van 20 januari 2021 wordt op de volgende
onderdelen gecorrigeerd:

  • De vergoeding voor de immateriële schade wordt herberekend tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
  • Belanghebbende heeft recht op een rentevergoeding over de gemiste KOT als gevolg
    van de neerwaartse correctiebeslissing. Ook deze toeslagrente wordt berekend tot en met de datum van beslissing op bezwaar.
  • Voor het overige is het bezwaar ongegrond.
  • De openstaande schuld KOT is bij de berekening van het compensatiebedrag terecht afgetrokken.
  • De loonvorderingen die bij hebben plaatsgevonden hebben betrekking op andere toeslagsoorten. Indien belanghebbende of zijn partner van mening zijn bij andere toeslagsoorten eveneens te zijn benadeeld door B/T dan kan er beroep worden gedaan op de opkomende HZK-regeling (huur, zorg en kindgebonden budget).

Vaststaande feiten

Voor 2009, 2010 en 2010 heeft belanghebbende voorschotten aan kinderopvangtoeslag ontvangen. Die voorschotten zijn bij definitieve beschikkingen op 0 gesteld. Daarna zijn er bedragen teruggevorderd.

Bij besluit van 10 november 2020 met kenmerk UHT-AN is aan belanghebbende € 60.000 voor acute geldnood toegekend. Dat bedrag is bij de toekenning van de
definitieve compensatie op grond van de Compensatieregeling verrekend met die
compensatie.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken, gedateerd:
    • 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
    • 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
    • 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
    proceskosten);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
    Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691, hierna:
    Catshuisregeling;
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag,
    Staatscourant 1 maart 2021, 10248;
  • Besluit noodvoorziening toeslagen van 11 december 2020, Staatscourant 2020,
    62981.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en tijdig is ontvangen en dat
het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De compensatieberekening

In zijn schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat voor toeslagjaar 2011 een verkeerd bedrag is overgenomen, namelijk € 26.248 aan compensatie in plaats van € 26.842. De Commissie constateert dat het resterende bedrag dient te worden vergoed aan belanghebbende.

Er is ten onrechte een bedrag van € 40.774 in mindering gebracht op het basisbedrag
van de compensatie.

UHT toont in een uitgebreide berekening aan dat de aftrek van de genoemde bedragen
bij de berekening van de compensatie in overeenstemming met de Compensatieregeling is.

Een compensatie wordt toegekend voor teruggevorderde KOT indien en voor zover die
teruggevorderde KOT door het slachtoffer is betaald of ten nadele van haar of hem is
verrekend. De vermindering voor niet-terugbetaalde KOT in par. 5 van de CAF compensatieregeling is kennelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de kinderopvangtoeslag niet volledig heeft terugbetaald materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald. Zoals de Commissie reeds eerder heeft overwogen (zie advies BAC 2020-0024) geldt dit uitgangspunt onverminderd wanneer belanghebbende een WSNP-traject heeft doorlopen.

Als een persoon het WSNP-traject succesvol heeft doorlopen, wordt aan haar of hem een schone lei verleend. Hij/zij kan voor alle nog openstaande schulden niet meer tot betaling worden gedwongen. Er resteert na de sanering een zogenaamde natuurlijke verbintenis. De schone lei na het doorlopen van het WSNP-traject kan niet gelijk worden gesteld met het voldoen van de bij het traject betrokken schulden. Hieruit volgt dat de situatie van belanghebbende ten aanzien van het niet betaalde bedrag van de terugvordering, juridisch niet anders is dan die van een andere gedupeerde. Hoewel de Commissie doordrongen is van de grote impact die het WSNP-traject op het leven van belanghebbende heeft gehad, moet derhalve worden geconcludeerd dat de Compensatieregeling geen ruimte biedt om de compensatieberekening onder e) bij te stellen. De Commissie verwijst hierbij naar het advies van de Commissie in de zaak BAC 2021-1601.

Immateriële schade

Voor wat betreft compensatie voor immateriële schade wordt in de Compensatieregeling (huidig onderdeel 3.1.2) uitgegaan van een vergoeding van € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking met betrekking waarmee de compensatie wordt vastgesteld.

UHT geeft in zijn verweer aan dat de immateriële schade van de beschikking van 5
februari 2021 wordt berekend vanaf de datum van de eerste melding in 4 april 2011 tot het moment van de primaire beschikking. De Commissie adviseert de einddatum aan te passen tot het moment van de beslissing op bezwaar conform haar eerdere advies (BAC 2020-015).

De maximering van het bedrag aan vergoeding voor immateriële schade tot een bedrag van € 500 per half jaar is te laag.

De Commissie is van mening dat de Compensatieregeling, waarbij gekozen is voor de toekenning van forfaitaire bedragen, niet evident onrechtmatig of onevenredig is.

De Compensatieregeling kent forfaitaire elementen voor materiële schade, te weten 25% van het compensatiebedrag en immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per 6 maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen. De Compensatieregeling biedt naar de mening van de Bezwaarschriftenadviescommissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van mogelijke uitzonderingen een maatwerk regeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de Commissie Werkelijke Schade.

De genoemde loonvorderingen die hebben plaatsgevonden op het loon van mevrouw,
hebben betrekking op andere toeslagsoorten en vallen niet onder de Compensatieregeling.

Rentevergoeding over gemiste KOT

De definitieve compensatieberekening bevatte onder punt j al een rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag. De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming in de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert derhalve om de rente over de gederfde toeslag te vergoeden vanaf het moment van de terugvordering tot de beslissing op bezwaar.

Toeslagrente

Indien en voor zover toeslagrente in rekening is gebracht aan belanghebbende, dient
deze, conform eerdere adviezen van de Commissie, te worden vergoed onder a van de
compensatieberekening.

Extra compensatie 1%

Deze extra compensatie in verband met de mogelijke gevolgen van vermogenstoename moet meegenomen worden indien het definitieve compensatiebedrag bij de beslissing op bezwaar opnieuw berekend wordt.

Vermindering voor voorziening acute nood

Bij de berekening van het compensatiebedrag is door UHT een vermindering toegepast van € 60.000 met vermelding “AF: Eerste betaling”. Dit betreft kennelijk het bedrag dat op 10 november 2020 is toegekend als acute noodvoorziening. In het
toekenningsbesluit staat vermeld “U krijgt nu € 60.000. Het geld is op 19 oktober 2020 aan u overgemaakt. Dit hoeft u nooit terug te betalen. Dit bedrag is voor acute
geldnood”. Het Besluit noodvoorziening toeslagen van 11 december 2020, Staatscourant 2020, 62981, bepaalt in paragraaf 2.2 dat het bedrag van de noodvoorziening op een later moment niet in mindering zal worden gebracht op het toe te kennen bedrag aan compensatie of tegemoetkoming. De Commissie is op grond hiervan van mening dat de vermindering van € 60.000 op het compensatiebedrag ten onrechte is toegepast.

Vergoeding juridische bijstand deze procedure

Voor de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar gedeeltelijk gegrond is, recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten met elk een wegingsfactor 2 en naar het hoogste tarief.

Samenvatting en advies

Samengevat adviseert de Commissie:

  • om voor het jaar 2011 het aanvullende bedrag van € 594 (vanwege overname van het onjuiste bedrag van € 26.248, aan compensatie in plaats van € 26.842) te compenseren;
  • om de immateriële schade voor het verloop van de procedure toe te kennen vanaf 4 april 2011 (conform standpunt UHT) tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • om de vermindering van de compensatie wegens verleende acute noodhulp ongedaan te maken en een vergoeding toe te kennen voor de in deze bezwaarprocedure gemaakte proceskosten;
  • om de rente over de niet ontvangen KOT te vergoeden tot het moment van de beslissing op bezwaar. Een en ander heeft tevens gevolgen voor de extra compensatie van 1%.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter