BAC 2021-317
Publicatiedatum 07-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 13 april 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 26 april 2021
Overdracht advies aan UHT: 15 december 2021
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de primaire beslissing van 13 april 2021 in stand te laten.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift, gedateerd 22 april 2021, is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 13 april 2021.
Procesverloop
Verzoek herbeoordeling
Belanghebbende heeft op 2 december 2019 UHT verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2011, 2012 en 2013. Belanghebbende heeft dit verzoek later beperkt tot de jaren 2013 en 2014, omdat zij in 2011 geen
kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en over het jaar 2012 geen terugvordering
heeft plaatsgevonden. UHT heeft zich in de bestreden beslissing ook beperkt tot de
toeslagjaren 2013 en 2014.
Voorlopig oordeel
Na ontvangst van de melding van de belanghebbende heeft UHT de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 beoordeeld op grond van artikel 49b
van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) en het Besluit
Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF) zaken (hierna: de
Compensatieregeling). De UHT heeft in een voorlopig oordeel van 13 oktober 2020
gesteld dat er geen recht is op compensatie, omdat er geen sprake is van institutioneel
vooringenomen handelen, hardheid van het stelsel of een onterechte opzet/grove schuld kwalificatie.
Commissie van Wijzen
Voor de herbeoordeling van het dossier heeft UHT advies gevraagd aan de
Commissie van Wijzen (hierna: de CvW). De CvW heeft op 1 maart 2021 geconcludeerd
dat bij het terugvorderen van een deel van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013
en 2014 geen sprake was van institutioneel vooringenomen handelen, een te strikte
toepassing van het wettelijke systeem, dan wel van een onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld. De belanghebbende komt derhalve niet in aanmerking voor
compensatie op grond van artikel 49b van de Awir. De hardheidsregeling van artikel 49
Awir is evenmin van toepassing, aldus de CvW.
Bestreden besluit
Bij besluit van 13 april 2021 heeft UHT belanghebbende medegedeeld dat na
herbeoordeling niet is gebleken dat er fouten zijn gemaakt bij de beoordeling van de
kinderopvangtoeslag. Hierdoor komt zij niet (alsnog) in aanmerking voor compensatie.
Gemachtigde
Bij brief van 17 september 2021 heeft zich in de onderhavige zaak als gemachtigde van belanghebbende gesteld.
LIC-overzichten
UHT heeft op 16 november 2021 de Landelijk Incasso Centrum-overzichten in deze
zaak ingebracht bij de Commissie.
Hoorzitting
De Commissie had belanghebbende uitgenodigd voor een hoorzitting op 21 november 2021. Op 20 november 2021 heeft de gemachtigde per e-mail laten weten dat belanghebbende afziet van de hoorzitting. Het bezwaarschrift kan wat haar betreft worden afgedaan op basis van de stukken. UHT heeft hier mee ingestemd.
Gronden van bezwaar
De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt.
Belanghebbende kan zich niet verenigen met de beslissing van UHT. Ten onrechte is
geen rekening gehouden met haar omstandigheden. Met name wijst zij erop dat haar
toenmalige vriend, inmiddels haar echtgenoot, noodgedwongen bij haar is ingetrokken, maar uit angst voor haar ex-partner daar feitelijk niet kon verblijven. Belanghebbende voegt toe dat haar toenmalige vriend haar in de jaren 2013 en 2014 niet financieel heeft bijgestaan.
Belanghebbende verklaart verder nog dat haar toenmalige vriend in augustus 2012 bij
haar is ingetrokken, omdat hij van de gemeente Rijssen-Holten zijn woning moest
verlaten. Belanghebbende stelt dat in deze periode haar ex-partner bijzonder agressief
jegens haar en haar gezin was. Dit was ook de reden dat haar vriend (huidige
echtgenoot) bij haar is ingetrokken. De ex-partner van de belanghebbende heeft toen
haar vriend mishandeld en is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld.
Belanghebbende is van mening dat zij kan worden aangemerkt als slachtoffer van de
kinderopvangtoeslagaffaire, onder meer omdat zij tijdens een drie uren durend verhoor onder exceptioneel emotionele druk door gemeenteambtenaren is gedwongen tot het doen van uitspraken.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de overheid heeft gehandeld in strijd
met haar zorgplicht, door bij het terugvorderen van de kinderopvangtoeslag geheel
geen rekening te houden met de hiervoor geschetste omstandigheden. De door belanghebbende geleden schade is volgens haar onevenwichtig groot. De
toeslagenaffaire heeft het leven van belanghebbende en haar gezin ook zeer beïnvloed. Naast emotionele schade is er ook sprake van financiële schade.
Dossier
Belanghebbende heeft verzocht om verstrekking van het dossier.
Verweer
Compensatieregeling
De UHT is van oordeel dat belanghebbende geen onderdeel heeft uitgemaakt van het
CAF 11- onderzoek, dan wel van een vergelijkbaar (CAF)-onderzoek. UHT stelt dat
aan de hand van de vraag of bij de vaststelling van de aanspraak op
kinderopvangtoeslag in enig jaar sprake is geweest van institutioneel vooringenomen
handelen, kan worden vastgesteld of belanghebbende in aanmerking komt voor
compensatie op grond van de Compensatieregeling. Op grond van de kenmerken
opgesomd in onderdeel 2.2. van de Compensatieregeling, heeft UHT – in
overeenstemming met het advies dat eerder door de CvW is gegeven – vastgesteld dat
er in het onderhavige dossier geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen.
Belanghebbende komt volgens UHT evenmin in aanmerking voor de compensatie op grond van artikel 49 Awir, de zogeheten hardheidsregeling. De reden voor het
terugvorderen indertijd was niet gelegen in het niet tijdig terugbetalen van een deel
van de kosten voor kinderopvang, maar in de omstandigheid dat de partner van
belanghebbende is aangemerkt als toeslagpartner. Er zijn daarnaast geen bijzondere
omstandigheden die van invloed zijn geweest op de terugvordering. Ook is er geen
sprake van een terugvorderingsbedrag van ten minste €1.500 per berekeningsjaar,
zoals vereist in de hardheidsregeling van artikel 49, vijfde lid, van de Awir.
Ten slotte is er volgens UHT geen sprake van opzet of grove schuld, zodat
belanghebbende ook voor compensatie op grond van artikel 49c Awir niet voor
compensatie in aanmerking komt. De UHT heeft daarnaast per berekeningsjaar
toegelicht waarom een deel van het voorschot aan kinderopvangtoeslag is
teruggevorderd.
Kinderopvangtoeslag 2013
UHT stelt dat de verlaging van de kinderopvangtoeslag over 2013 zijn grondslag
vindt in het uiteindelijk vastgestelde gezamenlijke toetsingsinkomen. Uit de definitieve
beschikking van 16 oktober 2015 blijkt immers dat voor de vaststelling van de
kinderopvangtoeslag over het jaar 2013 rekening is gehouden met het inkomen van de
partner (huidige echtgenoot) van belanghebbende.
Op grond van artikel 3 lid 2 sub e van de Awir wordt als toeslagpartner aangemerkt
degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de Basisregistratie personen (hierna: de Brp) als de belanghebbende, waarbij er ook een minderjarig kind van één van hen op datzelfde adres staat ingeschreven. Artikel 7 lid 1 van de Awir bepaalt vervolgens dat ter bepaling van de hoogte van de toe te kennen
kinderopvangtoeslag, rekening wordt gehouden met de hoogte van het inkomen van de toeslagpartner. Het derde lid van artikel 3 Awir bepaalt dat zo lang de partner van de belanghebbende op hetzelfde adres ingeschreven staat, hij voor het resterende
berekeningsjaar wordt aangemerkt als toeslagpartner.
Volgens de Brp staan de belanghebbende en haar partner per 1 februari 2013
ingeschreven op hetzelfde woonadres, waardoor de partner op grond van het
voornoemde als toeslagpartner kan worden aangemerkt. Omdat hij voor het gehele jaar stond ingeschreven op het betreffende adres, is hij voor het jaar 2013 aangemerkt als toeslagpartner, ook indien hij tijdelijk ergens anders verbleef. Om die reden is voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen kinderopvangtoeslag rekening gehouden met het inkomen van de partner van de belanghebbende. UHT stelt zich op het standpunt dat in de definitieve beschikking van 16 oktober 2015 de hoogte van de kinderopvangtoeslag is gecorrigeerd op basis van het geregistreerde toetsingsinkomen, dat hoger bleek te zijn dan in eerste instantie is vastgesteld.
Kinderopvangtoeslag 2014
UHT stelt dat de verlaging van de kinderopvangtoeslag over 2014 eveneens
grondslag vindt in het vastgestelde gezamenlijke toetsingsinkomen. Uit de toelichting bij de beschikking van 16 oktober 2015 volgt dat voor de vaststelling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag rekening is gehouden met het toetsingsinkomen van de vriend van de belanghebbende, inmiddels haar echtgenoot. Hij stond immers ook in 2014 volgens de Brp ingeschreven op hetzelfde adres als de belanghebbende. Bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag is eerst uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 0 voor haar partner. Dit is in de definitieve beschikking van 16 oktober 2015 bijgesteld naar € 64.282, waardoor belanghebbende een deel van de ontvangen kinderopvangtoeslag moest terugbetalen.
Verhoor door ambtenaren/zorgplicht overheid
UHT is speciaal opgericht om op zorgvuldige wijze ouders te begeleiden naar het
herstel van eventuele fouten bij Toeslagen. UHT heeft geen bevoegdheid om te
oordelen over beslissingen van andere overheidsorganisaties, waaronder in dit geval de gemeente. UHT verwerpt de stelling dat er geen verschil is tussen de Rijksoverheid en lagere overheden.
Dossier
Het dossier is inmiddels afgeleverd bij de belanghebbende.
Conclusie UHT
Op basis van het vorenstaande komt UHT tot de conclusie dat het bezwaar van belanghebbende ongegrond is en geen aanleiding geeft tot aanpassing van het bestreden besluit van 13 april 2021.
Toepasselijke wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
Compensatieregeling), gedateerd:
o 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
o 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700; - o 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
- Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna:
Catshuisregeling); - Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni
2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling); - Wet Basisregistratie personen.
Ontvankelijkheid
Niet in het geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het
ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Compensatieregeling
De Commissie overweegt dat op goede gronden door de UHT is geoordeeld dat
belanghebbende niet voor compensatie op grond van de Compensatieregeling in
aanmerking komt. UHT heeft zijn beslissing gebaseerd op het oordeel van de CvW,
dat voor de toeslagjaren 2013 en 2014 geen sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen. Ook de Commissie kan zich vinden in het oordeel van de CvW.
De Commissie constateert dat de Belastingdienst de toenmalige vriend van de
belanghebbende, over de jaren 2013 en 2014 heeft aangemerkt als toeslagpartner.
De Commissie maakt uit het dossier op dat de toenmalige vriend van de
belanghebbende, inmiddels haar echtgenoot, zich per 1 februari 2013 heeft ingeschreven op het adres waar de belanghebbende met haar kinderen woonachtig was. De Belastingdienst heeft de vriend van de belanghebbende om die reden aangemerkt als toeslagpartner. Deze omstandigheid maakt dat de Belastingdienst voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen kinderopvangtoeslag rekening kon houden met zowel het inkomen van de belanghebbende, als het inkomen van haar toeslagpartner en om die reden een gedeelte van de kinderopvangtoeslag terecht heeft kunnen terugvorderen.
Wat betreft het bezwaar van belanghebbende dat zij in een drie uur durend verhoor door ambtenaren onder exceptioneel emotionele druk tot uitspraken is gedwongen en het bezwaar dat de overheid haar zorgplicht tegenover belanghebbende niet na is gekomen, volgt de Commissie bij gebrek aan een nadere onderbouwing van deze bezwaren, het gemotiveerde verweer van de UHT.
De Commissie heeft met instemming kennisgenomen van de schriftelijke reactie van UHT dat het persoonlijk dossier van belanghebbende bij haar is afgeleverd.
Conclusie en advies
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de primaire beslissing van 13 april 2021 in stand te laten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter