Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-2984

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 6 september 2021

Ontvangst bezwaarschrift: 19 oktober 2021

Hoorzitting: geen

Overdracht advies aan UHT: 11 oktober 2022

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gegrond te verklaren wegens zorgvuldigheidsgebreken van het bestreden besluit, en de vergoeding voor immateriële schade toe te kennen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar. Daarnaast adviseert de Commissie UHT om te onderzoeken of de datum van ingang voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade vervroegd kan worden, gelet op de brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 25 januari 2013, en dit zo nodig in de beslissing op bezwaar aan te passen.

De Commissie adviseert UHT ten slotte om aan belanghebbende proceskostenvergoeding toe te kennen passend bij één procespunt tegen het hoogst geldende tarief, met een wegingsfactor twee.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 6 september 2021 (UHT-DC I).

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 3 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: kot) over de jaren 2010 t/m 2017. Op 1 juni 2020 heeft zij zich nogmaals gemeld door middel van een ingevuld formulier met handgeschreven bijlage. Deze tweede aanmelding heeft betrekking op de jaren
    2010, 2011 en 2013 t/m 2017.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 19 mei 2021 gestuurd aan UHT. De CvW heeft geoordeeld
    dat gedurende de betrokken jaren van 2013, 2014, en 2017 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Evenmin is er een reden voor toepassing van de hardheidscompensatie.
  • Bij brief van 21 mei 2021 heeft UHT aan belanghebbende een vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag toegezonden. Zij ontvangt € 56.800 over de jaren 2010 t/m 2012, 2015 en 2016.
  • Bij beschikking van 6 september 2021 is belanghebbende bericht dat zij recht
    heeft op een definitieve compensatie van € 57.031 omdat de Belastingdienst/Toeslagen fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van haar
    situatie over de toeslagjaren 2010 t/m 2012, 2015 en 2016.
  • Belanghebbende heeft bij brief van 14 oktober 2021, ingekomen op 19 oktober
    2021, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 7 juli 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 17 augustus 2022 heeft zich als gemachtigde van belanghebbende gesteld.
  • Op 6 september 2022 heeft gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • Op 13 september 2022 heeft gemachtigde van belanghebbende aan de Commissie bericht dat belanghebbende afziet van de gelegenheid te worden gehoord, maar
    wel een beslissing op haar bezwaar wenst.

Feiten

Vaststaat dat aan belanghebbende over de jaren 2010 t/m 2017 voorschotten zijn
verleend op kinderopvangtoeslag.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.

Beoordeling bezwaar

Belanghebbende stelt ten eerste dat ten onrechte de toeslagjaren 2013, 2014 en 2017
niet in de berekening van de compensatie zijn betrokken. Ten tweede dat de terugbetaling, onder meer geëffectueerd door middel van loonbeslagen in de jaren 2013 t/m 2019 een (te) zware last voor haar is geweest. En ten slotte dat de door haar terugbetaalde bedragen in totaal hoger zijn dan wat zij aan voorschotten had ontvangen.

De Commissie ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of UHT inderdaad de
genoemde jaren niet in haar berekening heeft betrokken en zo dit het geval is, voor de
vraag of UHT op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie over deze jaren af te wijzen.

2013, 2014 en 2017

Het verzoek om herbeoordeling heeft betrekking op de jaren 2010 t/m 2017. De
bestreden beschikking gaat echter alleen over de jaren 2010 t/m 2016. Desondanks
ontbreken de toeslagjaren 2013, 2014 en 2017 in de bij de beschikking behorende
berekeningstabel, zodat de indruk kan ontstaan dat deze jaren niet betrokken zijn in de
herbeoordeling. Deze indruk wordt versterkt doordat afzonderlijke afwijzende beschikkingen voor de jaren 2013, 2014 en 2017 niet gegeven zijn met de bestreden
beschikking. Het bezwaar is daarom in zoverre gegrond, wegens een zorgvuldigheidsgebrek.

De schriftelijke reactie van UHT op het bezwaar zet echter alsnog uiteen waarom er over de jaren 2013, 2014 en 2017 geen compensatie is toegekend.

  • Over 2013 heeft belanghebbende gekregen waarop zij recht had. De (definitieve) vaststelling was circa € 700 hoger dan het verleende voorschot (een voorbelanghebbende positief verschil van ca. 10 procent). Er zijn over dit jaar geen bedragen teruggevorderd of verrekend.
  • Belanghebbende meende dat zij de kinderopvangtoeslag voor 2014 had beëindigd. Zij wilde en verwachtte geen voorschotbetalingen gedurende het jaar 2014 en heeft daarom niet gereageerd op schriftelijke vragen van de Belastingdienst/Toeslagen die betrekking hadden op dat jaar. Uiteindelijk is ten gevolge van deze non-response − en dus niet in reactie op de beëindigingsmededeling door belanghebbende − de kinderopvangtoeslag over 2014 in januari 2016 definitief vastgesteld op nul euro. Er bestond dus geen recht op kinderopvangtoeslag over 2014 en er is daarom terecht geen compensatie over dit jaar toegekend (zie onderdeel 2.4 van de compensatieregeling).
  • Belanghebbende heeft op 7 november 2017 zelf aan UHT verzocht de toekenning van kinderopvangtoeslag te beëindigen per 1 januari 2017. Er bestond dus geen recht op kinderopvangtoeslag over 2017 en daardoor ook geen recht op compensatie (zie onderdeel 2.4 van de Compensatieregeling).

De jaren 2013, 2014 en 2017 zijn daarom terecht niet opgenomen in de
berekeningstabel van het compensatiebedrag.

De last en stress veroorzaakt door de terugvorderingen en -betalingen

De tweede vraag die de Commissie moet beantwoorden is of de terugbetaling een te
zware last is geweest voor belanghebbende die moet leiden tot (meer) compensatie op
grond van de herstelregelingen. De Commissie begrijpt dat het loonbeslag en het ten
gevolge daarvan moeten gebruiken van vakantiegelden, eindejaarsuitkeringen en
terugbetalingen inkomstenbelasting voor de terugbetaling van kinderopvangtoeslagen, een zware financiële en emotionele belasting vormden voor belanghebbende. Artikel 26 van de Awir bepaalt echter dat ouders die een te hoog bedrag aan voorschotten ontvangen hebben het te veel ontvangen bedrag in zijn geheel verschuldigd zijn aan de Belastingdienst/Toeslagen. Om de hardheid van de uitleg, de toepassing en de uitvoering van deze bepaling te verzachten voorziet artikel 49 van de Awir in een zogenoemde hardheidsregeling op grond waarvan aan ouders een hardheidscompensatie kan worden toegekend. Met het oog op de hierboven genoemde uiteenzetting door UHT van de gang van zaken in de toeslagjaren 2013, 2014 en 2017, ziet de Commissie evenals de Commissie van Wijzen geen reden voor toepassing van de hardheidscompensatie voor deze jaren. De Commissie concludeert daarom dat het bezwaar op deze grond niet slaagt.

De hoogte van de terugbetalingen in verhouding tot de hoogte van de ten onrechte ontvangen voorschotten

De derde en laatste vraag die de Commissie moet beantwoorden is of de stelling van
belanghebbende juist is dat zij een hoger bedrag aan voorschotten heeft moeten terugbetalen dan zij heeft ontvangen en zo ja, of deze omstandigheid aanleiding behoort te zijn om haar daarvoor te compenseren of een hardheidstegemoetkoming toe te kennen.

Uit de vier bijlagen bij het bezwaarschrift blijkt dat belanghebbende betalingsachterstanden had opgelopen op de schulden die zij op enkele data in de jaren 2017 en 2018 had aan de Belastingdienst/Toeslagen in verband met de terugvordering van kinderopvangtoeslag over de jaren 2012 en 2014 t/m 2017. Over de jaren 2012 en 2015 t/m 2017 was inmiddels invorderingsrente verschuldigd geworden.

Uit de stukken die als bijlagen gevoegd zijn bij de schriftelijke reactie van UHT op het
bezwaarschrift blijkt eveneens dat rente en kosten van aanmaningen en dwangbevelen in rekening zijn gebracht. Deze verhogingen van de hoofdsom van de schuld zijn echter in overeenstemming met de wet (zie de artikelen 27, 29, 30 en 32 van de Awir).

Daarom is de enkele omstandigheid dat het door belanghebbende over één of meer van de jaren 2012 en 2015 t/m 2017 uiteindelijk terugbetaalde bedrag hoger is dan het bedrag dat zij aan voorschotten had ontvangen geen reden om belanghebbende daarvoor te compenseren of een hardheidstegemoetkoming toe te kennen. De Commissie concludeert daarom dat het derde en laatste onderdeel van het bezwaarschrift niet kan leiden tot gegrondverklaring van het bezwaar.

Ter afsluiting

De Commissie adviseert UHT om te onderzoeken of de datum van ingang voor de
berekening van de immateriële schadevergoeding vervroegd dient te worden, gelet op de brief aan belanghebbende van de Belastingdienst/Toeslagen van 25 januari 2013 (kenmerk B/CA-UPB/13/007 TKK NHL 11; productie 16 bij de schriftelijke reactie van
UHT).

Proceskostenvergoeding

Het bezwaarschrift is deels gegrond. Belanghebbende heeft zelf haar bezwaarschrift
opgesteld en ingediend; haar gemachtigde heeft het aanvullend bezwaarschrift opgesteld en ingediend. Belanghebbende heeft afgezien van de mogelijkheid te worden gehoord door de Commissie. De Commissie adviseert UHT daarom om aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen ter waarde van één procespunt voor het indienen van het aanvullend bezwaarschrift, tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

Conclusie en advies

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:

  • het bezwaar gegrond te verklaren;
  • de vergoeding voor immateriële schade toe te kennen tot aan de dagtekening van
    de beslissing op bezwaar;
  • te onderzoeken of de datum van ingang voor de berekening van de immateriële schadevergoeding vervroegd dient te worden, en hier zo nodig bij de beslissing op
    bezwaar gevolg aan te geven; en
  • een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze
    bezwaarprocedure.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter