Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-2690

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I-A

Ontvangst bezwaarschrift: 9 augustus 2021

Hoorzitting: 14 oktober 2022

Overdracht advies aan UHT: 10 januari 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. De Commissie geeft UHT in overweging om belanghebbende uit coulance overwegingen c.q. gerelateerd aan de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, toch een vorm van financiële genoegdoening toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: gemachtigde), namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 28 juni 2021 (UHT-DC-I A).

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 24 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van
    de kot over de jaren 2008 tot en met 2011.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 19 april 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2009 tot en met 2011 de compensatieregeling van artikel 49b van de Awir niet van toepassing is, omdat belanghebbende voor deze jaren niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kinderopvang heeft plaatsgevonden via een geregistreerd kindercentrum of gastouderbureau, zoals vereist volgens artikel 1.5 van de Wet Kinderopvang.
  • Bij beschikking van 28 juni 2021 is belanghebbende bericht dat hij geen recht heeft op compensatie kot voor de jaren 2008 tot en met 2011. Voor het jaar 2008 hebben zowel belanghebbende als zijn echtgenote geen kot genoten.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 5 augustus 2021, ingekomen op 9 augustus 2021, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 28 juni 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 14 oktober 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.

Feiten

Over het jaar 2008 heeft belanghebbende noch zijn echtgenote kot aangevraagd.

Belanghebbende heeft op 29 april 2009 een voorschot kot 2009 toegekend gekregen van € 9.292. Bij brief van 24 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) aan belanghebbende laten weten dat hij geen recht heeft op kot voor het
jaar 2009 omdat hij niet zou hebben gereageerd op het verzoek om aanvullende informatie. Belanghebbende heeft bij formulier van 12 januari 2011 hiertegen bezwaar ingediend. Daarbij heeft hij tevens aangegeven dat er geen sprake was van
geregistreerde opvang maar van opvang door oma. Op 26 augustus 2013 is wederom
aanvullende informatie opgevraagd door B/T. Belanghebbende heeft hierop niet
gereageerd. De KOT over 2009 is bij voorschotbeschikking van 13 november 2013 op
nihil gesteld. Het bezwaar van belanghebbende is bij beslissing op bezwaar van 19
november 2013 ongegrond verklaard. Bij beschikking van 10 december 2013 is de kot
definitief op nihil gesteld.

Belanghebbende heeft op 5 december 2009 een voorschot kot 2010 toegekend gekregen van € 8.447. Belanghebbende heeft op 9 juli 2011 enkele gegevens aangeleverd. De KOT over 2010 is bij voorschotbeschikking van 23 januari 2014 en bij
definitieve beschikking van 10 december 2014 op nihil gesteld.

Belanghebbende heeft op 4 december 2010 een voorschot kot 2011 toegekend gekregen van € 8.128. Bij voorschotbeschikking van 20 april 2011 is de kot op nihil
gesteld. Bij antwoordformulier van 19 oktober 2012 heeft belanghebbende aangegeven dat er in 2012 geen gebruik is gemaakt van kot. Bij beschikking van 28 juli 2015 is de kot definitief op nihil gesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat het ook overigens
voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Gemachtigde stelt dat de bestreden beslissing in strijd is met de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur. Hij vraagt maatwerk toe te passen bij het advies, zo ook
aangaande de toepassing van het evenredigheidsbeginsel.

In de bestreden beschikking heeft UHT gemotiveerd toegelicht waarom belanghebbende niet in aanmerking komt voor de compensatieregeling; niet aannemelijk is geworden dat gebruik is gemaakt van geregistreerde opvang. Het gelijkluidende advies van de CvW is toegevoegd. In de schriftelijke reactie van UHT van 28 juni 2022 is nogmaals uitgelegd waarom belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van het motiveringsbeginsel bij het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van mening dat met de bestreden beschikking zelf, het indienen van het schriftelijke verweer en overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd.

Gemachtigde heeft gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat in andere vergelijkbare
gevallen wel compensatie is toegekend. Bij UHT zijn dergelijke gevallen niet bekend. Nu niet is komen vast te staan dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld, acht de
Commissie dit argument aangaande de toepassing van het gelijkheidsbeginsel, nu het
zonder grond is gebleven, niet overtuigend.

De CvW is van mening dat sprake is van individuele vooringenomenheid over de jaren
2009 en 2010, omdat B/T meer informatie had moeten opvragen. Om voor compensatie in aanmerking te komen, dient een belanghebbende voor de betreffende jaren echter aanspraak op kot te hebben gehad (artikel 1.5 WKO). Belanghebbende had over de jaren 2009 en 2010 (evident) geen recht op kot omdat hij geen gebruik maakte van geregistreerde kinderopvang. Opvang door een familielid, in dit geval de oma, valt hier niet onder. Belanghebbende komt daarmee niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Compensatieregeling (artikel 2.4 van de Compensatieregeling).

De Commissie is met de CvW van mening dat B/T niet juist heeft gehandeld richting
belanghebbende. Zij merkt daarbij nog het volgende op. Vaststaat dat B/T meer
informatie had moeten opvragen bij belanghebbende. Maar vast staat ook dat
belanghebbende de formulieren destijds naar waarheid heeft ingevuld. Reeds uit deze
formulieren had BIT kunnen en moeten opmaken dat er geen gebruik werd gemaakt van geregistreerde kinderopvang, en dat belanghebbende dus niet in aanmerking kwam voor kot (evident geen recht). Desondanks is B/T overgegaan tot het uitkeren van voorschotten. De Commissie deelt de mening van gemachtigde dat belanghebbende hierdoor in zekere zin is benadeeld. De Commissie acht deze gang van zaken onwenselijk en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2022, ECLI:NL:RvS:2022:1628,
met name rechtsoverwegingen 7.11 en 7.12, maar merkt op dat de regeling waarop
belanghebbende een beroep doet, voor het door belanghebbende ondervonden nadeel helaas geen mogelijkheid tot compensatie of een andere vorm van tegemoetkoming biedt.

De Commissie geeft UHT, in het licht van het voorgaande, in overweging om, nu uit de
wijze waarop belanghebbende het formulier heeft ingevuld evident blijkt dat
belanghebbende geen recht op kot heeft, uit coulance overwegingen c.q. gerelateerd aan de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, belanghebbende toch een vorm van financiële genoegdoening toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. De Commissie geeft UHT in overweging om belanghebbende uit coulance overwegingen gerelateerd aan de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, toch een vorm van financiële genoegdoening toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter