BAC 2021-254
Publicatiedatum 03-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 11 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift:11 november 2021
Hoorzitting: 2 september 2022
Overdracht advies aan UHT: 21 oktober 2022
Samenvatting
Het bezwaar richt zich tegen afwijzing van compensatie voor de periode van 2014 tot en met 2016. De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediend bezwaarschrift, is gericht tegen:
- de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie KOT van 11 oktober 2021, UHT-DC I. Het verzoek om compensatie voor de eerste drie kwartalen van 2014 is toegewezen omdat er bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) ten aanzien van deze periode fouten zijn gemaakt;
- de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie
kinderopvangtoeslag van 11 oktober 2021, UHT-DC-I A. Het verzoek om compensatie voor de periode vierde kwartaal 2014 tot en met 2016 is afgewezen omdat is vastgesteld dat er bij de beoordeling van de KOT ten aanzien van deze periode geen fouten zijn gemaakt.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 3 september 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2014 tot en met 2016.
- Bij brief van 6 mei 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de
telefonische afwijzing van het verzoek tot toepassing van de Catshuisregeling. - Bij brief van 19 juli 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de compensatie toegezonden. Daarbij is voor het toeslagjaar 2014 een bedrag toegekend van € 10.979. Dit bedrag is aangevuld tot € 30.000.
- Bij besluit van 11 oktober 2021, UHT-DC I, is voor de eerste drie kwartalen van 2014 een compensatie van € 30.000 toegekend.
- Bij besluit van 11 oktober 2021, UHT-DC-I A is het verzoek om compensatie voor de periode vierde kwartaal 2014 tot en met 2016 afgewezen.
- Gemachtigde heeft namens belanghebbende bij brief van 8 november 2021, ingekomen op 11 november 2021, tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Op 23
mei 2022 heeft zich als nieuwe gemachtigde gesteld. - Op 2 september 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van de gemachtigde en UHT. Van de hoorzitting is verslag gemaakt.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie stelt in de eerste plaats vast dat het toeslagjaar 2016 tussen partijen niet meer ter discussie staat daar de gemachtigde ter hoorzitting, gehoord de aldaar gegeven toelichting, heeft verklaard zich alsnog in het op dat jaar betrekking hebbende besluit te kunnen vinden.
De Commissie dient vervolgens dan ook de vraag te beantwoorden of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie voor de toeslagjaren 2014 (laatste kwartaal) en 2015 af te wijzen.
De compensatie en de berekening daarvan zijn gebaseerd op art. 49b van de Algemene
wet inkomensafhankelijke regelingen en het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken, gedateerd: 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september
2020, 45904 (hierna: de Compensatieregeling).
In onderdeel 2 van de Compensatieregeling is vastgelegd voor welke doelgroep de
regeling van toepassing is. Het Besluit voorziet in een compensatie voor de ouder die (1) deel uitmaakte van het CAF 11-onderzoek, (2) die deel uitmaakte van een vergelijkbaar (CAF)-onderzoek of (3) die aannemelijk maakt dat de vaststelling van zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen.
Van institutioneel vooringenomen handelen is geen sprake als de B/T een controle heeft ingesteld naar de naleving van de wettelijke regels voor de toepassing van de KOT. De wettelijke regels stellen hoge eisen aan ouders die aanspraak maken op KOT. Dat betekent dat het instellen van een controle op zich zelf onvoldoende is om te
concluderen dat vooringenomen is gehandeld. Daarvoor is meer nodig.
2014
Voor het jaar 2014 is belanghebbende gecompenseerd voor een bedrag van in totaal € 11.041. Dit bedrag is aangevuld tot € 30.000. In de compensatieberekening is uiteen
gezet hoe het compensatiebedrag is opgebouwd. Niet is gebleken dat de
compensatieberekening onzorgvuldig is.
2015
De terugvordering KOT over het jaar 2015 is gebaseerd op wijzigingen in de KOT die
door belanghebbende zijn doorgegeven. Niet aannemelijk is geworden dat er bij de
terugvordering van de KOT sprake is geweest van institutioneel vooringenomen
handelen door de Belastingdienst; er moest door belanghebbende worden terugbetaald omdat op basis van de door haar aangeleverde stukken geen opvang zou hebben plaatsgevonden bij een geregistreerde instelling. Opvang door een familielid, in dit geval een oom, valt hier niet onder. Verder heeft de gemachtigde gesteld dat belanghebbende gedurende de periode van 1 januari 2015 tot 12 maart 2015 kinderopvang heeft genoten. Maar daarover zijn geen gegevens verstrekt, waardoor de Commissie niet kan vaststellen of dit het geval is geweest.
De gemachtigde heeft op de hoorzitting naar voren gebracht dat de immateriële
schadevergoeding over een langere periode berekend had moeten worden: van 1 mei
2015 tot 30 september 2021 in plaats van 12 oktober 2015 tot 30 september 2021 en
daardoor € 500 hoger had moeten uitvallen. Met UHT is de Commissie van oordeel dat
het voor de hoogte van de uit te keren compensatie geen verandering teweeg zou
brengen omdat het compensatiebedrag van € 11.041 reeds is aangevuld tot € 30.000.
Tot slot wijst de Commissie erop dat deze bezwaarschriftprocedure alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd. Voor zover belanghebbende hierop aanspraak meent te maken, bijvoorbeeld eventuele kosten die gemaakt zijn met betrekking tot de oom die op de kinderen heeft gepast, dient zij zich tot de CWS te wenden.
Gezien het vorenstaande concludeert de Commissie dat de bezwaren van
belanghebbende geen doel treffen.
Conclusie
Samengevat komt de Commissie tot het advies om:
- het bezwaarschrift ongegrond te verklaren;
- de bestreden besluiten in stand te laten; en
- het verzoek tot toekenning van een vergoeding van proceskosten af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter