BAC 2021-2222 BAC 2021-2225
Publicatiedatum 06-11-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 8 september 2021 met kenmerk UHT-DC I en 8 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 22 oktober 2021
Hoorzitting: 12 oktober 2022
Overdracht advies aan UHT: 7 december 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie {hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen beide beschikkingen gedeeltelijk gegrond te verklaren, en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift, is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) op 8 september 2021 genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk UHT-DC I) en Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk UHT-DC-I A).
In de beschikking met kenmerk UHT-DC I is beslist dat belanghebbende op grond van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF)-zaken van 28 augustus 2020
(Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling), in aanmerking komt voor een
bedrag van € 27.350, omdat de Belastingdienst/Toeslagen fouten heeft gemaakt met
betrekking tot het toeslagjaar 2014 en de maanden januari tot en met september van
het toeslagjaar 2015.
De compensatie bestaat uit:
- vergoeding van door de Belastingdienst in het kader van CAF 11 teruggevorderde kinderopvangtoeslag (3.1.1 Compensatie voor correctiebesluiten);
- vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (3.1.3 Compensatie voor veronderstelde materiële schade);
- vergoeding van invorderingskosten, inclusief rente (3.1.4 Compensatie voor invorderingskosten);
- vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand (3.1.5. Compensatie voor proceskosten);
- vergoeding van immateriële schade van € 500 per 6 maanden (3.1.2 Compensatie voor veronderstelde immateriële schade);
- rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag (onderdeel 3.1.6);
- extra vergoeding van 1% (6 Extra compensatie).
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de
standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd.
In de beschikking met kenmerk UHT-DC-I Ais beslist dat belanghebbende voor het
toeslagjaar 2013 en de maanden oktober tot en met december van het toeslagjaar 2015 niet in aanmerking komt voor compensatie.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft begin 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag voor de toeslagjaren 2013 tot en met 2015.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
belanghebbende op 12 mei 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat voor het toeslagjaar 2013 en voor de maanden oktober tot en met december 2015 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. - Bij beschikking van 3 juni 2021 heeft UHT aan belanghebbende een compensatiebedrag toegekend ter hoogte van € 30.000 op grond van het Besluit
forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021
(Staatscourant 2021, 14691), gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling
Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna:
Catshuisregeling). - Bij brief van 24 juni 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de
voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is voor het toeslagjaar
2014 en de maanden januari tot en met september 2015 een bedrag aan
compensatie toegekend van € 26.628. Omdat dit bedrag lager is dan de € 30.000 die zij al heeft ontvangen, ontvangt zij geen verdere compensatie. - Bij brief van 5 augustus 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende haar zienswijze op de vooraankondiging kenbaar gemaakt.
- Bij beschikking van 8 september 2021 (kenmerk UHT-DC-I A) heeft UHT de
definitieve compensatie kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 27.350. Omdat ook
de definitieve compensatie niet boven de € 30.000 uitkomt, ontvangt belanghebbende geen verdere compensatie. - Eveneens bij beschikking van 8 september 2021 (kenmerk UHT-DC I) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2013 en de maanden oktober tot en met december 2015.
- Gemachtigde heeft bij brieven van 20 oktober 2021, ingekomen op 22 oktober 2021, tegen beide beschikkingen van 8 september 2021 bezwaar gemaakt.
- Op 2 maart 2022 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld omdat er nog geen
beslissing op bezwaar is ontvangen. UHT heeft de ontvangst van de ingebrekestelling bij brief van 29 juni 2022 bevestigd. - UHT heeft op 3 augustus 2022 een schriftelijke reactie (hierna: verweerschrift)
ingediend op de bezwaren van belanghebbende. - De Rechtbank Den Haag heeft in de uitspraak van 23 september 2022 met
zaaknummer SGR 22/3769 het beroep van belanghebbende tegen het niet-tijdig
beslissen door UHT op het bezwaarschrift van 20 oktober 2021 gegrond verklaard.
UHT is opgedragen binnen 10 weken na de dag van verzending van de uitspraak (27
september 2022) alsnog een besluit te nemen, op straffe van een dwangsom. - Op 5 oktober 2022 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend.
- Op 12 oktober 2022 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt dat bij het advies is gevoegd.
- Na de hoorzitting heeft UHT bij e-mailbericht van 24 oktober 2022 nadere informatie verstrekt. Gemachtigde heeft daarop bij e-mailbericht van 8 november 2022 gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijkheid van de bezwaarschriften is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A, de afwijzing. De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor het toeslagjaar 2013 en voor de maanden oktober tot en met
december 2015 af te wijzen. Beoordeeld dient te worden of UHT zich mocht baseren op het advies van de CvW. De Commissie stelt voorop dat de CvW een adviseur is in de zin van artikel 3:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb). UHT mag zich daarom op het advies van de CvW baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Awb).
De Commissie is het eens met het advies van de CvW en zal dat hieronder uitleggen.
Toeslagjaar 2013
Gemachtigde voert namens belanghebbende aan dat zij niet kan vaststellen dat er over het toeslagjaar 2013 geen fouten zijn gemaakt. Er is een voorschotbeschikking
gedateerd 28 december 2012 waarop een bedrag van € 14.625 staat, een definitieve
beschikking met een bedrag van € 13.148, en een overzicht uit de KOO-viewer waarop
de kinderopvangtoeslag € 15.034,80 bedraagt. Deze verschillende bedragen over het
toeslagjaar 2013 zijn moeilijk met elkaar te rijmen.
De Commissie overweegt ten aanzien van dit standpunt dat UHT in het verweerschrift
voldoende uiteen heeft gezet hoe de definitieve beschikking over 2013 tot stand is
gekomen, en waarom de definitieve beschikking over het toeslagjaar 2013 lager is dan
de voorschotbeschikking zoals deze op 28 december 2012 is vastgesteld. Bij de
definitieve beschikking over het toeslagjaar 2013 bleek dat er minder uren kinderopvang waren genoten, dan waarmee bij de voorschotbeschikking was gerekend (187 uur in plaats van 208 uur).
Het totaalbedrag in de KOO-viewer betreft de kosten die door belanghebbende bij de
kinderopvanginstelling zijn gemaakt (€ 15.034,80, 12 maanden x 187 uur x € 6,70 per
uur). Dit bedrag is niet gelijk aan de kinderopvangtoeslag die aan belanghebbende
definitief over het toeslagjaar 2013 is toegekend, dit is € 13.148 . De Commissie licht
dit bedrag hieronder toe.
Aan belanghebbende is bij de definitieve beschikking volgens het beschikkingenoverzicht van 2013 (productie 41) 187 uren toegekend tegen een uurtarief van € 6,46. Dit was het maximum uurtarief voor dagopvang in 2013 (zie artikel 4 Besluit kinderopvangtoeslag, geldend van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013). Bij een inkomen lager dan € 17.229 bedroeg de tegemoetkoming van het Rijk als percentage van de kosten van de kinderopvang 90, 7% voor het eerste kind (zie Bijlage I bij Besluit kinderopvangtoeslag, geldend van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013). 12 maanden x 187 uur x € 6,46 x 90,7% is € 13.148, . Dit is het bedrag dat belanghebbende aan kinderopvangtoeslag over 2013 toegekend heeft gekregen.
De Commissie vindt dat UHT terecht tot de conclusie is gekomen dat er over het toeslagjaar 2013 sprake was van een administratieve wijziging conform wet- en
regelgeving.
Toeslagjaar 2015 (oktober tot en met december)
In de maanden oktober tot en met december 2015 heeft geen erkende opvang
plaatsgevonden. Dit wordt door belanghebbende ook niet betwist. Er was in deze
maanden daarom geen recht op kinderopvangtoeslag. De Commissie is het eens met de CvW dat de herstelregelingen daarom buiten toepassing blijven voor deze maanden.
UHT stelt zich terecht op het standpunt, bevestigd door de CvW, dat de
compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen (hierna: Awir) en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir niet
van toepassing zijn op het toeslagjaar 2013 en de maanden oktober tot en met
december 2015.
Motivering van de primaire beschikking
Gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat de afwijzing van het toeslagjaar 2013
onvoldoende is gemotiveerd. Belanghebbende heeft in bezwaar moeten gaan om de
onderliggende stukken en het voorlopig advies van UHT te verkrijgen. Zonder deze
stukken is het niet mogelijk om te controleren of UHT een juiste beslissing heeft
genomen.
De Commissie kan gemachtigde hierin volgen. Hoewel UHT belanghebbende met het
bezwaardossier haar standpunt inmiddels wel inzichtelijk heeft gemaakt en onderliggende stukken heeft bijgevoegd, is de Commissie van oordeel dat de tekort
schietende motivering niet tijdig gerepareerd is. Belanghebbende heeft immers bezwaar moeten maken voordat werd overgegaan tot het samenstellen van het procesdossier en het opstellen van een deugdelijke motivering. De Commissie adviseert het bezwaar ten aanzien van dit punt dan ook gegrond te verklaren.
Het bezwaar gericht tegen beschikking met kenmerk UHT-DC L de toekenning
Vergoeding voor immateriële schade
Gemachtigde voert in het bezwaarschrift aan dat bij belanghebbende fouten zijn gemaakt over zowel 2014 als 2015, maar dat de vergoeding voor immateriële schade zo is berekend dat deze even hoog is als wanneer er alleen over het jaar 2014 fouten zouden zijn gemaakt. Deze wijze van berekenen doet geen recht aan de door belanghebbende geleden immateriële schade. De Commissie overweegt ten aanzien van dit standpunt het volgende.
De compensatie van de immateriële schade wordt, gelet op paragraaf 3.1.2. van de
Compensatieregeling, niet toegekend per individuele stopzetting per toeslagjaar, maar
voor de totale periode tussen de initiële intrekking van de kinderopvangtoeslag en de
afhandeling van de compensatie. Ingevolge deze regeling bedraagt de compensatie voor veronderstelde immateriële schade € 500 voor ieder halfjaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking waarmee (onder andere) de compensatie voor correctiebesluiten wordt vastgesteld. Deze periode wordt afgerond naar boven op halve jaren. Op verzoek van de Commissie is UHT nagegaan of belanghebbende betrokken is geweest bij één of meerdere CAF-onderzoeken.
In de brief van 24 oktober 2022 heeft UHT toegelicht dat belanghebbende betrokken is geweest bij één individueel CAF-onderzoek en hierbij verwezen naar productie 42 van het bezwaardossier. De Commissie ziet na bestudering van deze productie geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt en komt daarom tot de conclusie dat de vergoeding van immateriële schade, uitgaand van één onderzoek, is berekend conform de Compensatieregeling.
Ten aanzien van de periode waarover de vergoeding voor immateriële schade dient te worden berekend, overweegt de Commissie als volgt. De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Compensatieregeling is een vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat het belastend voor haar is geweest dat zij in bezwaar heeft moeten gaan om duidelijkheid te verkrijgen over de beslissingen die UHT heeft genomen.
De Commissie stelt vast dat belanghebbende door een onvoldoende motivering van de primaire beschikking langer heeft moeten wachten op duidelijkheid over de definitieve berekening van haar compensatie, en dat zij hiervan ongemak en onzekerheid heeft ervaren die nog steeds voortduurt. De Commissie adviseert dan ook de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van de belanghebbende, te berekenen vanaf het moment van eerste stopzetting kinderopvangtoeslag, 17 augustus 2015, tot aan het moment van de beslissing op bezwaar. De compensatie van 1% zal aangepast moeten worden aan het naar boven bij te stellen compensatiebedrag.
Voor zover ten slotte namens belanghebbende wordt aangevoerd dat de immateriële
schadevergoeding geen recht doet aan de geleden schade, merkt de Commissie op dat
deze bezwaarschriftprocedure alleen betrekking heeft op de toekenning van de
standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is
de procedure bij de CWS bestemd.
Onjuist bedrag post a definitieve compensatieberekening
Gemachtigde voert voorts aan dat in de definitieve compensatieberekening van 2015
onder a wordt uitgegaan van een onjuist bedrag. Volgens paragraaf 3.1.1. van de
Compensatieregeling zou uitgegaan moeten worden van een bedrag van € 14.653 maar in de definitieve compensatieberekening wordt uitgegaan van een bedrag van € 10.922. De Commissie meent dat UHT is uitgegaan van het juiste bedrag en zal dat hieronder uitleggen.
Het bedrag onder a in de definitieve compensatieberekening betreft de hoogte van de
kinderopvangtoeslag voor de start van de beoordeling. De Commissie stelt vast dat het bedrag onder a bij de definitieve berekening van € 10.922, 9/12e deel is van
€ 14.563. De Commissie gaat er daarom vanuit dat van het bedrag waar onderdeel a
op ziet, 'pro rata' een bedrag is afgetrokken over de laatste 3 maanden in 2015, waarin geen erkende opvang was genoten en er dus ook geen recht was op kinderopvangtoeslag.
De Commissie volgt gemachtigde niet in de stelling dat het volledige bedrag van
€ 14.653 als uitgangspunt moet worden genomen, omdat belanghebbende door de
problemen met de kinderopvangtoeslag noodgedwongen met de kinderopvang moest
stoppen. Zoals hiervoor al uiteen is gezet bestond geen recht op kinderopvangtoeslag
over de laatste 3 maanden van 2015. Op grond van paragraaf 2.4 van de
Compensatieregeling staat een ernstige onregelmatigheid in de weg aan het toekennen van compensatie. Hieronder wordt onder meer de omstandigheid verstaan – waarvan in het geval van belanghebbende sprake is – dat er evident geen recht op
kinderopvangtoeslag heeft bestaan. Het is niet in lijn met de herstelregelingen om
compensatie toe te kennen voor kinderopvangtoeslag als daar geen recht op was. Om
dezelfde reden is de Commissie van mening dat belanghebbende ook geen recht heeft op een O/GS-toekenning over de laatste 3 maanden van 2015, welke toekenning door gemachtigde ter zitting werd bepleit.
Voor zover gemachtigde in het bezwaarschrift in dit verband ten slotte nog heeft gewezen op het bedrag van € 11.161, dat blijkens de brief van 13 december 2016
(productie 27) door belanghebbende over het toeslagjaar 2010 moest worden
terugbetaald, merkt de Commissie op dat dit bedrag losstaat van het bedrag van € 10.922 (zie hiervoor) dat onder a tot uitgangspunt van de definitieve compensatieberekening is genomen. Het bedrag van € 11.161 is volgens het betaal- en het verrekenoverzicht (productie 39) het resultaat van het bedrag van € 14.563 dat
door belanghebbende moest worden terugbetaald, minus een afboeking van € 3.402. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Geen compensatie voor boetebeschikkingen
Met betrekking tot compensatie voor boetebeschikkingen stelt de Commissie met
gemachtigde vast dat in de Definitieve berekening compensatiebedrag kinderopvangtoeslag, horend bij de toekennende beschikking, geen post is opgenomen die ziet op compensatie voor boetebeschikkingen.
De Commissie heeft UHT daarom verzocht na te gaan of belanghebbende
boetebeschikkingen heeft ontvangen. UHT heeft per brief gedateerd 24 oktober 2022
laten weten dat uit de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen niet blijkt dat dit het geval is.
De Commissie acht hiermee voldoende onderbouwd dat belanghebbende geen
boetebeschikkingen heeft ontvangen die meegenomen zouden moeten worden met de berekening van de compensatie, en adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te
verklaren. Het afwijkende standpunt van gemachtigde brengt de Commissie niet tot een andere mening.
Onduidelijkheid over berekening rentevergoedingen
Ter zitting heeft gemachtigde ten slotte aangevoerd dat het zonder nadere uitleg niet
mogelijk is om te controleren of de rentevergoedingen op de juiste wijze worden
toegepast. De Commissie merkt hierover op dat er 3 verschillende soorten van
rentevergoeding zijn. Deze worden hieronder kort toegelicht.
In rekening gebrachte toeslagrente
De in rekening gebrachte toeslagrente wordt niet expliciet benoemd in de
Compensatieregeling, maar wordt verondersteld deel uit te maken van paragraaf 3.1.1: 'het totaalbedrag waarmee de aanspraak van de ouder op kinderopvangtoeslag is stopgezet of neerwaarts is gecorrigeerd als direct gevolg van het (CAF) onderzoek.'
De toeslagrente wordt ingevolge artikel 27 Awir enkelvoudig berekend over het tijdvak
dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar, en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning onderscheidenlijk tot herziening van de tegemoetkoming.
De in rekening gebrachte toeslagrente is in de definitieve compensatieberekening van
belanghebbende niet opgenomen in een aparte post. In recentere berekeningen is dit wel het geval. De Commissie leest in het LIC-overzicht dat zich in het bezwaardossier bevindt (productie 39), dat over het toeslagjaar 2014 een bedrag aan toeslagrente in rekening is gebracht van € 126 . Dat bedrag aan in rekening gebrachte toeslagrente moet, zoals de Commissie in eerdere adviezen (onder andere in de zaak BAC 2020-024) reeds uiteen heeft gezet, in aanmerking worden genomen bij de bepaling van het bedrag onder a van de compensatieberekening. De Commissie kan uit de definitieve compensatieberekening van belanghebbende niet afleiden of dit is gebeurd en adviseert UHT na te gaan of de toeslagrente juist is berekend en dit mee te nemen in de beschikking op bezwaar. Het bezwaar van belanghebbende is in zoverre gegrond.
Vergoeding voor invorderingshandelingen
Deze compensatie op grond van paragraaf 3.1.4 van de Compensatieregeling betreft een vergoeding van de betaalde kosten met betrekking tot invorderingshandelingen van de na het (CAF-)onderzoek teruggevorderde kinderopvangtoeslag over de betreffende berekeningsjaren, die de Belastingdienst/Toeslagen aan de ouder in rekening heeft gebracht. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om betaalde kosten die in rekening zijn gebracht voor aanmaningen en dwangbevelen en de betaalde invorderingsrente.
Deze kosten en rente zijn af te leiden uit het eerder genoemde LIC-overzicht. Bij het
toeslagjaar 2014 staat dat belanghebbende over het toeslagjaar 2014 € 254 aan kosten en € 0 aan rente heeft betaald, en bij het toeslagjaar 2015 staat dat zij € 977 aan kosten, en € 745 aan rente heeft betaald. Dit komt uit op een totaalbedrag van
€ 1.722 wat gelijk is aan het bedrag onder post g van de definitieve compensatieberekening. De Commissie heeft geen aanleiding om aan te nemen dat deze bedragen onjuist zijn berekend door het LIC.
Rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag
Op grond van paragraaf 3.1.6 van de Compensatieregeling wordt over het bedrag van de gemiste kinderopvangtoeslag als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten (paragraaf 3.1.1. van de Compensatieregeling), met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. Deze compensatie is in de definitieve compensatieberekening van belanghebbende opgenomen in post j en bedraagt voor het toeslagjaar € 3.660 en voor het toeslagjaar 2015 € 2.259. UHT heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag wordt berekend met de 'compensatietool.' De Commissie heeft geen aanwijzingen dat de berekening niet juist is. De Commissie adviseert wel om de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert UHT verder om gemachtigde in de beschikking op bezwaar indien mogelijk een nadere toelichting te geven op de wijze waarop de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag is berekend.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ten dele gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft
belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten
(bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere
zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te
kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A gedeeltelijk gegrond te verklaren in verband met een ondeugdelijke motivering van de primaire beschikking;
- het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren en in de beschikking op bezwaar in te gaan op de vergoeding van de toeslagrente;
- de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar; in de beschikking op bezwaar indien mogelijk een nadere toelichting te geven op de
- wijze waarop de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag is berekend;
- de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar;
- de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
- de proceskosten voor deze procedure te vergoeden op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter