BAC 2021-210
Publicatiedatum 03-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 5 april 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 3 mei 2021
Hoorzitting: 30 september 2022
Overdracht advies aan UHT: 24 november 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar van belanghebbende gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
et door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 5 april 2021 (UHT-DC I). Bij brief van 10 februari 2022 heeft van (hierna: gemachtigde) de gronden van bezwaar aangevuld.
De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat er bij de beoordeling van de
situatie van belanghebbende over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 fouten zijn
gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020
(Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan haar voor de jaren 2008 tot en met 2011 een compensatie toegekend.
De compensatie bestaat uit:
- vergoeding van door de Belastingdienst teruggevorderde kinderopvangtoeslag (hierna: kot) (3.1.1 Compensatie voor correctiebesluiten);
- vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (3.1.3 Compensatie voor veronderstelde materiële schade);
- vergoeding van invorderingskosten, inclusief rente (3.1.4 Compensatie voor invorderingskosten);
- vergoeding van immateriële schade van € 500 per zes maanden (3.1.2 Compensatie voor veronderstelde immateriële schade);
- rentevergoeding over gemiste kot (3.1.6 Compensatie voor gemiste kot);
- extra vergoeding van 1% (Extra compensatie).
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) bestemd.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft een verzoek tot herbeoordeling van de kot over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 ingediend. Bij brief van 16 januari 2020 heeft UHT de ontvangst van dit verzoek bevestigd.
- Bij brief van 24 november 2020 is aan belanghebbende bevestigd dat er een eerste betaling van € 5.000 aan haar is gedaan omdat zij had aangegeven acute geldnood te hebben.
- Bij brief van 6 januari 2021 heeft de UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 63.691.
- Bij beschikking van 5 april 2021 is de voorlopige compensatie met € 353 aangevuld tot € 64.044.
- Tegen de definitieve beschikking heeft belanghebbende op 3 mei 2021 een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft op 26 januari 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 10 februari 2022 heeft gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
- Op 20 juli 2022 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
- Op 25 juli 2022 heeft gemachtigde daarop aanvullend gereageerd.
- Voorts is, blijkens de tweede aanvullende reactie van gemachtigde, reeds een verzoek om vergoeding van de werkelijke schade gedaan bij CWS.
- Op 30 september 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.
Vaststaande feiten
Vaststaat dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 kot heeft aangevraagd voor haar kind.
Bij brief van 26 februari 2010 heeft B/T aan belanghebbende laten weten dat zij geen recht meer heeft op kot voor het jaar 2008 omdat zij niet heeft gereageerd op het verzoek om informatie te versturen. Belanghebbende dient dan ook het ontvangen voorschot kot terug te betalen. De KOT over 2008 is bij beschikking van 14 mei 2010 op nihil gesteld.
Bij brief van 24 december 2010 heeft B/T aan belanghebbende laten weten dat zij geen recht meer heeft op kot voor het jaar 2009 omdat zij niet heeft gereageerd op het
verzoek om informatie te versturen. Belanghebbende dient dan ook het ontvangen voorschot kot terug te betalen. Belanghebbende heeft op 24 december 2010 hiertegen bezwaar ingediend. De ontvangst daarvan is op 16 februari 2011 schriftelijk bevestigd. De KOT over 2009 is bij beschikking van 29 april 2011 op nihil gesteld.
Bij brief van 25 januari 2013 heeft B/T aan belanghebbende laten weten dat zij geen recht meer heeft op kot voor het jaar 2011 omdat zij niet heeft gereageerd op het verzoek om informatie te versturen. Belanghebbende dient dan ook het ontvangen
voorschot kot terug te betalen.
De KOT over 2011 is bij beschikking van 3 april 2014 op nihil gesteld.
Omdat de Belastingdienst fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende over de toeslagjaren 2008 t/m 2011, is aan belanghebbende bij
beschikking van 5 april 2021 een definitieve compensatie van € 64.044 toegekend.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Gemachtigde heeft gesteld dat de eerste betaling van een bedrag van € 5.000 ten onrechte van het compensatiebedrag is afgetrokken. De betreffende brief van UHT van
24 november 2020 vermeldt: ‘dat belanghebbende recht heeft op compensatie of een
tegemoetkoming. Omdat er meer tijd nodig is voor de beoordeling, krijgt belanghebbende alvast het bedrag van € 5.000. Als belanghebbende na de beoordeling van haar situatie recht heeft op een hoger bedrag, volgt een nabetaling’. De Commissie meent door de bewoording van deze brief op te kunnen maken dat er inderdaad sprake is van een voorschot en niet van een noodvoorziening als bedoeld in het Besluit noodvoorziening toeslagen. Dit bedrag is daarom terecht op de compensatie in mindering gebracht.
Voor de Commissie is niet vast komen te staan dat belanghebbende meer heeft
terugbetaald dan is berekend door UHT. De bedragen van de verrekeningen volgen uit de LIC-overzichten en zijn correct.
Belanghebbende en UHT zijn het erover eens dat het compensatiebedrag over 2008 moet worden verhoogd naar € 10.206 zodat dit bezwaar is komen te vervallen.
Gemachtigde heeft gesteld dat openstaande schuld van € 778 niet in mindering zou
mogen worden gebracht, nu UHT dit pas in de bezwaarfase heeft aangevoerd. Voor deze vermindering wordt door UHT verwezen naar paragraaf 5 van het Besluit
Compensatieregeling, waarin uitdrukkelijk kan worden gelezen dat de vermindering van het bedrag aan voorschot ook van toepassing is als de openstaande schuld nooit meer terugbetaald hoeft te worden, zodat dit bedrag aan voorschot in mindering dient te worden gebracht op de onderhavige compensatie. UHT zal in de beslissing op bezwaar haar standpunt kenbaar maken over hetgeen door gemachtigde is gesteld over het opvoeren van deze post tijdens de bezwaarfase.
Belanghebbende heeft niet aangetoond dat gebruik is gemaakt van geregistreerde
kinderopvang in de maanden mei en juni 2011. Ook uit de systemen van de Belastingdienst is niet gebleken van geregistreerde opvang in genoemde maanden. Het compensatiebedrag over 2011 is daarmee correct vastgesteld.
De Commissie adviseert om de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van de belanghebbende te berekenen vanaf de datum van de eerste neerwaartse correctie tot de datum van de beslissing op bezwaar.
Tijdens de hoorzitting deelde de vertegenwoordiger van UHT mede dat er indertijd twee FSV-lijsten bestonden, te weten een FSV-lijst inkomstenbelasting en een FSV-lijst
toeslagen. Belanghebbende stond wel op de FSV-lijst inkomstenbelasting maar niet op de FSV-lijst toeslagen. In relatie tot de toekenning van toeslagen is belanghebbende
dienaangaande dan ook niet geschaad.
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ten dele gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft
belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten
(bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere
zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te
kennen.
Conclusie
Het bezwaar is gedeeltelijk gegrond. De Commissie adviseert:
- om het compensatiebedrag onder a over toeslagjaar 2008 te wijzigen naar € 10.206 zoals overeengekomen;
- om aan belanghebbende het standpunt van UHT kenbaar te maken over de vermindering van € 778 aangevoerd in de bezwaarfase;
- de begindatum van de vergoeding voor de immateriële schade te stellen op de datum van de eerste neerwaartse correctie;
- de einddatum van de vergoeding voor de immateriële schade aan te passen tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar,
- de einddatum van de berekening van de rente over de gemiste kot aan te passen tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
- een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter