Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-1753

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 31 maart 2021, kenmerk UHT-DC-IA

Ontvangst bezwaarschrift: 10 mei 2021

Hoorzitting: 16 februari 2022

Overdracht advies aan UHT: 16 maart 2022

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) ingediende bezwaarschrift, namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende), is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2017 tot en met 2019.

Procesverloop

Advies Commissie van Wijzen
De Commissie van Wijzen heeft op 19 maart 2021 advies aan UHT uitgebracht en geoordeeld dat UHT zich terecht op het standpunt stelt dat er voor de toeslagjaren 2017 tot en met 2019 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. De Compensatieregeling van artikel 49b van de Awir is voor die jaren daarom niet van toepassing.

Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag
Bij besluit van 31 maart 2021 heeft UHT het verzoek van belanghebbende om compensatie over toeslagjaren 2017 tot en met 2019 afgewezen.

Bezwaarschrift
Gemachtigde heeft namens belanghebbende tegen de beschikking van 31 maart 2021 een bezwaarschrift ingediend dat UHT ontvangen heeft op 10 mei. Bij brief van 4 februari 2022 heeft gemachtigde aanvullende gronden ingediend bij UHT.

Schriftelijke reactie
UHT heeft op 19 januari 2022 een schriftelijk reactie op het bezwaarschrift ingediend.

Hoorzitting
Op 16 februari 2022 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van belanghebbende, gemachtigde en UHT.

Nagezonden stukken
Na afloop van de hoorzitting zijn heeft UHT nadere stukken ingediend en de door gemachtigde bij brief van 4 februari 2022 ingediende aanvullende gronden van bezwaar doorgestuurd naar de Commissie.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt:

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en vooringenomenheid
Het bestreden besluit ontbeert een zorgvuldige voorbereiding en een draagkrachtige motivering (artikel 3:2 jo.3:46 Awb).

Bij de beoordeling van de aanspraak van belanghebbende op kinderopvangtoeslag over 2017-2019 zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet in acht genomen.

In het kader van terugvordering en betalingsachterstand in 2017, 2018 en 2019 heeft belanghebbende meerdere keren contact gezocht met de Belastingdienst omdat haar niet duidelijk werd gemaakt waarom zij het teruggevorderde bedrag moest terugbetalen. Hier kwam geen verduidelijking op. Zij kreeg geen reacties op haar vragen of een betalingsregeling. Er werd er beslag gelegd. Belanghebbende heeft forse materiële en immateriële schade opgelopen.

Er is sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel omdat er sprake is van terugvordering van het volledige bedrag in geval van een alleenstaande moeder die er alles aan doet om financieel rond te komen.

Belanghebbende dient in aanmerking te komen voor toepassing van de Compensatieregeling omdat de Belastingdienst vooringenomen heeft gehandeld.

Bijzondere hardheid
Belanghebbende is in de problemen gekomen door een strenge toepassing van de regelgeving. Pas na lang aandringen vanuit belanghebbende is op 8 januari 2020 een betalingsregeling getroffen. Dit had eerder moeten plaatsvinden, zodat beslaglegging op haar bankrekening en het kwijtraken van haar baan door loonbeslag zou zijn -voorkomen. Alleen al omdat belanghebbende ten onrechte geen persoonlijke betalingsregeling heeft gekregen, is een tegemoetkoming passend.

Gemachtigde vraagt tevens vergoeding van de kosten van de rechtsbijstand in deze procedure.

Verweer

UHT verwijst bij wijze van verweer naar het advies van de Commissie van Wijzen.

Over de toeslagjaren 2017 en 2018 zijn minder uren kinderopvang genoten dan waarvan bij de toekenning van de voorschotten was uitgegaan. De aanvraag voor kinderopvangtoeslag is met ingang van 25 maart 2019 door belanghebbende stopgezet. De Commissie van Wijzen concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de Belastingdienst / Toeslagen bij het verminderen van de voorschotten over de jaren 2017 en 2018 heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Van institutioneel vooringenomen handelen is voor de jaren 2017 tot en met 2019 daarom geen sprake.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: Compensatieregeling), gedateerd 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit proceskosten);
  • Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de verhoging van het tarief voor de vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep van 8 december 2020, Staatsblad 2020, 524 (hierna: Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten);
  • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en vooringenomenheid
De Commissie ziet geen aanwijzingen dat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding ontbeert.

Er zijn in de bezwaarprocedure specificaties van de betalingen over de jaren 2017, 2018 en 2019 door de Belastingdienst op verzoek van belanghebbende verstrekt. Daarop staan het aantal uren en het uurtarief waarop de kinderopvangtoeslag is gebaseerd.

De voor de jaren 2017, 2018 en 2019 toegekende voorschotten werden berekend naar het opgegeven te verwachten aantal opvanguren. In de toeslagjaren 2017 en 2018 bleken minder uren kinderopvang te zijn afgenomen, waardoor een te hoog bedrag aan toeslag was uitgekeerd. Bovendien werd een basistarief per uur uitgekeerd, onafhankelijk van het aan de opvangorganisatie werkelijk betaalde bedrag. Hierdoor bleek nadien dat belanghebbende recht op minder toeslag had dan waarvan bij de bevoorschotting was uitgegaan. Belanghebbende moest het teveel uitgekeerde bedrag terug betalen. Belanghebbende had een en ander, ook zonder schriftelijke uitleg, kunnen voorzien, zij het, vanwege de ingewikkeldheid van het systeem, waarschijnlijk niet tot de later verschuldigd gebleken bedragen.

De Commissie ziet in de handelwijze van de Belastingdienst met betrekking tot de toekenning en definitieve vaststelling van de toeslagrechten geen strijd met het motiveringsbeginsel dan wel het evenredigheidsbeginsel. De regelgeving werd op de juiste wijze toegepast.

De Commissie van Wijzen heeft op 19 maart 2021 geoordeeld dat er geen sprake is van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst en dat de Compensatieregeling van artikel 49b van de Awir daarom niet van toepassing is.

Bij toetsing of er sprake is van vooringenomenheid van de Belastingdienst is op grond van paragraaf 2.2. van de Compensatieregeling getoetst op de volgende kenmerken:

  1. collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde (‘zachte stop’)’; hiervan was in dit geval geen sprake; punt 1 is niet van toepassing;
  2. breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren; de Belastingdienst heeft bij gebrek aan voldoende informatie zelf informatie bij de opvangorganisatie aangevraagd; punt 2 is niet van toepassing;
  3. een zero-tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met soms of veelal een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden; er was geen grond voor afwijzing; punt 3 is niet van toepassing;
  4. het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken; er is wel nadere informatie gevraagd; punt 4 is niet van toepassing;
  5. het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken; de reductie werd veroorzaakt door het aantal afgenomen opvanguren, niet door een onregelmatigheid; punt 5 is niet van toepassing.

Op grond van het vorenstaande volgt de Commissie het standpunt van de Commissie van Wijzen dat niet is voldaan aan de kenmerken van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 49b Awir. In zoverre is het bezwaar ongegrond.

Aard en omvang van de advisering door de Commissie van Wijzen
De Bezwaarschriftenadviescommissie merkt op dat de Commissie van Wijzen heeft geadviseerd met inachtneming van de Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 11 juni 2021, houdende instelling van een tijdelijke commissie ter uitvoering van de artikelen 49a en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de
compensatieregeling (Instellingsregeling Commissie van onafhankelijke
deskundigen hersteloperatie toeslagen). Deze regeling werkt terug tot 7 juli 2020.

In de Instellingsregeling Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen zijn de taken van deze commissie geactualiseerd. In de toelichting bij artikel 3 staat dat de bepaling in het Instellingsbesluit met betrekking tot de advisering over de toepassing van de hardheidsregeling, bedoeld in artikel 49 Awir, zoals dat luidde op 25 januari 2021, niet is overgenomen in de Instellingsregeling.

Deze bepaling was volgens de toelichting per abuis opgenomen in het Instellingsbesluit (Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 29 mei 2020 nr. 2020-100630, houdende instelling van een commissie ter uitvoering van het eindadvies Adviescommissie uitvoering toeslagen (Instellingsbesluit Commissie van onafhankelijke deskundigen CAF en vergelijkbare zaken/toeslagen)). In de advisering of een afwijzing op grond van de hardheidsregeling terecht had plaatsgevonden, was voorzien via de Bezwaarschriftenadviescommissie (Staatscourant 2021 nr. 29442, 16 juni 2021, p. 5).

Op grond van het voorgaande zal de Bezwaarschriftenadviescommissie adviseren over de toepasselijkheid van de hardheidsregeling in deze zaak.

Bijzondere hardheid
Belanghebbende is van mening dat sprake is van bijzondere hardheid, omdat zij in de problemen is gekomen door een strenge toepassing van de regelgeving. Gemachtigde heeft aangevoerd dat belanghebbende ten onrechte geen persoonlijke betalingsregeling aangeboden heeft gekregen, hoewel zij diverse malen daarom had verzocht. Op het loon van belanghebbende werd, zonder voorafgaande waarschuwing, beslag gelegd onder de werkgever, waardoor belanghebbende haar werk verloor. Deze onbuigzame opstelling van de Belastingdienst bij de invordering van teveel ontvangen kindertoeslag zou belanghebbende recht op compensatie geven, aldus begrijpt de Commissie gemachtigde.

Artikel 49 Awir bevat een zogenoemde hardheidsregeling die voorziet in een hardheidstegemoetkoming bij onder meer de uitvoering van de kinderopvangtoeslag die heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem. Het moet gaan om onbillijkheden die zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende te laten. De hardheidstegemoetkoming betreft de voor de belanghebbende nadelige gevolgen van de beschikking tot vaststelling of tot terugvordering. De Commissie gaat ervan uit dat onder ‘nadelige gevolgen van beschikkingen tot terugvordering’ mede kan vallen jegens belanghebbenden aan de dag gelegde hardheid bij de invordering van teveel ontvangen kindertoeslag.

Belanghebbende kan op deze regeling evenwel geen beroep doen, omdat zij nog een beroep kan doen op herziening van de beschikking tot vaststelling of tot terugvordering. Er zijn immers nog geen vijf jaren verstreken na de laatste dag van de berekeningsjaren waarop die beschikking betrekking heeft. Zie artikel 49, tweede lid, Awir.

Proceskostenvergoeding
UHT heeft in haar schriftelijke reactie het standpunt ingenomen dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is op het onderdeel van de proceskosten. De Commissie adviseert de proceskosten daarom te vergoeden tegen het hoogste tarief, in lijn met haar eerdere advisering.

Conclusie

Samenvattend concludeert de Commissie dat het bezwaar tegen de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2017 tot en met 2019 ontvankelijk maar ongegrond is.

De Commissie adviseert UHT om, conform het voornemen van UHT, een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter