Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-1696 BAC 2021-1726

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 13 augustus 2021 met kenmerk UHT DC I en UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 22 september 2021

Hoorzitting: 31 maart 2022

Overdracht advies aan UHT: 25 mei 2022

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar ten aanzien van de schending van het motiveringsbeginsel gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift, is gericht tegen de door de Belastingdienst/ Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: de UHT) genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag 2010, 2012, 2013, 2014 en tegen de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag 2010, 2011, 2012, beide van 13 augustus 2021.

Belanghebbende komt in aanmerking voor een tegemoetkoming O/GS KOT 2010, omdat de Belastingdienst ten onrechte niet heeft meegewerkt aan het verzoek van de
belanghebbende om destijds haar schuld in delen terug te betalen. Daarnaast komt belanghebbende in aanmerking voor een tegemoetkoming wegens het ten onrechte opleggen van een boete KOT 2012 en een compensatievergoeding KOT 2013 en 2014. Aan de belanghebbende is in totaal voor deze jaren een definitief compensatiebedrag van € 22.343 toegekend. Dit bedrag bestaat uit een O/GS-tegemoetkoming van € 584 een tegemoetkoming van (€ 344 + 25% =) € 430 voor het ten onrechte opleggen van een verzuimboete voor het toeslagjaar 2012 en een compensatievergoeding van € 21.329 voor de toeslagjaren 2013 en 2014. Het definitief totale compensatiebedrag blijft het minimumbedrag € 30.000, dat belanghebbende al eerder heeft ontvangen op grond van de Catshuisregeling (beschikking van 25 februari 2021, UHT-B DMB2).

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 5 november 2020 een verzoek gedaan tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014.
  • Bij brief van 25 februari 2021 (UHT-B DMB2) heeft de UHT aan belanghebbende medegedeeld dat belanghebbende in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000 en dat dit naar de belanghebbende wordt overgemaakt. Hierbij wordt benadrukt dat zij dit bedrag nooit hoeft terug te betalen.
  • Voor de herbeoordeling van het dossier heeft de UHT advies gevraagd aan de
    Commissie van Wijzen (hierna: de CvW) over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014. De CvW heeft op 22 maart 2021 geoordeeld dat voor de jaren 2010 tot en met 2012 geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen, omdat de Belastingdienst bij de ingestelde controle over die jaren de beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen heeft. De compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) is voor die jaren niet van toepassing. Voor de toeslagjaren 2013 en 2014 is de eerdergenoemde compensatieregeling volgens de CvW wel van toepassing. Volgens de CvW blijkt uit de stukken van de UHT dat voor het toeslagjaar 2010 een O/GS-tegemoetkoming zal worden toegekend en dat aan belanghebbende in 2012 ten onrechte een verzuimboete van € 344 is opgelegd.
  • Bij brief van 8 april 2021 (UHT-VC I) heeft de UHT vastgesteld dat er bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende fouten zijn gemaakt en dat zij recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2013 en 2014. Het voorlopige compensatiebedrag bedraagt € 20.646 en is eerder bij de hierboven vermelden brief van 25 februari 2021 aangevuld tot € 30.000.
  • Bij definitieve beschikking van 13 augustus 2021 (UHT-DC I) heeft de UHT beslist dat belanghebbende voor het toeslagjaar 2010 in aanmerking komt voor een O/GS-tegemoetkoming van € 584, dat zij voor het toeslagjaar 2012 in aanmerking komt voor een tegemoetkoming voor het ten onrechte opleggen van een verzuimboete van (€ 344 = 25% =) € 430 en dat zij voorts voor de toeslagjaren 2013 en 2014 recht heeft op een compensatievergoeding van € 21.329. Het definitief totale compensatiebedrag blijft het (minimum)bedrag van € 30.000 dat reeds aan belanghebbende is overgemaakt.
  • Bij beschikking van 13 augustus 2021 (UHT-DH5 A) is aan de belanghebbende kenbaar gemaakt dat de herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 tot en met 2012 heeft plaatsgevonden. De UHT is na het opnieuw bekijken van de situatie van belanghebbende tot de conclusie gekomen dat zij geen aanleiding ziet voor wijziging van het standpunt ten aanzien van die jaren, nu de Belastingdienst in die periode de beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen heeft. Van institutioneel vooringenomen handelen is daarom geen sprake, aldus de UHT. Voor het toeslagjaar 2010 zal wel een O/GS-tegemoetkoming worden toegekend. Ook heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor het ten onrechte opleggen van een verzuimboete van € 344 in het toeslagjaar 2012. Belanghebbende wordt verder verwezen naar de brief met kenmerk UHT-DCI.
  • Op 22 september 2021 heeft namens belanghebbende een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I.
  • Gemachtigde heeft op 20 oktober 2021 de aanvullende gronden van het bezwaarschrift ingediend tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I en tegen het besluit met kenmerk UHT-DH5 A).
  • De UHT heeft op 14 maart 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de namens belanghebbende gemaakte bezwaren.
  • Op 31 maart 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van de belanghebbende, de gemachtigde en de UHT.
  • De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar is, met instemming van de gemachtigde, verlengd tot 15 mei 2022.
  • Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de UHT op 14 april 2022 een aanvullende schriftelijke reactie ingebracht. Deze aanvullende schriftelijke reactie inclusief bijlagen is op 13 mei 2022 aan gemachtigde verzonden. Op verzoek van de gemachtigde is een termijn tot uiterlijk 23 mei 2022 gegeven om hier inhoudelijk op te reageren.
  • Gemachtigde heeft bij e-mailbericht van 20 mei 2022 gereageerd op de aanvullende schriftelijke reactie van UHT. Hierin stelt gemachtigde dat het standpunt ten aanzien van het toeslagjaar 2010 gehandhaafd blijft. Ook geven de door de UHT ingebrachte LIC-overzichten onvoldoende duidelijkheid met betrekking tot de toeslagjaren 2013 en 2014, zodat ook het bezwaar ten aanzien van dit punt gehandhaafd blijft.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden samengevat als volgt.

Onzorgvuldige voorbereiding en besluitvorming

Namens belanghebbende wordt aangevoerd dat er in de onderhavige situatie geen sprake is van een zorgvuldige voorbereiding dan wel besluitvorming. De UHT heeft ten onrechte geoordeeld dat er over de toeslagjaren 2010 en 2012 geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen. Zo is belanghebbende van mening dat de bedragen van € 2.781 en € 11.492 die de Belastingdienst door middel van een WSNP-traject heeft teruggevorderd en door belanghebbende volledig zijn terugbetaald, hadden moeten worden gecompenseerd.

Daarnaast heeft de UHT ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende over het
toeslagjaar 2010 geen kinderopvangtoeslag heeft terugbetaald, dan wel dat er over dat toeslagjaar geen sprake zou zijn geweest van een onrechte terugvordering. Volgens gemachtigde heeft de zoon van belanghebbende reeds in augustus en september 2010 opvang genoten, waardoor het toekennen van KOT niet ten onrechte zou zijn geweest.

Ook zou de UHT ten onrechte de terugbetaalde KOT over het toeslagjaar 2011 niet hebben meegenomen in de compensatieberekening. Wat betreft de toeslagjaren 2013 en 2014 zou belanghebbende de terugvorderingen KOT € 13.897, volledig hebben betaald, zodat dit bedrag ten onrechte van het voorschotbedrag in mindering is gebracht. Gemachtigde stelt dat de openstaande schuld van € 7.798 door de UHT zou worden kwijtgescholden, waardoor dit niet van het compensatiebedrag afgetrokken had mogen worden.

Strijd met motiveringsbeginsel

Namens belanghebbende wordt daarnaast aangevoerd dat de UHT ten onrechte de toeslagjaren 2010 tot en met 2012 niet in de herbeoordeling heeft betrokken, terwijl belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat er ook over die jaren terugbetalingen hebben plaatsgehad. De UHT heeft geenszins gemotiveerd waarom deze bedragen niet in de beoordeling zijn betrokken.

Strijd met evenredigheidsbeginsel

Gemachtigde licht toe dat het de taak van de overheid is om ervoor te zorgen dat de nadelige gevolgen van een besluit voor een burger niet zwaarder wegen dan het
algemeen belang dat met het besluit is gemoeid. Dit speelt in het bijzonder bij de Belastingdienst wegens de toeslagenaffaire. Gemachtigde stelt dat door het aftrekken van de openstaande schuld KOT op het compensatiebedrag, de nadelige gevolgen voor belanghebbende zwaarder wegen dan het algemene belang bij het besluit. Voorts wordt er op die manier geen recht gedaan aan het herstel van de door belanghebbende geleden schade.

Proceskostenvergoeding

Namens belanghebbende wordt verzocht om het toekennen van een vergoeding voor de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaarschrift redelijkerwijs gemaakt moesten worden.

Verweer

Toeslagjaren 2010 tot en met 2012

De UHT stelt voorop dat van institutioneel vooringenomen handelen geen sprake is indien de Belastingdienst/Toeslagen een controle heeft ingesteld naar de naleving van de wettelijke regels voor de toepassing van de KOT en daarbij de beginselen van
behoorlijk bestuur in acht heeft genomen.

In de onderhavige zaak volgt de UHT het oordeel van de Commissie van Wijzen, waarin is geconcludeerd dat de Belastingdienst/Toeslagen voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2012 de beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen heeft. Het enkel instellen van een controle is naar het oordeel van de UHT onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van vooringenomen handelen.

Ten aanzien van het toeslagjaar 2010 wordt wel opgemerkt dat, omdat de
Belastingdienst destijds niet heeft ingestemd met het verzoek om in delen te betalen of mee te werken aan een schuldsanering, belanghebbende in aanmerking komt voor een O/GS-tegemoetkoming.

Wat betreft het toeslagjaar 2012 is de UHT van oordeel dat er ten onrechte een
verzuimboete is opgelegd. Deze omstandigheid kan volgens de UHT echter niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomen handelen. Derhalve is de
compensatieregeling voor voornoemde jaren niet van toepassing.

In mindering gebrachte KOT

In reactie op het namens belanghebbende aangevoerde standpunt dat er ten onrechte openstaande terugvorderingen KOT op het compensatiebedrag in mindering zijn gebracht, voert de UHT aan dat, ter voorkoming dat belanghebbenden meer KOT of compensatie ontvangen dan waar zij materieel recht op hebben, de UHT de toe te kennen compensatie dient te verminderen met het bedrag van de nog niet betaalde terugvordering. Naar het oordeel van de UHT zijn daarom deze bedragen terecht bij het compensatiebedrag (zie onder e) in mindering gebracht. Het Compensatiebesluit biedt geen mogelijkheden om niet betaalde bedragen aan teruggevorderde KOT niet in mindering te brengen op het uiteindelijke compensatiebedrag. Dit volgt uit onderdeel 5 van het Compensatiebesluit.

Aanvullende schade

De UHT merkt daarnaast op dat een verzoek om aanvullende schade dient te worden voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade. Dit volgt uit onderdeel 4 van het Compensatiebesluit.

Compensatie WSNP

Ten slotte voert de UHT aan dat het Compensatiebesluit geen grondslag biedt voor compensatie van de op de crediteurenlijst bij het verzoek WSNP genoemde bedragen van € 2.781 en € 11.492. Dit volgt uit onderdeel 5 van het Compensatiebesluit.

Al met al komt de UHT in het schriftelijk verweer van 14 maart 2022 tot de conclusie dat het bezwaarschrift ongegrond is.

Aanvullende schriftelijke reactie

De UHT heeft een aanvullende schriftelijke reactie ingebracht waarin inhoudelijk is gereageerd op een drietal vragen die ter zitting door de Commissie zijn gesteld.

Toeslagjaar 2010

Allereerst is de UHT ingegaan op de vraag van de Commissie hoe de uitlating van de staatssecretaris met betrekking tot het ruimhartig zijn in het compenseren zich verhoudt tot de afwijzing van het toeslagjaar 2010. Ter zitting is door belanghebbende naar voren gebracht dat zij bewijsstukken heeft aangeleverd bij de Belastingdienst waaruit zou blijken dat zij reeds vanaf 1 augustus 2010 opvang heeft genoten en niet vanaf 1 oktober 2010.

De UHT beantwoordt deze vraag als volgt. Uit het zogenaamde RKT-bestand over het jaar 2010 is naar voren gekomen dat de beslissing om aan belanghebbende geen kinderopvangtoeslag toe te kennen over de maanden augustus en september 2010 is gebaseerd op een jaaropgaaf van de kinderopvanginstelling, waaruit bleek dat pas vanaf oktober 2010 opvang is afgenomen. Een dergelijke beslissing, ingegeven door
objectieve gegevens die (op dat moment) niet (overtuigend) door belanghebbende weerlegd zijn (althans waarvoor in het dossier geen aanwijzingen te vinden zijn) getuigt niet van vooringenomen handelen, aldus de UHT. Evenmin kan worden gezegd dat de ouder is getroffen door hardheid van het stelsel. Ruimhartigheid leidt volgens de UHT hier niet tot een ander oordeel.

Toelichting bij toeslagjaren 2013 en 2014

Daarnaast is door de Commissie verzocht om het inbrengen van de zogeheten LIC-overzichten van de toeslagjaren 2013 en 2014, met bijbehorende toelichting. De UHT heeft deze betaal- en verrekenoverzichten als producties bijgevoegd bij de aanvullende schriftelijke reactie van 14 april 2022.

Vermelding fraudelijst

Ten slotte heeft de Commissie ter zitting verzocht om bewijsstukken waaruit blijkt dat de belanghebbende van de zogeheten Fraude Signalering Voorzieningslijst is verwijderd en per wanneer dit zou zijn gedaan.

Gebleken is dat belanghebbende met ingang van 12 november 2014 is opgenomen op de FSV-fraudelijst, naar aanleiding van een fraudemelding met betrekking tot de
toeslagen. De melding is op 23 april 2015 gesloten. Aan belanghebbende is tot op heden geen excuusbrief namens de Minister-President gestuurd.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
    Compensatieregeling), gedateerd:
    • 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
    • 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
    • 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
    proceskosten);
  • Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de verhoging van het tarief voor de vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep van 8 december 2020, Staatsblad 2020, 524 (hierna: Besluit tot wijziging van het Besluit
    proceskosten);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
    Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna: Catshuisregeling);
  • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Schending zorgvuldigheids-, motiverings- en evenredigheidsbeginsel

Gemachtigde heeft zich in het bezwaarschrift op het standpunt gesteld dat de bestreden beslissingen niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn opgesteld en niet voldoende zijn gemotiveerd. Ook zou er volgens gemachtigde sprake zijn van een schending van het evenredigheidsbeginsel.

De Commissie kan de gemachtigde volgen ten aanzien van de opvatting dat bij het opstellen van de beschikkingen niet de vereiste zorgvuldigheid is betracht en dat deze onvoldoende zijn gemotiveerd. Hoewel de UHT door middel van het indienen van een (aanvullende) schriftelijke reactie en het ter zitting gevoerde verweer het standpunt van UHT inmiddels voldoende inzichtelijk heeft gemaakt, is de Commissie van oordeel dat dit gebrek niet tijdig gerepareerd is. Belanghebbende heeft immers bezwaar moeten maken voordat op zorgvuldige wijze werd overgegaan tot het samenstellen van het procesdossier en het opstellen van een deugdelijke motivering. Derhalve acht de Commissie het bezwaar ten aanzien van dit punt gegrond.

Toeslagjaar 2010

Namens belanghebbende is aangevoerd dat met betrekking tot het toeslagjaar 2010 onterechte terugvorderingen hebben plaatsgevonden. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat haar zoontje in augustus 2010 3 jaar is geworden en dat hij sindsdien naar de opvang is gegaan, waardoor zij wel degelijk vanaf augustus 2010 recht had op kinderopvangtoeslag. Belanghebbende zou in het verleden relevante stukken hebben afgegeven bij het belastingkantoor te Amsterdam.

Naar het oordeel van de Commissie is niet voldoende aannemelijk geworden dat
belanghebbende reeds in augustus 2010 opvanguren heeft afgenomen. De UHT heeft haar standpunt onderbouwd met een jaaropgaaf van de kinderopvanginstelling, waaruit blijkt dat de zoon van belanghebbende eerst vanaf 1 oktober 2010 naar de opvang ging. De Commissie is van mening dat er voor wat betreft het toeslagjaar 2010 geen onterechte terugvorderingen hebben plaatsgevonden, zodat het bezwaar in zoverre niet slaagt.

Toeslagjaar 2011

De Commissie overweegt dat in het dossier een stopbrief en een bezwaarschrift zitten, maar dat deze stukken onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de opvatting dat over het toeslagjaar 2011 terugvorderingen zouden hebben plaatsgevonden. In het dossier bevinden zich immers ook stukken waaruit blijkt dat de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 na de stopzetting op 25 januari 2013 op 4 april en 2 juli 2013 definitief is vastgesteld op € 12.935. Ook blijkt uit het dossier dat de wijzigingen met betrekking tot dit toeslagjaar plaatsvonden naar aanleiding van meldingen van de belanghebbende.

De Commissie komt hiermee tot de conclusie dat de belanghebbende met betrekking tot het toeslagjaar 2011 heeft gekregen waar zij recht op had. Het bezwaar ten aanzien van dit punt acht de Commissie derhalve ongegrond.

Toeslagjaar 2012

De Commissie stelt op grond van het dossier vast dat belanghebbende voor dit
toeslagjaar kinderopvangtoeslag heeft ontvangen op basis van de door haar opgegeven opvanguren. De omstandigheid dat er ten onrechte een verzuimboete is opgelegd, heeft niet tot een aanpassing of neerwaartse bijstelling geleid van de KOT. Derhalve onderschrijft de Commissie het standpunt van UHT dat de Compensatieregeling voor het betreffende jaar niet van toepassing is.

In mindering gebrachte KOT 2013 en 2014

De Commissie overweegt dat de UHT onder verwijzing naar desbetreffende LIC-overzichten en onderdeel 5 van het Compensatiebesluit voldoende heeft gemotiveerd op welke wijze de bedragen vanwege niet betaalde schuld KOT over de jaren 2013 en 2014 zijn vastgesteld, alsmede voldoende heeft gemotiveerd om welke reden deze bedragen van het compensatiebedrag zijn afgetrokken. De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat de niet betaalde terugvordering KOT over voornoemde jaren terecht in mindering is gebracht op het compensatiebedrag.

WSNP

De Commissie begrijpt uit het door gemachtigde gemaakte bezwaar dat wordt verzocht om compensatie voor de bedragen die destijds voor de crediteurenlijst van het WSNP-traject zijn aangemeld. Gemachtigde is kennelijk van mening dat de door de afwikkeling in de WSNP de vorderingen terug te betalen KOT zijn voldaan en dat deze niet moeten worden opgenomen onder 'niet betaalde KOT' in de LIC overzichten.

De Commissie overweegt ten aanzien van dit bezwaar het volgende. Uit onderdeel 5 van het Compensatiebesluit volgt dat van het compensatiebedrag in sommige gevallen nog een bedrag moet worden afgetrokken, ter voorkoming dat een ouder materieel meer kinderopvangtoeslag of compensatie ontvangt dan waar hij recht op heeft. Dit betekent dat slechts compensatie wordt toegekend voor teruggevorderde KOT indien en voor zover dit door de ouder is betaald of ten nadele van de ouder is verrekend. Dit uitgangspunt geldt onverminderd wanneer een belanghebbende een WSNP-traject heeft doorlopen.

Immers, wanneer een WSNP-traject succesvol is doorlopen, wordt aan de persoon die dit heeft doorlopen een schone lei verleend. De persoon kan voor alle openstaande schulden niet meer tot betaling worden gedwongen. Er resteert na de sanering enkel een natuurlijke verbintenis. Zoals de Commissie reeds eerder heeft overwogen (zie advies BAC 2021-1601), kan een schone lei na het doorlopen van het WSNP-traject niet gelijk worden gesteld met het voldoen van de bij het traject betrokken schulden. Hieruit volgt dat de situatie van belanghebbende ten aanzien van het niet betaalde bedrag van de terugvordering juridisch niet anders is dan die van andere gedupeerden. De omstandigheid dat er sprake is van een natuurlijke verbintenis maakt weliswaar dat de schulden die zijn meegenomen in de 'schone lei' niet mogen worden verrekend, maar juridisch gezien is er van verrekening geen sprake.

In de onderhavige situatie vindt de vermindering van het compensatiebedrag met het nog niet betaalde bedrag van de terugvordering plaats in het kader van de berekening van de compensatie. Van een vordering is in dit stadium nog geen sprake. Pas nadat de hoogte van de uiteindelijke compensatie is vastgesteld en de vordering daadwerkelijk tot stand is gekomen, zou verrekening aan de orde kunnen komen. Tot dan is slechts sprake van een berekening, waaraan een schone lei volgens de Commissie niet in de weg kan staan.

Hoewel de Commissie doordrongen is van de grote impact die het WSNP-traject op het leven van belanghebbende heeft gehad, moet derhalve worden geconcludeerd dat de Compensatieregeling geen ruimte biedt om de compensatieberekening verder bij te stellen.

Vermelding FSV-fraudelijst

Ter zitting heeft de Commissie geïnformeerd naar de vermelding van de naam van belanghebbende in het systeem Fraude Signalering Voorziening en de betekenis hiervan.

De UHT heeft in een aanvullende schriftelijke reactie uiteengezet dat belanghebbende wegens een fraudemelding met betrekking tot de kinderopvangtoeslag op 12 november 2014 is opgenomen op een zogeheten fraudelijst en dat deze melding op 23 april 2015 is stopgezet. Belanghebbende heeft namens de Minister-President geen excuusbrief ontvangen, noch is aan de belanghebbende op schriftelijke wijze medegedeeld dat haar naam op de fraudelijst is doorgehaald. De Commissie adviseert de UHT te bevorderen dat belanghebbende een brief ontvangt die bevestigt dat haar naam niet langer op de fraudelijst staat.

Immateriële schadevergoeding

De Commissie adviseert de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van de belanghebbende te berekenen vanaf het eerste moment waarop een brede uitvraag heeft plaatsgevonden, te weten 23 december 2013, tot de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar.

Proceskostenvergoeding huidige procedure

Voor de proceskosten in de onderhavige procedure heeft belanghebbende, nu de
Commissie het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond acht, recht op een forfaitaire
proceskostenvergoeding. In overeenstemming met eerdere adviezen van deze
Commissie, in onder andere BAC 2020-029, adviseert de Commissie de UHT in de onderhavige procedure 4 procespunten (één punt voor het indienen van het
bezwaarschrift en één punt voor het verschijnen op de hoorzitting, tegen een
wegingsfactor 2) toe te kennen tegen het hoogst geldende tarief.

Samenvatting en advies

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT het volgende:

  • het bezwaar ten aanzien van de schending van het motiveringsbeginsel gegrond te verklaren;
  • de vergoeding voor de immateriële schade te berekenen vanaf het eerste moment waarop een brede uitvraag heeft plaatsgevonden, te weten 23 december 2013, tot de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar, en om
  • in de beslissing op bezwaar een proceskostenvergoeding toe te kennen van 4 punten tegen het hoogst geldende tarief.

Voorts adviseert de Commissie de UHT om te bevorderen dat belanghebbende een brief ontvangt die bevestigt dat haar naam niet langer op de fraudelijst staat.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter