BAC 2021-1666
Publicatiedatum 31-05-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 26 mei 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 30 juni 2021
Hoorzitting: 19 augustus 2022
Overdracht advies aan UHT: 11 oktober 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie adviseert de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
Onderwerp van advies
Het bezwaarschrift van (hierna: belanghebbende), ingediend door haar gemachtigde van (hierna: gemachtigde), is gericht tegen de beschikking van 26 mei 2021 (UHT-DC I) van de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT).
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 3 juni 2020 een verzoek gedaan voor een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag (hierna KOT).
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 22 maart 2021 aan UHT toegestuurd. Bij brief van 15 april 2021 (UHT-VC I) heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is haar voor het toeslagjaar 2008 een bedrag toegekend van € 3.510 welk bedrag is aangevuld tot € 30.000.
- Bij besluit van 26 mei 2021 (UHT-DC I) is het compensatiebedrag voor 2008 definitief vastgesteld op €3.519. Hiertegen is namens belanghebbende door gemachtigde bij brief van 30 juni 2021 bezwaar aangetekend.
- Op 19 augustus 2022 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van gemachtigde en UHT. Van deze hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter ons advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Een ouder komt in aanmerking voor compensatie indien aannemelijk is dat de vaststelling van de aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T).
Ten aanzien van de KOT van belanghebbende is vastgesteld dat er voor het toeslagjaar 2008 sprake was een dergelijke handelswijze van B/T en is belanghebbende gecompenseerd met een bedrag van € 3.519. Belanghebbende meent dat op dit compensatiebedrag ten onrechte € 54 aan 'niet betaalde schuld kinderopvangtoeslag' in mindering is gebracht. De Commissie wijst in dit verband op paragraaf 5 van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de
Compensatieregeling) op grond waarvan een terugvorderingsbedrag KOT die niet volledig door de ouder is betaald op de compensatie in mindering moet worden gebracht.
Belanghebbende stelt verder dat zij recht heeft op een compensatie/tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2009 en 2010.
In de Compensatieregeling zijn een aantal kenmerken opgesomd aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze, te weten:
- Een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde ('zachte stop').
- Het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren. Een zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden.
- Het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
- Het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
De beoordeling geschiedt aan de hand van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Voor van hardheidstegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid van artikel 49 van de Awir is slechts plaats als sprake is van terugvordering van tenminste € 1.500 per berekeningsjaar.
De Commissie meent, evenals de CvW, dat er geen aanwijzingen zijn dat de B/T voor de jaren 2009 en 2010 vooringenomen heeft gehandeld.
Belanghebbende heeft de KOT voor 2009 per 1 maart van dat jaar zelf stopgezet. Het terugvorderingsbedrag bedroeg minder dan € 1.500 en hield verband met de stopzetting van de KOT. Deze terugvordering was geen gevolg van institutioneel vooringenomen handelen van de B/T. Dit maakt dat zij over dit jaar géén aanspraak kan maken op enige compensatie.
Met betrekking tot 2010 merkt de Commissie op dat men over een bepaald jaar KOT moet hebben ontvangen om voor compensatie in aanmerking te komen; de Compensatieregeling is hier duidelijk over. Belanghebbende heeft voor dit jaar geen KOT aangevraagd en kan dus geen aanspraken maken op compensatie.
Ten slotte stelt belanghebbende dat in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met de private schulden die ze heeft, waaronder
consumptieve kredieten. De Commissie wijst belanghebbende erop dat voor betaling van deze schulden een aparte voorziening bestaat. De uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland heeft het zogenaamde loket private schulden ingericht, waar zij zich kan melden.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT de bezwaren ongegrond te verklaren en het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter