BAC 2021-1565
Publicatiedatum 30-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 20 juli 2021 met kenmerk UHT-HD CWS
Ontvangst bezwaarschrift: 27 augustus 2021
Hoorzitting: 25 mei 2022
Overdracht advies aan UHT: 3 augustus 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om een compensatie van immateriële schade toe te kennen voor het derde kind uit het gezin en in de beslissing op bezwaar alle bekende feiten en omstandigheden te betrekken bij de vaststelling van de compensatie van de immateriële schade, met name in verband met de echtscheiding, de consumptieve lening en het baanverlies en daar aanvullend nader advies over in te winnen bij CWS. Ten slotte adviseert het om aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen van 2 procespunten tegen het hoogst geldende tarief, met een wegingsfactor 2.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade van 20 juli 2021 (UHT-HD CWS). Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) is aan hem een bedrag van € 7.500 toegekend.
Procesverloop
- Op 18 november 2020 heeft belanghebbende aan CWS gevraagd om UHT advies te geven over de bepaling van zijn werkelijke schade.
- Op 19 november 2020 is aan belanghebbende een bedrag van € 6.000 overgemaakt vanwege acute geldnood.
- Bij beschikking van 29 april 2021 is aan belanghebbende op basis van de hardheidsregeling over de toeslagjaren 2007 en 2008 compensatie van € 24.602 gegeven.
- Bij beschikking van 2 februari 2021 heeft UHT op grond van de Catshuisregeling de compensatie van belanghebbende tot een bedrag van € 30.000 aangevuld.
- Op 12 juli 2021 heeft UHT op grond van de gewijzigde berekening van de hardheidsregeling aan belanghebbende een aanvullende tegemoetkoming van € 12.161 gegeven.
- Op 8 juli 2021 heeft CWS aan UHT geadviseerd over aanvullende schadevergoeding voor feitelijk geleden schade, op basis van het verzoekschrift van belanghebbende en de beantwoording van schriftelijke vragen. Belanghebbende heeft bij de handeling van zijn verzoek geen gebruik gemaakt van juridische bijstand en evenmin van de mogelijkheid een hoorgesprek met CWS te voeren.
- UHT heeft het advies van CWS overgenomen en verwijst voor de motivering van haar beschikking naar dit advies (UHT-HD CWS). Bij beschikking van 20 juli 2021 heeft UHT aan belanghebbende een aanvullende schadevergoeding voor werkelijke schede toegekend van € 7.500. Dit bedrag bestaat uit:
- een compensatie van € 2.500 voor de immateriële schade van belanghebbende zelf; en
- een compensatie van € 2.500 voor ieder van zijn kinderen, dus € 5.000 in totaal.
- Bij brief van 25 augustus 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. UHT heeft het bezwaarschrift ontvangen op 27 augustus 2021. Bij brief van 3 januari 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende het bezwaarschrift verder gemotiveerd.
- Op 30 maart 2022 heeft UHT haar schriftelijke reactie op het bezwaar naar de Commissie gestuurd.
- Op 25 mei 2022 vond een hoorzitting plaats in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is bij het dit advies gevoegd, als bijlage 1.
- Op 8 juni 2022 heeft gemachtigde het verzoek- en verweerschrift in de echtscheidingsprocedure van belanghebbende aan de Commissie gestuurd. Ook zijn rapporten van een kinderbeschermingsorganisatie overgelegd.
Gronden van bezwaar
De redenen voor het bezwaar zijn hieronder samengevat.
Over de immateriële schade
Gemachtigde stelt dat belanghebbende niet pas in 2014 (CWS-overweging f.3), maar al in 2013 is begonnen met terugbetalen van de kinderopvangtoeslag schuld: elke maand € 572.
Financiële problemen; druk en spanning; echtscheiding en baanverlies
De betalingsproblemen van belanghebbende begonnen niet al in 2007. Dat heeft
belanghebbende niet goed duidelijk gemaakt aan CWS. De problemen begonnen pas door de terugvordering van kinderopvangtoeslag. Om aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, heeft belanghebbende een lening afgesloten op 14 december 2012. De door CWS genoemde afsluitingsdatum (2013, overweging f.4) is de oversluitingsdatum van de lening. Belanghebbende bracht zijn eerder afgesloten lening toen bij [bank] onder tegen een lagere rente.
Verder zegt gemachtigde dat de kinderopvangtoeslagproblematiek de oorzaak was van de echtscheiding en van de daardoor noodzakelijke verkoop van het huis. Door de
terugvordering ontstonden er namelijk grote schulden en dat leverde veel echtelijke
spanning op, doordat de toenmalige echtgenote van belanghebbende hem – als
aanvrager van de kinderopvangtoeslag – verwijten ging maken van hun benarde
financiële situatie, omdat zij hem als aanstichter van alle ellende zag.
Het heeft vervolgens nog enige tijd geduurd voordat ze uit elkaar konden gaan. Er moest namelijk eerst een woning worden gevonden voor de autistische oudste zoon (het derde kind in het gezin). De coronapandemie (2020-2022) zorgde bij de rechtbank voor verdere vertraging van de behandeling van het echtscheidingsverzoek dat was ingediend door de toenmalige echtgenote van belanghebbende. Bovendien was het een vechtscheiding: de inmiddels ex-echtgenote werkte niet goed mee bij de afhandeling. In 2019 heeft de kinderbeschermingsorganisatie zich er zelfs mee
moeten bemoeien vanwege de vele ruzies in het bijzijn van de kinderen.
De spanningen grepen belanghebbende erg aan. Hij sliep slecht, gebruikte een
slaapmiddel en zocht professionele hulp omdat hij het allemaal niet meer aankon.
Hierdoor verslechterden zijn prestaties op het werk. Uiteindelijk is hij in de ziektewet
beland. Ten slotte werd hij ontslagen in 2021.
Fraudestempel
Hoewel belanghebbende misschien niet is gediscrimineerd, is hij in het verleden wel ten onrechte als fraudeur aangemerkt door de Belastingdienst. Hij heeft nog steeds te maken met de nadelige gevolgen daarvan. Het is voor hem bijvoorbeeld nog altijd niet mogelijk een telefoonabonnement of te sluiten of bedrijfsfinanciering te krijgen.
Conclusie
Belanghebbende vindt dat hij vanwege al deze bijzondere persoonlijke omstandigheden voor zichzelf recht heeft op een hogere compensatie voor immateriële schade dan € 2.500. Hij denkt daarbij aan een bedrag van € 100.000. Bovendien is het bedrag van € 2.500 per kind ten onrechte slechts voor 2 van zijn 3 kinderen toegekend in plaats van voor alle 3 de kinderen van het gezin.
Over de materiële schade
Enkele materiële schadeposten hangen nauw samen met de echtscheiding. Omdat de
scheiding is veroorzaakt door de terugvordering van kinderopvangtoeslag, moeten ook deze kosten worden vergoed.
Verweer
De reactie van UHT op het bezwaar is hieronder samengevat.
Over de immateriële schade
Financiële problemen
CWS vond het niet aannemelijk dat de financiële moeilijkheden van belanghebbende pas na de invordering van de kinderopvangtoeslag zijn ontstaan, aangezien belanghebbende zelf heeft aangegeven dat het gezin door geldgebrek al vanaf 2007 geen vakanties meer heeft kunnen boeken. UHT meent nu echter dat die moeilijkheden weliswaar al eerder bestonden, maar gaat ervan uit dat ze zijn verergerd door de hoge terugvordering van kinderopvangtoeslag. De omstandigheid dat belanghebbende het al eerder niet breed had, maakt dat de invorderingen juist harder aankwamen. De terugbetalingen zijn ook eerder begonnen dan in het CWS-advies staat. Deze omstandigheden moeten worden meegewogen bij de berekening van de hoogte van de aanvullende compensatie voor immateriële schade.
Druk en spanning
UHT gaat ervan uit dat de terugbetalingsverlichting spanning en druk heeft veroorzaakt en dat dit gevolgen heeft gehad voor de gezondheid, het huwelijk en de werkprestaties van belanghebbende. Ook deze omstandigheden moeten worden meegenomen bij de berekening van de hoogte van de aanvullende compensatie voor immateriële schade. UHT is daarom van mening dat de aanvullende compensatie voor immateriële schade voor belanghebbende zelf moet worden verhoogd naar € 10.000.
Baanverlies
Hoewel UHT ervan uitgaat dat de door de Toeslagen veroorzaakte druk en spanning een nadelige invloed hebben gehad op de werkprestaties van belanghebbende, ziet UHT op dit moment geen oorzakelijk verband tussen het handelen van de Toeslagen en het baanverlies.
Fraudestempel
UHT is het eens met belanghebbende dat de nadelen die belanghebbende in zijn dagelijks leven ervaart doordat hij ten onrechte als fraudeur is bestempeld, moeten worden meegenomen bij de berekening van de hoogte van de aanvullende compensatie voor immateriële schade.
Geen 2 maar 3 kinderen
UHT is het eens met belanghebbende dat zijn gezin uit 3 kinderen bestaat. Daarom
moet de compensatie van € 2.500 per kind driemaal worden toegekend in plaats van
tweemaal.
Conclusie over de hoogte van de compensatie van immateriële schade
UHT wil de eerder toegekende compensatie voor de immateriële schade die
belanghebbende heeft geleden, van totaal € 7500, verhogen met € 10.000 tot € 17.500. De verhoging is op de volgende manier opgebouwd: € 7.500 extra voor belanghebbende zelf (tot € 10.000) en € 2.500 voor de stiefzoon, het derde en oudste kind (tot € 7500 voor de 3 kinderen samen). Voor het overige wijst UHT de bezwaren af.
Over de materiële schade
Kosten van de echtscheiding
UHT vindt het, ondanks de uitleg van belanghebbende, niet aannemelijk dat de
echtscheiding is veroorzaakt door de het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Het
lange tijdsverloop maakt het juist denkbaar dat andere factoren een belangrijker rol
hebben gespeeld dan de terugvordering van kinderopvangtoeslag door UHT.
Rente over de lening
CWS merkt op dat de helft van de rente die belanghebbende heeft moeten betalen over de door hem afgesloten lening moet worden vergoed, omdat belanghebbende slechts de helft van zijn lening heeft gebruikt om de kindertoeslag-terugvorderingen to betalen. Dit bedrag is verrekend, omdat in het compensatiebesluit al een standaard rentecomponent is opgenomen. UHT vindt dat het rentebedrag van € 6.250 dat door belanghebbende is betaald toch aanvullend moet worden vergoed als werkelijke schade. Dit bedrag moet nog wel worden verminderd met het forfaitair toegekende bedrag van € 5.054 als compensatie voor de gemiste kinderopvangtoeslag (vgl. paragraaf 3.1.6 van de Compensatieregeling).
Ambtshalve: nieuwe compensatieberekening forfaitaire bedragen
UHT heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift ook naar de berekening van de
forfaitaire bedragen gekeken. UHT heeft gezien dat de berekening van 12 juli 2021
gebaseerd is op onjuiste invoer van gegevens. De volgende onderdelen zullen worden
aangepast:
- de beschikkingsbedragen van voor het onderzoek moeten worden gebruikt;
- de noodbetaling mag niet worden verrekend;
- de compensatie voor veronderstelde immateriële schade moet worden bereken vanaf 5 oktober 2011;
- belanghebbende krijgt nog € 2.466 aan door hem betaalde invorderingsrente bij het terugbetalen van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 en 2008, plus 1% over dat bedrag (€ 24,66);
- de 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan aanvullende schadevergoeding moet opnieuw worden berekend.
Bij elkaar betekent dit dat de berekening € 8.275 hoger uitkomt.
Conclusie voor de beslissing op bezwaar
In totaal krijgt belanghebbende nog € 22.074. Dit bedrag is de som van 4 bedragen.\
- € 10.000 aanvullende compensatie van immateriële schade, plus 1%;
- € 1.196 compensatie van materiële schade, plus 1%;
- € 8.275 vanwege de bijgestelde (forfaitaire) compensatieberekening; en
- € 2.466 compensatie voor door belanghebbende betaalde invorderingsrente, plus 1%.
Toepasselijke wet- en regelgeving
- Algemene wet bestuursrecht (afgekort: Awb;
- Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (afgekort: Awir);
- Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (afgekort Compensatieregeling) van 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
- Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (afgekort: Besluit proceskosten);
- Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (afgekort: tweede Catshuisregeling);
- Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (afgekort: Subsidieregeling);
- Artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (afgekort: EVRM).
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en voldoet aan alle eisen die de wet eraan stelt.
Het kan daarom inhoudelijk worden behandeld.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Adviseringskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet gedupeerde
ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Onderdeel 4.2 van de Compensatieregeling vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld. De gedupeerde ouder dient informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen legt dit verzoek voor advies voor aan CWS, en neemt vervolgens een besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie. Dit besluit is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
CWS is een adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb. UHT mag zich daarom op het
onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Awb).
UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende schadevergoeding volstaan
met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van
het advies kennis is of wordt gegeven (artikel 3:49 Awb).
Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, is het aangewezen dat de adviesprocedure zoveel mogelijk voldoet aan de vereisten van
artikel 6, eerste lid, EVRM (vgl. de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens ingezet met het arrest van 18 maart 1997 in de zaak Mantovanelli tegen
Frankrijk, zaak nr. 21497/93). Artikel 6 EVRM kent weliswaar geen uitdrukkelijke
motiveringsplicht, maar deze wordt ingelezen in de eis van 'fair hearing' (zie onder meer EHRM 9 december 1994, zaak nr. 18390/91 in de zaak Ruiz Torija tegen Spanje en EHRM 21 januari 1999, zaak nr. 30544/96 in de zaak Garcia Ruiz tegen Spanje).
UHT gaat bij de beslissing op bezwaar uit van het recht zoals het op dat moment luidt
(ex nunc) en neemt daarbij alle feiten en omstandigheden die op het moment van
heroverweging bekend zijn (vgl. artikel 7:11 Awb). Dit betekent dat ook de gegevens die na het uitbrengen van het CWS-advies beschikbaar zijn gesteld, kunnen leiden tot een beslissing van UHT die afwijkt van het advies van CWS. Zij hebben immers met die
nieuwe gegevens geen rekening kunnen houden.
Advisering door CWS
De vraag die in een procedure als de onderhavige als eerste voorligt, is of UHT zich
mocht baseren op het advies van CWS. De Commissie stelt voorop dat een dergelijk
advies moet worden aangemerkt als deskundigenadvies. Op grond van vaste rechtspraak mag verweerder (UHT) bij de besluitvorming in beginsel van dit advies uitgaan.
Vervolgens dient te worden bepaald of CWS heeft geadviseerd binnen haar mandaat. De Compensatieregeling neemt als grondslag voor de aanvullende schadevergoeding het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. De Commissie gaat hier ook van uit. Voor het toekennen van schadevergoeding is immers een (wettelijk) kader nodig. Het door CWS toegepaste beoordelingskader is het meest passend om tot een behoorlijke toemeting van de schadevergoeding aan gedupeerde ouders te komen. De Commissie is om die reden van oordeel dat CWS het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht terecht als uitgangspunt heeft genomen (zoals zij reeds eerder heeft overwogen in haar adviezen van 29 april 2022, BAC 2021-2219, van 15 juni 2022, BAC 2021-2354 en van 19 juli 2022 in BAC 2021-1982), met de aantekening dat de kinderopvangtoeslagaffaire een nieuwe uitdaging stelt aan dat recht (zie ook het advies van [naam] aan CWS d.d. 24 december 2021, bijlage bij de Tussenevaluatie CWS gevoegd bij de 10e voortgangrapportage).
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS.
De vergoeding voor immateriële schade
In onder meer het hiervoor genoemde advies van 29 april 2022 (BAC 2021-2219) heeft
de Commissie aan UHT geadviseerd om, in die zaak op grond van een aantal in dat
advies vermelde omstandigheden, wat betreft de toe te kennen vergoeding voor
immateriële schade, nader advies in te winnen bij CWS.
De Commissie meent dat de aard en ernst van het schadeveroorzakend handelen, met
name het bijzondere karakter daarvan, onvoldoende gewicht zijn toegekend. In haar
visie hadden deze aanleiding moeten zijn voor UHT om te komen tot een hogere
vergoeding van de toegebrachte immateriële schade dan waartoe CWS is gekomen.
Voorop staat dat de schade werd toegebracht door de overheid. Daarbij verdient
opmerking dat in de kinderopvangtoeslagaffaire alle geledingen van de overheid een
aandeel hadden. Met de introductie van de kinderopvangtoeslag schiep de overheid recht dat in de praktijk te ingewikkeld was. Dat recht is vervolgens met ongekende hardheid toegepast. In vele gevallen was zelfs sprake van "institutionele vooringenomenheid".
Bovendien heeft vervolgens in menig geval het rechtsbeschermingsmechanisme gefaald, daar het gebrek aan proportionaliteit in de rechtstoepassing niet tijdig is onderkend. In de kinderopvangtoeslagaffaire is sprake van een buitenproportionele aanwending van overheidsmacht ten nadele van burgers, die geen precedent kent. Dit heeft geleid tot een langdurig verlies aan vertrouwen in de overheid bij de getroffen burgers, waarbij in het bijzonder gezinnen met jonge kinderen werden getroffen. Naar het oordeel van de Commissie is daarom een hogere vergoeding voor het daardoor ondergaan geestelijk leed gerechtvaardigd. Temeer nu kan worden aangenomen dat de getroffen ouders pijnlijk duidelijk beseften dat de stress en armoede waarmee zij te maken kregen grote – en deels onherstelbare – gevolgen zouden hebben. Voor de kinderen, en daarmee ook voor hen.
Advies om nader advies in te winnen bij CWS, in lijn met eerdere advisering door de
Commissie
Gezien het voorgaande, adviseert de Commissie UHT hierover nader advies in te winnen bij CWS. Met als uitgangspunt de bijzondere aard en ernst van het schadeveroorzakend handelen dat geen precedent kent, kan in dit advies een basisbedrag worden voorgesteld per ouder en kind. Voor de kinderen zou eventueel aansluiting kunnen worden gezocht bij de plannen voor een kindregeling in de voorgenomen Wet Hersteloperatie Toeslagen.
Dit bedrag kan worden verhoogd met een forfaitair bedrag indien sprake is van
bijkomende factoren. Door de bijzondere aard en ernst van het schadeveroorzakend
handelen uitdrukkelijk mee te laten wegen bij de toekenning van aanvullende vergoeding van immateriële schade, wordt ook tegemoet gekomen aan doel en strekking van de Compensatieregeling: het besparen van de gang naar de rechter voor zwaar gedupeerde ouders. De Commissie wijst erop dat UHT deze ruimte heeft in het kader van de bestuurlijke heroverweging in bezwaar die naast rechtmatigheid ook de doelmatigheid van haar besluiten betreft.
Ook in deze zaak adviseert de Commissie UHT over de toe te kennen vergoeding voor
immateriële schadenader advies in te winnen bij CWS. De Commissie kan uit het advies van CWS in de onderhavige zaak – waarop UHT zich bij het nemen van de in bezwaar bestreden beslissing heeft gebaseerd – immers onvoldoende opmaken of en in welke mate met een aantal (bijkomende) factoren rekening is gehouden. Het gaat daarbij in ieder geval om de bijzondere aard en ernst van het schadeveroorzakend handelen, bestaand uit buitenproportionele aanwending van overheidsmacht ten nadele van burgers als grondslagbepalend element voor een (basis)bedrag aan immateriële schadevergoeding voor een gezinslid.
Los daarvan – desgewenst – ook nader advies vragen aan CWS in verband met nieuwe feiten en omstandigheden
Daarnaast ziet de Commissie dat er in de bezwaarprocedure nieuwe feiten en
omstandigheden naar voren zijn gekomen. De Commissie adviseert om deze bij de
beschikking op bezwaar te betrekken, desgewenst na CWS ook op die punten om nader advies te hebben gevraagd. Het gaat om het volgende:
- CWS heeft betekenis toegekend aan het tijdsverloop tussen de terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen en de echtscheiding van belanghebbende; in de bezwaarprocedure is naar voren gekomen dat belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote de zorg deelden voor een zoon met een ernstige beperking voor wie voorafgaand aan de scheiding woonruimte gevonden moest worden. Dat is een aannemelijke verklaring voor het tijdsverloop;
- Daarnaast beschikte CWS niet over de informatie dat de lening die belanghebbende was aangegaan bedoeld was om de schulden te voldoen die waren ontstaan door oplopende rekeningen doordat de Toeslagen kinderopvangtoeslag had teruggevorderd.
De Commissie constateert dat belanghebbende deze omstandigheden niet voldoende
indringend onder de aandacht heeft gebracht van CWS. De Commissie heeft gezien dat
belanghebbende een van de eerste ouders was die een beschikking aanvullende
schadevergoeding kreeg. Belanghebbende voelde zich destijds mentaal niet opgewassen tegen een hoorgesprek en had geen deskundige hulp. Daarom heeft hij afgezien van de mogelijkheid gehoord te worden door CWS.
CWS is uitgegaan van het bestaan van financiële problemen bij het gezin voordat de
kinderopvang werd teruggevorderd, maar die problemen waren er niet, heeft
belanghebbende tijdens de hoorzitting gesteld.
Daarom adviseert de Commissie aan UHT om (bij de voorbereiding van beslissing op
bezwaar) alsnog alle in de loop van de behandeling van het bezwaar bekend geworden
feiten en omstandigheden te betrekken in de integrale heroverweging van de
doelmatigheid en rechtmatigheid van het besluit waartegen het bezwaar is gericht.
Niet in geschil is dat er een derde kind in het gezin is. De Commissie adviseert UHT om
haar voornemen om compensatie toe te kennen voor het derde kind in het gezin uit te
voeren.
Echtscheiding en baanverlies
Financiële moeilijkheden staan in de top 5 van oorzaken van echtscheiding (bron:
scheidingswijzer.nl). Echtscheiding is dus een voorzienbaar gevolg zijn van een
beklemmende financiële gezinssituatie. Omdat belanghebbende het tijdsverloop tussen de terugvordering en de echtscheiding heeft verklaard, in het bijzonder door de situatie te beschrijven van het oudste kind in het gezin dat een ernstige beperking heeft, adviseert de Commissie aan UHT om de bijdrage van de terugvordering van toeslagen aan de omvang van de immateriële schade die samenhangt met de echtscheiding verder te onderzoeken. Als er andere oorzaken aangewezen kunnen worden voor de financiële moeilijkheden van belanghebbende dan de terugvordering van toeslagen, dat kan een partiële compensatie worden toegekend voor immateriële schade die samenhangt met de echtscheiding (`proportionele toekenning' zoals de Hoge Raad heeft bepaald in zijn uitspraak HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092).
Voor het baanverlies is het voor de Commissie op basis van alle bekend geworden
stukken op dit moment niet mogelijk een oorzakelijk verband te herkennen of te
construeren.
Materiële schade
Als bij het opnieuw vaststellen van de compensatie voor immateriele schade aannemelijk wordt dat de echtscheiding geheel of gedeeltelijk valt toe te rekenen aan de moeilijke financiële situatie van het gezin van belanghebbende, die veroorzaakt is door het terugvorderen van toeslagen, adviseert de Commissie aan UHT om CWS ook om advies te vragen over de vraag of aanvullende compensatie voor de materiele schade van belanghebbende gegeven zou moeten worden (punt 15 van het CWS-advies), voor zover het gaat om de kosten die direct samenhangen met de echtscheiding.
Het hierboven gegeven advies van de Commissie aan UHT om bij de voorbereiding van
de beslissing op bezwaar om een nieuw advies te vragen aan CWS geldt ook, als
belanghebbende met hulp van zijn gemachtigde in deze bezwaarschriftprocedure
duidelijkheid kan geven over restant van zijn consumptief krediet (punt 13 van het
CWS-advies).
Proceskostenvergoeding
Omdat de Commissie vindt dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is, heeft belanghebbende recht op een forfaitaire proceskostenvergoeding.
Net als in eerdere adviezen van de Commissie, onder meer in BAC 2020-029, adviseert
de Commissie aan UHT om in de onderhavige procedure 4 procespunten toe te kennen
tegen het hoogst geldende tarief (een punt voor het indienen van het bezwaarschrift en een punt voor het verschijnen op de hoorzitting, tegen een wegingsfactor 2).
Advies
De Commissie adviseert UHT het volgende:
- het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren;
- een compensatie van immateriële schade toe te kennen voor ook het derde kind uit het gezin;
- nader advies te vragen aan CWS over compensatie van immateriële schade, zoals de Commissie eerder heeft geadviseerd in zaak BAC 2021-2219;
- in bezwaar alle bij het nemen van de beslissing op bezwaar bekende feiten en omstandigheden betrekken bij de vaststelling van de compensatie van de immateriële schade, met name in verband met de echtscheiding, de consumptieve lening en het baanverlies en daar desgewenst aanvullend nader advies over in te winnen bij CWS; en
- aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toekennen van 2 procespunten tegen het hoogst geldende tarief, met een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter