Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-156

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 8 maart 2021, UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: [dd-mm-jj]

Hoorzitting: 11 november 2021

Overdracht advies aan UHT: 24 december 2021

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift, gedateerd 1 maart 2021, is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: de UHT) genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 8 maart 2021.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF-11 (hierna: de Compensatieregeling) is aan belanghebbende een compensatiebedrag van € 56.131 toegekend (hierna: het besluit).

Deze compensatie bestaat uit verschillende elementen zoals bepaald in onderdeel 3.1 van de Compensatieregeling, te weten:

  • compensatie voor correctiebesluiten (element 3.1.1);
  • compensatie voor immateriële schade (element 3.1.2);
  • compensatie voor materiële schade (element 3.1.3);
  • compensatie voor invorderingskostenvergoeding (element 3.1.4);
  • compensatie voor proceskosten (element 3.1.4);
  • rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag (element 3.1.6) en
  • extra vergoeding van 1% (Extra compensatie).

Procesverloop

Verzoek herbeoordeling
Op 19 februari 2020 heeft belanghebbende een verzoek gedaan voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2007 tot en met 2014.

Betalingen
Bij brief van 5 november 2020 is aan belanghebbende een bedrag van € 500 uitgekeerd voor acute geldnood. Belanghebbende heeft hierna te kennen gegeven alsnog in acute geldnood te verkeren. Als gevolg daarvan heeft UHT bij brief van 17 november 2020 medegedeeld, alvast een bedrag van € 3000 toe te kennen aan belanghebbende, omdat UHT meer tijd nodig had voor de beoordeling.

Eenmalige tegemoetkoming
Bij brief van 21 november 2020 is aan belanghebbende een bedrag van € 750 toegekend vanwege de opgelopen vertraging als gevolg van de herbeoordeling.

Commissie van Wijzen
De Commissie van Wijzen (hierna: de CvW) heeft bij schrijven van 13 december 2020 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen voor het toeslagjaar kinderopvang 2008 niet vooringenomen heeft gehandeld, zodat over dat jaar de Compensatieregeling niet van toepassing is. Deze is wel van toepassing voor de toeslagjaren 2007, en 2009 tot en met 2014.

Voornemen
Bij brief van 24 december 2020 heeft de UHT, belanghebbende een vooraankondiging van een voorlopig compensatiebedrag van € 55.770 gestuurd.

Bezwaar
Belanghebbende heeft bij brief van 1 maart 2021, en ontvangen door de UHT op
8 maart 2021, bezwaar gemaakt. Bij brief van 17 september 2021 heeft [gemachtigde] (hierna: de gemachtigde) namens belanghebbende de gronden van het bezwaar aangevuld.

Besluit
Bij het besluit van 8 maart 2021 heeft de UHT, na een herbeoordeling van de jaren 2007 tot en met 2014 vastgesteld dat de Belastingdienst fouten heeft gemaakt. Aan belanghebbende is het definitieve compensatiebedrag kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) toegekend van € 56.131.

Verweerschrift
De UHT heeft bij brief van 27 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.

Hoorzitting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) heeft het bezwaar ter zitting behandeld op 11 november 2021, waar belanghebbende in persoon, bijgestaan door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) is verschenen evenals [behandelend ambtenaar UHT] namens de UHT.

Aanvullend verweerschrift
Bij schrijven van 23 november 2021 heeft de UHT, naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, een aanvullend verweerschrift ingediend.

Reactie gemachtigde
Bij mail van 30 november 2021 heeft de gemachtigde op het aanvullende verweerschrift gereageerd.

Gronden van bezwaar

Het bezwaarschrift is gericht tegen de definitieve compensatie voor 2008 en 2009. De gronden luiden – samengevat - als volgt.

KOT 2008
Belanghebbende betoogt dat bij het besluit ten onrechte geen compensatie is toegekend voor het toeslagjaar 2008. Bij het vaststellen van de hoogte van de toegekende KOT over het toeslagjaar 2008 is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat zij € 1.500 heeft betaald voor extra uren kinderopvang. In zoverre verzoekt belanghebbende de KOT 2008 bij het besluit alsnog vast te stellen op het bedrag van € 5.159 en haar hiervoor ook een compensatie toe te kennen.

KOT 2009
Belanghebbende stelt dat bij het element e ‘niet betaalde schuld kinderopvangtoeslag’ van de compensatieberekening over het jaar 2009, het bedrag van € 4.480 ten onrechte op het compensatiebedrag in mindering is gebracht. Hiertoe voert belanghebbende aan dat de Staatssecretaris heeft aangegeven dat bedragen niet meer verrekend zouden worden en dat de schulden kwijt zouden worden gescholden.

Daarnaast voert belanghebbende aan dat zij de openstaande schuld KOT over het jaar 2009 van € 4.480 wel heeft betaald, hetzij vrijwillig, hetzij middels verrekening/beslaglegging. Volgens belanghebbende ligt het op de weg van de UHT om aan te tonen dat betalingen niet hebben plaatsgevonden. Belanghebbende beschikt, gelet op het tijdsverloop, niet meer over bankafschriften.

Rente gemiste KOT
Ter zitting heeft gemachtigde aangegeven dat het niet duidelijk is op welke wijze de rentevergoeding over de gemiste KOT, element j van de compensatieberekening, is berekend.

Verweer

KOT 2008
De UHT wijst erop dat de CvW van oordeel is dat bij de vaststelling van de KOT 2008 geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen. De KOT over 2008 is bepaald op grond van de door belanghebbende overgelegde jaaropgaaf. Daarbij heeft belanghebbende bij het antwoordformulier van 11 oktober 2009 voor het vaststellen van de KOT 2008 aangegeven dat de kosten voor extra opvanguren nihil zijn en dat familie heeft voorzien in extra opvang. Die kosten heeft zij gecompenseerd met onder meer bloemen en boodschappen. De in het bezwaarschrift genoemde extra uren kinderopvang ten bedrage van € 1.500 zijn niet concreet onderbouwd. De KOT 2008 is vastgesteld op grond van het aantal afgenomen uren gekwalificeerde kinderopvang waarvoor kosten zijn gemaakt. Gelet hierop bestaat volgens de UHT geen recht op compensatie vanwege institutioneel vooringenomen handelen over het toeslagjaar 2008.

KOT 2009
Inzake het bezwaar over het toeslagjaar 2009 stelt de UHT dat op grond van paragraaf 5 van de Compensatieregeling het compensatiebedrag verminderd moet worden in het geval dat de ouder een terugvordering kinderopvangtoeslag over het betreffende berekeningsjaar niet dan wel niet volledig heeft terugbetaald. Dit is om te voorkomen dat een ouder materieel meer kinderopvangtoeslag of compensatie ontvangt dan waar deze ouder recht op heeft. Wat betreft het bedrag van € 4.480, dat in mindering is gebracht op het compensatiebedrag over het jaar 2009, verwijst de UHT naar de bij het verweerschrift opgenomen betaal- en verrekenoverzichten (hierna: de LIC-overzichten). Daaruit blijkt dat het beschikkingsbedrag KOT 2009 in totaal € 5.159 bedraagt. Hierop is in mindering gebracht een verrekening met Inkomstenbelasting 2010 en een verrekening met het kind gebonden budget. Derhalve is een bedrag van € 4.480 nimmer door belanghebbende voldaan of verrekend.

Immateriële schade
Bij het aanvullende verweerschrift van 23 november 2021 heeft de UHT gesteld dat de vergoeding voor de immateriële schade, anders dan bij het besluit is vastgesteld, dient te worden berekend over de periode van 19 februari 2010, de datum van de eerste neerwaartse beschikking, tot en met 8 maart 2021, de datum van het besluit. Hieruit volgt dat deze vergoeding € 11.500 dient te bedragen. Dit bedrag zal nog nader worden aangepast, afhankelijk van de dagtekening van de beslissing op bezwaar, aldus de UHT. In zoverre acht de UHT het bezwaar gegrond.

Proceskosten
Dit betekent dat ook een vergoeding voor de proceskosten wordt toegekend: te weten één punt voor het indienen van het bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting. In totaal derhalve twee procespunten met een wegingsfactor twee tegen een tarief van € 748 per procespunt. De vergoeding juridische bijstand bedraagt derhalve in totaal € 2.992 aldus de UHT.

Rente gemiste KOT
Bij het aanvullend verweerschrift heeft de UHT gesteld dat de rente gemiste KOT juist is berekend is op grond van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de Compensatieregeling), gedateerd:
    o 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172);
    o 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700);
    o 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904) (hierna: de Compensatieregeling);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (hierna: Catshuisregeling) gedateerd:
    o Staatscourant 19 maart 2021, nr. 14691;
    o Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304;
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag (Staatscourant 2021, nr. 10248);
  • Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit proceskosten);
  • Besluit noodvoorziening toeslagen (Staatscourant 11 december 2020, nr. 62981).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

KOT 2008
De Commissie constateert dat het verweer van de UHT dat de KOT over 2008 is bepaald op grond van de door belanghebbende overgelegde jaaropgaaf, dat de in het bezwaarschrift genoemde extra uren kinderopvang ten bedrage van € 1.500 niet concreet zijn onderbouwd en dat de KOT 2008 is vastgesteld op grond van het aantal afgenomen uren gekwalificeerde kinderopvang waarvoor kosten zijn gemaakt, niet door belanghebbende is weerlegd. Gelet hierop bestaat volgens de UHT geen recht op compensatie voor institutioneel vooringenomen handelen over het toeslagjaar 2008. Desgevraagd heeft de Commissie van Wijzen hierover geoordeeld dat voor het jaar 2008 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen en dat de compensatieregeling van artikel 49b van de Awir daarom voor dit jaar niet van toepassing is.

De Commissie is van oordeel dat de UHT terecht, op grond van het oordeel van de CvW, zich op het standpunt heeft gesteld dat de KOT 2008 niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van het Compensatieregeling.

KOT 2009
Gelet op de LIC-overzichten en de schriftelijke reactie van de UHT van 23 november 2021 op dit onderdeel, is naar het oordeel van de Commissie geen grond voor het oordeel dat het bedrag van € 4.480 ten onrechte op het compensatiebedrag in mindering is gebracht. De Commissie is van oordeel dat de LIC-overzichten inzicht geven in de betalingen en verrekkingsbedragen, zodat de UHT voor het vaststellen van de openstaande schuld KOT 2009 zich daarop kon baseren. Dat blijkens de LIC-overzichten de vordering van € 4.480 inmiddels is verjaard, doet hieraan niet af. Immers de UHT heeft aangevoerd dat volgens onderdeel 5 van de Compensatieregeling de vermindering ook bijvoorbeeld zou betreffen de situatie waarin de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegezegd geen invorderingsmaatregelen te nemen voor de nog openstaande schulden. Hoe het ook zij, deze bedragen worden niet meer verrekend en hier hoeft belanghebbende dan ook geen rekening meer mee te houden. Daarom is er geen grond voor compensatie.

Betalingen acute geldnood
De Commissie onderschrijft dat het bedrag van € 500 dat is uitgekeerd vanwege acute geldnood, noch het bedrag van € 750, dat is uitgekeerd vanwege de lange wachttijd, niet in mindering zijn gebracht op het compensatiebedrag. De Commissie merkt op dat UHT bij de berekening van de compensatievergoeding wel het bedrag van € 3000 in mindering heeft gebracht. Gelet op de formulering ‘alvast’ in de brief van 17 november 2020 en de woorden ‘acute nood’ , is niet duidelijk geworden of dit bedrag op goede gronden in mindering is gebracht. De Commissie verzoekt de UHT hier duidelijkheid over te verschaffen in de beslissing op bezwaar. Indien dit bedrag is bestemd voor acute noodhulp, adviseert de Commissie de UHT op grond van het Besluit noodvoorziening toeslagen dit bedrag alsnog aan belanghebbende toe te kennen.

Immateriële schade
De Commissie adviseert de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende, conform het standpunt van de UHT bij het aanvullende verweerschrift van 23 november 2021, te berekenen vanaf de eerste neerwaartse beschikking, te weten 19 februari 2010 tot aan de datum van de beslissing op bezwaar. De enkele stelling van gemachtigde bij zijn reactie van 30 november 2021, dat deze beschikking niet is overgelegd door de UHT, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de berekening onjuist is.

Proceskostenvergoeding
UHT heeft gelet op de herberekening in bezwaar van de immateriële schade terecht gesteld dat proceskosten toekend dienen te worden op basis van twee procespunten met een vergoeding van € 748 per procespunt met elk een wegingsfactor twee.

Extra compensatie
De Commissie deelt het standpunt van de UHT dat de extra compensatie van 1% in de beslissing op bezwaar moet worden berekend als gevolg van de aanpassing in de compensatieberekening.

Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag
Tenslotte overweegt de Commissie, mede in aanmerking nemende het aanvullende verweerschrift van de UHT van 23 november 2021, dat niet is gebleken dat de rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag onjuist is berekend.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT het volgende:

  • om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 19 februari 2010 tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • om bij de beslissing op bezwaar duidelijkheid te geven over het bedrag van € 3000 dat in mindering is gebracht op het compensatiebedrag;
  • om de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen, en
  • om de vergoeding juridische bijstand voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met elk een wegingsfactor twee, tegen het hoogste tarief per punt.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter