Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-1449

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 1 mei 2021

Ontvangst bezwaarschrift: 30 juni 2021

Hoorzitting: 4 mei 2022

Overdracht advies aan UHT: 19 mei 2022

Onderwerp van advies

Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking van 1 mei 2021 (CAP/UCF/21/093 UHT), strekkende tot de mededeling dat UHT na een lichte toets voorlopig geen reden ziet om €30.000 te betalen.

Procesverloop

Op 24 juli 2020 heeft belanghebbende zich telefonisch bij UHT gemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).

Bij beschikking van 1 mei 2021 heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde lichte toets nog geen reden ziet om haar € 30.000 te betalen.

Op 6 oktober 2021 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.

Op 4 mei 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen.

In de vergadering van 11 mei 2022 heeft de Commissie bestaand uit [voorzitter] en [leden], het bezwaarschrift behandeld.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden - samengevat - als volgt.

Belanghebbende is het niet eens met de beschikking, omdat zij aan alle eisen voldoet. Belanghebbende:

  • heeft wel KOT aangevraagd;
  • voldeed aan alle voorwaarden;
  • volgde geen opleiding; en
  • maakte wel gebruik van kinderopvang.

Omdat belanghebbende voldoet aan alle voorwaarden, meent zij dat er moet worden overgegaan tot uitbetaling van de tegemoetkoming van € 30.000.

Ter zitting heeft gemachtigde nader toezicht dat de gronden van bezwaar zo breed zijn geformuleerd, omdat dit bij de afwijzingsgronden in de bestreden beschikking eveneens het geval is. Voorts heeft gemachtigde aangeboden om de in het verleden bij belanghebbende opgevraagde bescheiden alsnog over te leggen, hetgeen in het kader van de integrale beoordeling plaats zal kunnen vinden.

Verweer

UHT stelt – samengevat – het volgende.

UHT merkt op dat de afwijzingsgronden in de primaire beschikking ruim zijn geformuleerd, maar dat onderhavige bezwaarprocedure bij uitstek de ruimte biedt om op de concrete situatie van belanghebbende in te gaan. Derhalve heeft UHT onder de feiten de volgende omstandigheden weergegeven die van belang waren voor de lichte toets.

Over toeslagjaar 2005 is de KOT op nihil gesteld omdat belanghebbende de definitieve
opgaaf KOT 2005 niet, althans niet op tijd heeft verstrekt. Bij beschikking van 15 mei
2009 is de KOT over 2005 definitief vastgesteld op € 14.157.

De KOT over toeslagjaar 2006 is op 6 januari 2007 nihil gesteld. Nadat belanghebbende per brief had laten weten het niet eens te zijn met de terugvordering, heeft de Belastingdienst navraag gedaan bij de opgegeven kinderopvangorganisatie. Hieruit bleek dat belanghebbende sinds 2005 geen kinderopvang meer afnam. Belanghebbende heeft hierop bezwaar gemaakt, maar kon dit richting de Belastingdienst niet bewijzen. Evenmin zou belanghebbende om een betalingsregeling hebben verzocht.

De KOT over 2007 is nihil gesteld omdat voor geheel 2007 de jaaropgaves en facturen
ontbraken. Ondanks herhaaldelijk verzoek, heeft belanghebbende deze niet toegezonden.

De KOT over toeslagjaren 2008 en 2009 is nihil gesteld omdat belanghebbende ondanks herhaaldelijk verzoek geen informatie heeft verstrekt met betrekking tot de
daadwerkelijke gemaakte kosten van opvang.

De KOT over 2010 is eerst automatisch gecontinueerd, gebaseerd op de gegevens van
het voorgaande jaar. Nadat belanghebbende de KOT op 12 juli 2010 heeft stopgezet, is
deze op 18 september 2012 nihil gesteld. Belanghebbende heeft in 2014 bezwaar
gemaakt tegen de hoogte van de hieruit volgende terugvordering. De Belastingdienst
heeft dit bezwaar aangemerkt als een verzoek om toelichting, en de opbouw van de
teruggevorderde bedragen bij brief van 27 juni 2014 uiteengezet.

Op grond van voorgaande feiten, concludeert UHT dat er op basis van het beschikbare
dossier (op dit moment) geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat belanghebbende gedupeerd is geraakt door toedoen van de Belastingdienst. Ter zitting heeft UHT toegelicht dat dit het geval is gezien de aan de orde zijnde afwijzingsgrond: het feit dat de toeslagjaren nihil zijn gesteld vanwege het steeds niet aanleveren van informatie door belanghebbende.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
    Compensatieregeling), gedateerd 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september
    2020, 45904;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
    proceskosten);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
    Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna:
    Catshuisregeling);
  • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021,
    nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag,
    Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).

Ontvankelijkheid

UHT stelt in de schriftelijke reactie dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, en voor het overige voldoet aan de daaraan te stellen eisen. UHT acht het bezwaarschrift
ontvankelijk en ook de Commissie adviseert UHT om het bezwaarschrift in behandeling te nemen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd.

Vooruitlopend op de vaststelling van wetgeving is het Besluit forfaitair bedrag en
verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag) tot stand
gekomen (besluit van 18 maart 2021, Staatscourant 2021.14691, gewijzigd bij besluit
van 31 mei 2021, Staatscourant 2021.28304). Op grond van de Catshuisregeling komen ouders die bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek hebben ingediend of nog gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de
herstelregelingen in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000 als zij in enig
jaar voldoen aan de in de desbetreffende herstelregeling genoemde voorwaarden (artikel 2.1 Catshuisregeling).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na deze lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de herstelregelingen.

Zoals uiteen is gezet in paragraaf 2.1 en 2.2 van de Catshuisregeling voorziet die regeling in een forfaitaire uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld
voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of
tegemoetkoming op grond van een van de volgende regelingen:

  • De artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (O/GS tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen(Awir);
  • De herzieningsmogelijkheid in het kader van herstel kinderopvangtoeslag, bedoeld in de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen; en
  • Het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de
    herstelregelingen).

Het geschil spitst zich toe op de vraag of UHT de lichte toets in de specifieke situatie van belanghebbende zorgvuldig en conform de toepasselijke regelgeving heeft uitgevoerd.

Motiveringsbeginsel

De Commissie constateert dat het bestreden besluit geen motivering bevat die ziet op de situatie van belanghebbende en dat evenmin uit de schriftelijke reactie of het verklaarde ter zitting volgt waarom het verzoek van belanghebbende in het kader van de lichte toets voorlopig is afgewezen.

De terugvorderingen van belanghebbende zijn steeds terug te voeren op het niet
verstrekken van benodigde documentatie. Dit is ter zitting als zodanig ook als grondslag voor de voorlopige afwijzing door UHT genoemd. Uit het dossier behorend bij de schriftelijke reactie volgt echter dat belanghebbende tweemaal in bezwaar is gegaan. Dat één van deze bezwaren door de Belastingdienst als verzoek om uitleg is aangemerkt doet hieraan niet af. De stelling van UHT dat belanghebbende steeds heeft nagelaten voldoende documentatie aan te leveren, is derhalve niet geheel te volgen.

De Commissie stelt vast dat de afwijzingsbeschikking daarmee in strijd met het
motiveringsbeginsel tot stand is gekomen.

Gezien het voorgaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar van
belanghebbende gegrond te verklaren, de zaak van belanghebbende als urgent aan te
merken en de integrale toets zo spoedig mogelijk en met voorrang doorgang te laten
vinden.

Proceskostenvergoeding

Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu de Commissie het bezwaar gedeeltelijk gegrond acht, recht op een forfaitaire vergoeding. De Commissie adviseert de UHT derhalve om één procespunt toe te kennen voor de bijstand ter zitting, met een wegingsfactor 2 tegen het hoogste tarief.

Samenvatting en advies

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de
lichte toets en adviseert de Commissie UHT:

  • Om de integrale toets van belanghebbende als urgent aan te merken en het ertoe te leiden dat deze zo spoedig mogelijk en met voorrang plaatsvindt;
  • Een proceskostenvergoeding toe te kennen van één procespunt met een
    wegingsfactor twee, tegen het hoogste tarief per procespunt.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter