Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-1401

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 17 februari 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 13 april 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 10 mei 2021 en 25 mei 2021

Hoorzitting: 21 juli 2022

Overdracht advies aan UHT: 7 september 2022

Onderwerp van advies

De door (hierna: gemachtigde) namens ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikkingen van 17 februari 2021 (UHT-DC-I A) en 13 april 2021 (kenmerk UHT-DC I). De eerste beschikking bevat een afwijzing van het verzoek van belanghebbende voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2013 t/m 2015. De tweede beschikking bevat een toekenning van een compensatie aan belanghebbende voor het toeslagjaar 2012, omdat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 6 december 2019 (Stcrt. 2019, nr. 66172; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor het toeslagjaar 2012 een bedrag van € 26.840 toegekend. Op grond van de Catshuisregeling is het al eerder vastgestelde voorlopige compensatiebedrag op 1 februari 2021 aangevuld tot € 30.000.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 19 november 2019 een verzoek tot herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 tot en met 2015 ingediend.
  • De ontvangst hiervan is door UHT op 16 januari 2020 bevestigd.
  • Bij brief van 21 november 2020 is aan belanghebbende medegedeeld dat zij
    eenmalig een tegemoetkoming van € 750 ontvangt, omdat zij lang heeft moeten
    wachten op het beoordelen van haar situatie.
  • Op 21 december 2020 heeft UHT aangekondigd dat belanghebbende in
    aanmerking komt voor een voorlopig compensatiebedrag van € 26.528 voor het
    toeslagjaar 2012.
  • Bij beschikking van 1 februari 2021 (kenmerk UHT-B ADJ) is beslist door de
    UHT dat belanghebbende in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van €
    30.000 zodat het voor het toeslagjaar 2012 toegekende voorlopige
    compensatiebedrag van € 26.528 tot een bedrag van € 30.000 wordt aangevuld.
  • Bij definitieve beschikking van 17 februari 2021 (kenmerk UHT-DC-l A) is na een
    herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2013 t/m 2015 en conform het
    advies van de Commissie van Wijzen, uitgebracht op 4 december 2020, de compensatie voor deze toeslagjaren afgewezen, omdat de Belastingdienst/Toeslagen geen fouten heeft gemaakt.
  • Bij definitieve beschikking van 13 april 2021 (kenmerk UHT-DC l) heeft de UHT de definitieve compensatie kinderopvangtoeslag over het jaar 2012 vastgesteld op € 26.840. Dit bedrag is hoger dan het voorlopige bedrag maar lager dan de Catshuisregeling waarover belanghebbende eerder op 1 februari 2021 bericht heeft gekregen (kenmerk UHT-B ADJ).
  • Gemachtigde heeft bij brief van 3 mei 2021 pro forma bezwaar gemaakt tegen de
  • Definitieve beschikking van 17 februari 2021(kenmerk UHT-DC l A).
  • Gemachtigde heeft bij brief van 21 mei 2021 pro forma bezwaar gemaakt tegen
    de definitieve beschikking van 13 april 2021 (kenmerk UHT-DC.).
  • Gemachtigde heeft op 6 december 2021 de bezwaarschriften aangevuld met
    gronden.
  • Op 21 juli 2022 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de
    Commissie) de twee bezwaarschriften gelijktijdig behandeld op een hoorzitting in
    aanwezigheid van de gemachtigde, de belanghebbende en een vertegenwoordiger
    van de UHT.
  • De beslistermijn is – met instemming van belanghebbende en diens gemachtigde
    – vastgesteld op 10 september 2022 (artikel 7:10 lid 4 Awb).
  • Op 10 augustus 2022 heeft UHT naar aanleiding van de hoorzitting een
    schriftelijke reactie opgesteld.
  • Op 5 september 2022 heeft gemachtigde op de aanvullende schriftelijke reactie
    van UHT gereageerd.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt:

  • De geleden schade in 2012 is hoger dan de toegekende € 30.000.
  • Belanghebbende werd geconfronteerd met terugvorderingen over de jaren 2013,
    2014 en 2015.
  • In 2013, en mogelijk ook in de andere jaren, was sprake van een limiet van de
    kinderopvangtoeslag van 70% van de gewerkte uren. Belanghebbende was
    echter als thuishulp ook buiten de schooltijden werkzaam.
  • De uitspraak van de rechtbank Den Haag in 2016 waarbij het beroep van
    belanghebbende ongegrond is verklaard, is achterhaald. De standpunten zijn
    versoepeld en er wordt geoordeeld dat uitspraken van rechterlijke instanties in
    strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waren.
    Belanghebbende verzoekt, om die reden, een herziening van het bestreden
    besluit van 17 februari 2021 (kenmerk UHT-DC-I A).

Verweer

  • Het compensatiebedrag is op de juiste wijze berekend, omdat de compensatie en
    de berekening daarvan gebaseerd zijn op het Compensatiebesluit.
  • Op grond van artikel 4 van het Besluit bevat de compensatie voor veronderstelde
    materiele - en immateriële schade forfaitaire componenten en compenseert deze
    derhalve niet de door belanghebbende geleden werkelijke schade. Het verzoek
    om aanvullende compensatie dient voorgelegd te worden aan de Commissie
    werkelijke schade.
  • Over de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn geen fouten gemaakt bij de beoordeling
    kinderopvangtoeslag. Er is geen sprake geweest van vooringenomen handelen
    door de Belastingdienst/Toeslagen. Als gevolg van een verhoogd toetsingsinkomen, alsmede een verlaging van het aantal rekenuren, hebben reguliere correcties plaatsgevonden conform wet- en regelgeving. De UHT is derhalve – ook na een herbeoordeling – niet gebleken van onjuistheden bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
    Compensatieregeling), gedateerd:
    o 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
    o 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
    o 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
    Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna:
    Catshuisregeling);
  • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en ontvangen en dat deze bezwaarschriften ook overigens voldoen aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toeslagjaar 2012

Ter zitting heeft gemachtigde het bezwaar ten aanzien van het toeslagjaar 2012
ingetrokken, nu niet is gebleken dat de berekening van de compensatievergoeding over dit jaar onjuistheden bevat. Om die reden zal de Commissie dit toeslagjaar in de
advisering buiten beschouwing laten.

Toeslagjaren 2013 t/m 2015

Namens belanghebbende is aangevoerd dat ook over de toeslagjaren 2013, 2014 en
2015 onterechte terugvorderingen hebben plaatsgevonden, zodat belanghebbende ook over die jaren dient te worden gecompenseerd.

De Commissie overweegt ten aanzien van dit standpunt dat UHT voldoende heeft
gemotiveerd waarom destijds delen van de voorschotten van de kinderopvangtoeslag zijn teruggevorderd. Zo hebben over de toeslagjaren 2013, 2014 en 2015 terugvorderingen plaatsgevonden als gevolg van een gewijzigd toetsingsinkomen of een verlaagd aantal rekenuren. De Commissie vindt dat UHT terecht tot de conclusie is gekomen dat de terugvorderingen over deze jaren geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen, maar van administratieve wijzigingen conform wet- en regelgeving.

Schending evenredigheidsbeginsel

Ter zitting heeft gemachtigde betoogd dat de terugvorderingen - in tegenstelling tot
hetgeen de rechtbank Den Haag destijds in de beroepszaak van belanghebbende
geoordeeld heeft - in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel, gelet op de wijze
waarop dit beginsel tegenwoordig door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt ingevuld. Er zou onvoldoende erkenning zijn voor de individuele situatie van belanghebbende. De Commissie merkt hier het volgende over op. Dat er na de uitspraak van de rechtbank Den Haag in 2016 waarbij het beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard een wijziging in de juristprudentie is geweest, kan niet leiden tot een wijziging van de compensatiebeschikking op dit punt. Immers, de Compensatieregeling is juist bedoeld om zaken die in het verleden mis zijn gegaan te herstellen.

Volledigheidshalve merkt de Commissie op dat geen schending van het
evenredigheidsbeginsel is gebleken, nu in deze procedure geen (nieuwe) feiten, dan wel (nieuwe) omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De Commissie acht het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond.

70%-regeling

Volgens belanghebbende doet de 70%-regeling geen recht aan de daadwerkelijke
opvanguren van haar drie kinderen. Belanghebbende stelt dat de regelgeving zo dient te worden uitgelegd dat de limiet voor het aantal af te nemen opvanguren van 70% van het aantal gewerkte uren niet geldt voor kinderen jonger dan 5 jaar. UHT heeft in een aanvullende schriftelijke reactie uitleg gegeven over de eerder genoemde regeling en stelt dat de door belanghebbende geschetste persoonlijke omstandigheden geen
uitzondering biedt op deze regeling. De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT dat dit onderdeel van bezwaar van belanghebbende niet slaagt.

Aanvullende (werkelijke) schade

Ten aanzien van het bezwaar tegen de naar het oordeel van belanghebbende
tekortschietende schadevergoeding onderstreept de Commissie dat de onderhavige
procedure enkel betrekking heeft op toekenning van de standaardvergoedingen volgens de Compensatieregeling en niet op vergoeding van de werkelijk geleden schade. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door de Belastingdienst/Toeslagen hoger is dan de deels forfaitaire compensatie uit hoofde van onderdeel 3 van de Compensatieregeling, dan kan de ouder op grond van onderdeel 4 in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder dient daartoe een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan CWS.

Persoonlijk zaakbehandelaar

De Commissie adviseert UHT, gelet op de vervelende ervaringen met de vorige persoonlijk zaakbehandelaar die belanghebbende ter zitting heeft vermeld, zo spoedig
mogelijk een nieuwe zaakbehandelaar aan belanghebbende toe te wijzen.

Samenvatting en advies

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT de bezwaren tegen de
beschikking van 17 februari 2021 ongegrond te verklaren. Het bezwaar tegen de beschikking van 13 april 2021 heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken. Om die reden zal de Commissie dit toeslagjaar in de advisering buiten beschouwing laten.

De Commissie adviseert UHT zo spoedig mogelijk een nieuwe zaakbehandelaar aan
belanghebbende toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter