Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-1377

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 23 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I

Ontvangst bezwaarschrift: 3 augustus 2021

Hoorzitting: 21 januari 2022

Overdracht advies aan UHT: 25 maart 2022

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert samengevat in de beslissing op bezwaar gemotiveerd uiteen te zetten of belanghebbende voor het jaar 2012 in aanmerking komt voor compensatie op grond van de CAF-regeling of voor een toekenning van een bedrag op grond van de artikelen 49 of 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Ook is het advies om de verrekening met de als noodvoorziening toegekende € 3.100 ongedaan te maken en om de proceskosten voor de juridische bijstand voor de huidige bezwaarprocedure te vergoeden.

Onderwerp van advies

Het bezwaarschrift van [belanghebbende] is gericht tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 23 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I van de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT). Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, 45904, is aan haar voor 2011 en 2013 een compensatie toegekend omdat in de beoordeling van de situatie van belanghebbende in deze jaren fouten zijn gemaakt.

De compensatie bestaat uit verschillende elementen, zoals bepaald in onderdeel 1 sub a, b, c, d, f en onderdeel 7 van die regeling.

Procesverloop

  • Op 10 februari 2020 heeft belanghebbende bij UHT een verzoek ingediend tot herbeoordeling van de aan haar voor een aantal jaren toegekende kinderopvangtoeslag (hierna: kot) . Bij die herbeoordeling is UHT tot de conclusie gekomen dat bij de toekenning van kot aan belanghebbende voor wat betreft de jaren 2011 en 2013 sprake was geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • Bij brief van 21 april 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat aan haar voor de jaren 2011 en 2013 met toepassing van de Compensatieregeling een compensatie zou worden toegekend wegens door de Belastingdienst/Toeslagen gemaakte fouten. Voor de jaren 2009, 2010, 2012 en 2014 werd geen compensatie toegekend omdat bij de toekenning van kot voor die jaren geen fouten waren gemaakt.
  • Voor dit besluit is advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW). De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2009, 2010, 2012 en 2014 waarin belanghebbende aanspraak maakte op kot, geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en dat er geen reden is voor toepassing van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
  • Bij definitieve compensatiebeschikking van 23 juni 2021 heeft UHT de aan belanghebbende te verlenen compensatie voor de jaren 2011 en 2013 vastgesteld op € 76.998.
  • Bij ongedateerde brief, ingekomen op 3 augustus 2021, heeft belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen het definitieve compensatiebesluit. Dit bezwaarschrift is bij brief van 15 oktober 2021 door [gemachtigde] aangevuld.
  • UHT heeft een verweerschrift met dagtekening 22 december 2021 ingediend bij de Commissie.
  • Op 21 januari 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden waarop, in aanwezigheid van belanghebbende en haar gemachtigde, het bezwaar van belanghebbende is behandeld. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden, samengevat:

Ten onrechte geen compensatie voor het toeslagjaar 2012

Het toeslagjaar 2012 is ten onrechte bij de compensatie buiten beschouwing gelaten; ook in dit jaar gingen beide kinderen zeer regelmatig naar de kinderopvang. Net als de jaren eromheen heeft zij ook ten aanzien van 2012 voldaan aan haar informatieplicht. De bij het bezwaarschrift gevoegde stukken tonen een deel van de opvang aan. Dit zijn de enige stukken die belanghebbende na zo lange tijd nog heeft kunnen vinden. Het teveel aan kot is van belanghebbende teruggevorderd.

Verschil feitelijke bedrag en beschikte bedrag 2012

Onduidelijk is waarom het verschil tussen het bedrag aan feitelijk afgenomen kinderopvang en het beschikte bedrag buiten het bereik van de Compensatieregeling zou vallen.

Onduidelijke berekening compensatiebedrag 2011 en 2013

De opbouw van de berekening van de compensatie voor de jaren 2011 en 2013 is wegens het ontbreken van een dossier niet te verifiëren.

Dossier

Belanghebbende heeft ondanks haar verzoek daarom, haar persoonlijk dossier tot op heden niet ontvangen noch ingezien. Het argument van haar Persoonlijk Zaak Behandelaar (PZB-er) dat het verstrekken hiervan enkel vertragend werkt, vindt belanghebbende niet getuigen van transparantie en geeft haar het gevoel dat een en ander niet eerlijk is gegaan en wordt afgeraffeld omwille van de tijd. Belanghebbende verzoekt nogmaals om verstrekking van haar persoonlijk dossier.

Verweer

In de schriftelijke reactie op het bezwaarschrift stelt UHT, samengevat:

In de brief waarbij het voornemen tot verlenen van compensatie uiteen is gezet en de daarbij gevoegde berekening zijn de compensatiebedragen voldoende toegelicht; UHT is gebonden aan het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna Compensatieregeling).

Ingevolge de Compensatieregeling kan compensatie worden gegeven indien er sprake is geweest van vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen.

Het bedrag van de definitieve berekening kot 2012 is gebaseerd op een lager aantal opvanguren dan waarop het voorschot was berekend.

Belanghebbende is tevergeefs vele malen schriftelijk om informatie gevraagd.

De stukken die belanghebbende zegt te hebben overgelegd, zijn niet in de systemen terug te vinden.

De gegevens om de kot voor dit jaar vast te stellen, zijn uiteindelijk uit het kot- contra infosysteem gehaald.

De Belastingdienst/Toeslagen is zorgvuldig geweest in de totstandkoming van de definitieve berekening en heeft derhalve niet vooringenomen gehandeld ten aanzien van het vaststellen van de kot voor het jaar 2012; UHT verwijst hierbij ook naar het op 2 april 2021 uitgebrachte advies van de Commissie van Wijzen.

Het verschil tussen het feitelijke bedrag aan betaalde kinderopvang en het beschikte bedrag kan belanghebbende voorleggen aan de CvW.

Het bedrag dat belanghebbende heeft ontvangen wegens acute geldnood van € 3.100 is ten onrechte verrekend. De uitkering voor acute geldnood van € 500, ontvangen in januari 2021, is niet verrekend.

    Feiten

    Belanghebbende heeft over een aantal jaren kot ontvangen. De over 2011, 2012 en 2013 toegekende bedragen aan kot zijn herzien. Dat heeft geleid tot vorderingen tot terugbetaling van die ontvangen bedragen aan kot.

    Bij beschikking van 11 september 2015 is de aan belanghebbende voor 2012 toekomende kot definitief vastgesteld op € 8.617. Uit de gegevens van de Belastingdienst/Toeslagen (het zogenoemde systeem kot contra info) blijkt dat belanghebbende in 2012 voor een bedrag van € 10.220,88 aan kinderopvang heeft afgenomen.

    In 2020 is belanghebbende met toepassing van het Besluit noodvoorzieningen toeslagen van 11 december 2020 een bedrag betaald wegens acute geldnood van € 3.100. Die betaling is bij de toekenning van de compensatie voor de jaren 2011 en 2013 verrekend met de voor die jaren toegekende compensatie.
    In januari 2021 is aan belanghebbende opnieuw een bedrag uitbetaald wegens acute geldnood, ditmaal van € 500. Dit bedrag is bij de toekenning van compensatie in de jaren 2011 en 2013 niet verrekend met de voor die jaren toegekende compensatie.

    Toepasselijke wet- en regelgeving

    • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
    • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
    • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken, gedateerd: 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
    • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit proceskosten);
    • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691, hierna: Catshuisregeling;
    • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 maart 2021, 10248;
    • Besluit noodvoorziening toeslagen van 11 december 2020, nr. 2020-243355, Staatscourant 2020, 62981 (hierna: Besluit noodvoorziening toeslagen).

    Ontvankelijkheid

    Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

    Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

    De bezwaren

    De definitieve compensatiebeschikking van 23 juli 2021 bouwt voort op de brief van UHT aan belanghebbende van 2 april 2021 waarin UHT aan belanghebbende meedeelde, dat haar verzoek om herbeoordeling van de haar toegekende kot voor wat betreft de jaren 2011 en 2013 had geleid tot de beslissing haar voor die jaren een compensatie toe te kennen, maar dat niet te doen voor – onder meer – het jaar 2012. Die afwijzing van compensatie voor het jaar 2012 ligt daarmee ook besloten in de beslissing, vervat in de definitieve beschikking van 23 juli 2021. De Commissie behandelt daarom ook het bezwaar tegen het niet-toekennen van een compensatie voor het jaar 2012.

    Ten onrechte geen compensatie voor het toeslagjaar 2012

    Belanghebbende heeft gesteld dat er met betrekking tot het toeslagjaar 2012 een teveel aan kot is teruggevorderd. Door de Belastingdienst/Toeslagen zou bij de definitieve berekening van de kot een onjuist aantal opvanguren zijn gehanteerd. Belanghebbende is van mening dat zij, gelet op deze gang van zaken, recht heeft op vergoeding op grond van één van de compensatieregelingen. Voor een dergelijke compensatie komt in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op kot in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een
    institutioneel vooringenomen handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen.
    UHT heeft, verwijzend naar het advies van de CvW van 2 april 2021, betoogd dat van
    vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen voor het jaar 2012 geen sprake is geweest. Vaststaat echter, dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de beschikking van 11 september 2015 waarbij de aanspraak van belanghebbende op kot voor het jaar 2012 definitief werd vastgesteld, een bedrag aan kot heeft toegekend van € 8.617 terwijl uit de gegevens van de Belastingdienst/Toeslagen blijkt dat belanghebbende voor 2012 voor een bedrag van € 10.220,88 aan kinderopvang heeft afgenomen. UHT heeft, hoewel het op haar weg zou hebben gelegen, niet verklaard waarom de Belastingdienst/Toeslagen in september 2015 de aanspraak van belanghebbende op kot over 2012 kon vaststellen op een lager bedrag dan het bedrag van de afgenomen kinderopvang. Nu zo’n verklaring ontbreekt, valt door de belanghebbende en de Commissie niet na te gaan of de Belastingdienst/Toeslagen ook voor het jaar 2012 (net als in 2011 en 2013) ten aanzien van belanghebbende vooringenomen heeft gehandeld. De Commissie zal daarom UHT adviseren in de beslissing op bezwaar te bespreken of op dit punt van vooringenomen handelen van de Belastingdienst/Toeslagen jegens belanghebbende sprake is geweest. Indien UHT
    daarbij, na een gemotiveerde uiteenzetting, tot de conclusie zou komen dat van vooringenomen handelen geen sprake is geweest, dan adviseert de Commissie UHT ook te bezien of belanghebbende niettemin in aanmerking komt voor een zgn. hardheidscompensatie op grond van artikel 49 en 49a van de Awir en ook dat standpunt te motiveren.
    Voor het overige acht de Commissie de bezwaren van belanghebbende ten aanzien van het jaar 2012 ongegrond omdat andere onregelmatigheden, wijzend op vooringenomen incidenteel handelen, niet aannemelijk zijn geworden.

    De compensatie voor 2011 en 2013

    Voor zover belanghebbende er over klaagt dat de berekening van de voor de over de jaren 2011 en 2013 toegekende compensatie bij het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk is gemaakt, is het bezwaar op zich genomen, terecht omdat een behoorlijke toelichting van de wijze waarop de toegekende compensatie is berekend, ontbrak.
    Belanghebbende is door deze gang van zaken echter niet benadeeld. Uit de door UHT opgestelde schriftelijke reactie en de daarbij gevoegde stukken valt te herleiden hoe UHT die compensatiebedragen heeft berekend. Die berekeningen zijn volgens de Commissie, daargelaten de hierna nog te bespreken verrekening van toegekende bedragen voor acute nood, en de berekening van de vergoeding voor immateriële
    schade, goed uitgevoerd.

    Verrekening bedrag voor acute geldnood

    Bij de toekenning van het voorlopige compensatiebedrag is door UHT een vermindering toegepast van het eerder door belanghebbende ontvangen bedrag van € 3.100. Dit betreft kennelijk het bedrag dat op 18 november 2020 aan haar is toegekend als acute noodvoorziening. In het toekenningsbesluit staat vermeld “U krijgt nu € 3.100. Het geld is op 12 november 2020 aan u overgemaakt. Dit hoeft u nooit terug te betalen. Dit bedrag is voor acute geldnood.

    Het Besluit noodvoorziening toeslagen bepaalt in paragraaf 2.2 dat het bedrag van de
    noodvoorziening op een later moment niet in mindering zal worden gebracht op het toe te kennen bedrag aan compensatie of tegemoetkoming.
    De Commissie deelt de mening van UHT dat er ten onrechte € 3.100 op het compensatiebedrag in mindering is gebracht en adviseert deze verrekening ongedaan te maken.

    Niet aannemelijk is geworden dat ook de aan belanghebbende in januari 2021 toegekende noodhulp van € 500 op enigerlei wijze met de voor 2011 en 2013 toegekende compensatie is verrekend.

    Immateriële schade en gemiste toeslagrente

    De Commissie wijst UHT er nogmaals op dat de periode van deze compensatie loopt tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar.

    Dossier

    De Commissie heeft er nota van genomen dat UHT in zijn schriftelijke reactie heeft bevestigd dat het persoonlijk dossier van belanghebbende nog niet is verstrekt en dat het bezwaarschrift tevens is aangemerkt als een verzoek tot het opvragen van het persoonlijk dossier van belanghebbende.

    Proceskostenvergoeding

    De Commissie zal UHT adviseren een vergoeding toe te kennen voor de door belanghebbende verzorgde aanvulling van de gronden van het bezwaar en voor de bijstand ter zitting in deze procedure (2 procespunten met een wegingsfactor 2 en een waarde van € 759.)

    Advies

    Samengevat adviseert de Commissie om:

    • in de beslissing op bezwaar gemotiveerd uiteen te zetten of belanghebbende voor het jaar 2012 in aanmerking komt voor compensatie op grond van de CAF-regeling of voor een toekenning van een bedrag op grond van de artikelen 49 of 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
    • de verrekening met de als noodvoorziening toegekende € 3.100 ongedaan te maken;
    • de periode waarover de vergoeding voor immateriële schade en gemiste toeslagrente;
    • berekend wordt, door te laten lopen tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
    • de proceskosten voor de juridische bijstand voor de huidige bezwaarprocedure te vergoeden.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter