Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-1254

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 4 juni 2021

Ontvangst bezwaarschrift: 9 juni 2021

Hoorzitting: 14 september 2022

Overdracht advies aan UHT: 11 oktober 2022

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen het afwijzende besluit ongegrond te verklaren. In dit geval kon de Belastingdienst/Toeslagen echt niet om de wet heen: de Belastingdienst/Toeslagen moest uitgaan van het bestaan van toeslagpartnerschap, zolang de voormalige partner van belanghebbende op hetzelfde woonadres als belanghebbende ingeschreven was in de Basisregistratie Personen (BRP).

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 4 juni 2021 (UHT-DC-I A).

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft in november 2019 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: kot) over de jaren 2009 t/m 2012 en 2015.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 25 mei 2021 aan UHT gestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • Bij beschikking van 4 juni 2021 is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft
    op compensatie kot voor de jaren over de jaren 2009 tot en met 2012 en 2015.
  • Belanghebbende heeft bij brief van 6 juni 2021, ingekomen op 9 juni 2021, tegen
    dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 9 juni 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 17 juni 2022 heeft [gemachtigde] zich gesteld als gemachtigde van belanghebbende.
  • Op 14 september 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag
    gemaakt. Dit verslag is bij het advies gevoegd.

Feiten

Vaststaat dat belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2012 en in het jaar 2015 kinderopvangtoeslag heeft genoten.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Beoordeling bezwaar

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.

Het betoog van belanghebbende heeft de strekking dat zij het slachtoffer is van de hardheid van het toeslagenstelsel, in het bijzonder van het toeslagpartnerbegrip dat is
vastgelegd in artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen (Awir). Zij doet daarmee een beroep op de hardheidsregeling.

Artikel 49 van de Awir bevat de hardheidsregeling. Deze houdt in dat een hardheidstegemoetkoming kan worden toegekend in gevallen waarin toepassing van de Awir, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die
voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.

De door belanghebbende aan de orde gestelde hardheid is echter van een andere orde
dan als bedoeld in artikel 49 Awir. Het gaat in dit geval niet om de hardheid van de
uitvoering, maar om de gestelde hardheid van de wet zelf. Artikel 3, tweede lid, van de
Awir bevat immers een door de formele wetgever weloverwogen begrip van een
toeslagpartner. Niet gebleken is dat de Belastingdienst/Toeslagen aan dit wetsartikel een door de wetgever niet gewenste of niet voorziene uitleg of uitvoering heeft gegeven. De Belastingdienst/Toeslagen moest uitgaan van het bestaan van toeslagpartnerschap, zolang de voormalige partner van belanghebbende op hetzelfde woonadres als belanghebbende ingeschreven was in de BRP.

Belanghebbende stelt in haar bezwaarschrift dat zij sinds het jaar 2009 geen toeslagpartner (meer) heeft. Zij meent dat UHT daarmee ten onrechte geen rekening
heeft gehouden bij de afwijzing van compensatie over alle jaren waarin zij
kinderopvangtoeslag heeft genoten en stelt dat dit alsnog moet gebeuren. Uit de stukken die horen bij de schriftelijke reactie van UHT op het bezwaar blijkt dat de
Belastingdienst/Toeslagen bij de vaststellingen van de kinderopvangtoeslag geen
rekening meer heeft gehouden met een toeslagpartner vanaf 14 april 2010 (zie
producties 39 en volgende bij het verweerschrift van UHT).

Het bezwaarschrift gaat feitelijk alleen over de toeslagjaren 2009 en 2010, de jaren waarin de Belastingdienst/Toeslagen nog wel rekening hield met het bestaan van een
toeslagpartner. Om haar stelling te onderbouwen dat UHT vanaf 2009 ten onrechte is
uitgegaan van een toeslagpartner, heeft belanghebbende 4 bewijsstukken overgelegd.

Deze stukken kunnen echter niet aantonen dat de partner er sinds 2009 niet meer woont nu de stukken dateren van na de uitschrijving in 2010. Ook het feit dat de partner zijn inkomstenbelasting over 2009 als alleenstaande heeft gedaan onderbouwt de stelling niet nu er voor de inkomstenbelasting een ander begrip geldt dan voor een toeslagpartner. Geconcludeerd dient te worden dat pas vanaf april 2010 na uitschrijving uit de BRP geen rekening meer kon worden gehouden met de partner.

Conclusie en advies

De Commissie adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit ongewijzigd in stand te laten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter