Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-1185 BAC 2022-4389 BAC 2022-4392

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 29 april 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/113 UHT

Ontvangst bezwaarschrift: 10 juni 2021

Hoorzitting: 10 juni 2022

Overdracht advies aan UHT: 28 juni 2022

Onderwerp van advies

Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking ‘Hoe gaat het met uw aanmelding’ van 26 april 2021 (CAP/UCF/21/113 UHT).

Procesverloop

Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag
(hierna: KOT) over de jaren 2008 tot en met 2013. Bij beschikking van 26 april 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000. Bij brief van 6 juni 2021 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze beschikking. Bij e-mailbericht van 27 september 2021 heeft zich gemeld als gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde), met het verzoek om een
termijn voor aanvulling van de gronden. De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 8 februari 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2008 tot en met 2013 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid. Bij beschikking van 14 februari 2022 (UHT-DC-I A) is aan belanghebbende bericht dat
zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2008 tot en met 2013. Eveneens bij beschikking van 14 februari 2022 (UHT-DH5 A) is aan belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op een hardheidscompensatie voor de jaren 2008 tot en met 2013.

Bij e-mailbericht van 18 februari 2022 heeft gemachtigde bericht dat het lopende
bezwaar nu geacht moet worden te zijn gericht tegen de twee beschikkingen van 14
februari 2022. Bij e-mail van 9 juni 2022 heeft gemachtigde nadere gronden aangevoerd. Op 10 juni 2022 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van de gemachtigde en de belanghebbende. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
Tijdens de hoorzitting heeft UHT nadere stukken aangebracht. Gemachtigde heeft hierop bij mail van 13 juni 2022 gereageerd.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt. Belanghebbende is van mening dat zij voldoet aan de voorwaarden voor compensatie. De beschikkingen van 14 februari 2022 zijn onjuist. Voor de periode 18 november 2008 tot en met 31 december 2008 is sprake geweest van vooringenomen handelen door de dienst. Bij een neerwaartse bijstelling op basis van non respons waarvan in casu sprake is mag daarvan uit worden gegaan behoudens tegenbewijs door UHT. Bovendien heeft belanghebbende de gevraagde informatie verstrekt en is er in het kader van de uitvraag over het jaar 2009 een jaaropgaaf 2009 verstrekt waaruit volgt dat er opvang afgenomen werd per 18 november 2008. Gemachtigde verzoekt tevens om vergoeding voor de kosten rechtsbijstand.

Verweer

Bij de herbeoordeling van de jaren 2008 tot en met 2013 zijn geen gronden gevonden
om compensatie toe te kennen. Niet is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen
(hierna: de dienst) vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende. Ook is niet gebleken van hardheid van het stelsel of een onbillijke terugvordering op grond waarvan recht zou bestaan op een hardheidstegemoetkoming.

Toepasselijk wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
    Compensatieregeling), gedateerd 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september
    2020, 45904;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
    proceskosten);
  • Het Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021, nr. 2020-179259 (Stcrt
    2021,2142, hierna: Verzamelbesluit Toeslagen);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling);
  • Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna: Catshuisregeling);
  • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag,
    Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en tijdig is ontvangen en dat
het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen. De compensatie en de berekening daarvan zijn gebaseerd op art. 49b Awir en het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken van 28 augustus 2020, nr. 2020-157030, Staatscourant 2020, 45904 (hierna: “het Besluit”). In onderdeel 2 van het Besluit is vastgelegd voor welke doelgroep de compensatieregeling van toepassing is. Het Besluit voorziet in een compensatie voor de ouder die (1) deel uitmaakte van het CAF-11 onderzoek, (2) die deel uitmaakte van een vergelijkbaar (CAF)-onderzoek of (3) die aannemelijk maakt dat de vaststelling van zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de dienst. Van institutioneel vooringenomen handelen is geen sprake als de dienst een controle
heeft ingesteld naar de naleving van de wettelijke regels voor de toepassing van de
kinderopvangtoeslag en daarbij de beginselen van behoorlijk bestuur in acht heeft
genomen. De wettelijke regels stellen hoge eisen aan ouders die aanspraak maken op
kinderopvangtoeslag. Dat betekent dat het instellen van een controle onvoldoende is om te concluderen dat vooringenomen is gehandeld. Daarvoor is meer nodig. De Commissie meent evenals de CvW dat er geen aanwijzingen zijn dat de dienst voor
deze jaren institutioneel vooringenomen heeft gehandeld. De bijstelling KOT voor
toeslagjaar 2008 is gebaseerd op het door belanghebbende ingediende antwoordformulier van 15 juli 2009 inclusief een jaaropgave kinderopvang waaruit blijkt dat er tot en met 18 november 2008 kinderopvang is genoten. Belanghebbende heeft destijds bij de dienst geen gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat er vanaf die datum tot aan het einde van 2008 sprake is geweest van gekwalificeerde kinderopvang, ondanks verzoek daartoe. Dat later uit andere stukken blijkt dat er in genoemde periode wel kinderopvang is afgenomen, maakt niet dat belanghebbende heeft gereageerd op het redelijke verzoek van de dienst om informatie ter vaststelling van de KOT. Van institutioneel vooringenomen handelen door de dienst is daarom geen sprake.

De correcties van de voorschotten voor de jaren 2009 tot en met 2013 zijn gebaseerd op de door belanghebbende doorgegeven wijzigingen. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 49, lid 3 Awir en artikel 9b, lid 2, letters b en c van de Uitvoeringsregeling Awir in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming.

Samenvatting en advies

De Commissie adviseert het bezwaar ongegrond te verklaren en de primaire beslissing
van 14 februari 2022 in stand te laten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter