Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-113

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende] met kenmerk BAC 2021-11 en het bezwaarschrift van [belanghebbende] met kenmerk BAC 2021-126

Primair besluit: 29 december 2020 betreffende de toeslagjaren
2011 resp. 2015 [aanvrager] en 18 januari 2021 betreffende de toeslagjaren
2013 resp. 2014 [aanvrager]

Ontvangst bezwaarschrift: 12 januari 2021

Hoorzitting: 26 mei 2021

Overdracht advies aan UHT: 17 juni 2021

Onderwerp van advies

Het advies gaat over bezwaren ingebracht tegen compensatiebeschikkingen over de jaren 2011-2015. Kinderopvangtoeslag was voor de jaren 2011, 2012 en 2015 aangevraagd door de heer [hierna: belanghebbende] en voor de jaren 2013 en 2014 op naam van mevrouw [hierna: belanghebbende]. Belanghebbenden zijn toeslagpartners.

Over 2012 heeft de dienst compensatie toegekend omdat in dat jaar jegens belanghebbende institutioneel vooringenomen is gehandeld. Tegen die compensatiebeschikking is geen bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn gericht tegen de
beslissingen over de jaren 2011 en 2013-2015: de jegens genomen beschikkingen herbeoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 en 2015 van 29 december 2020 en de jegens genomen beschikkingen van 18 januari 2021 over de herbeoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014.

Procesverloop

[Belanghebbende] en [belanghebbende] hebben zich bij de dienst gemeld als gedupeerden in de toeslagenaffaire. Bij brieven van 9 en 16 januari 2020 heeft de dienst de melding bevestigd. Uit de onderliggende stukken kan worden opgemaakt dat de dienst (UHT) de melding heeft opgevat als verzoeken om compensatie op grond van de Compensatieregeling (art. 49b Awir), tegemoetkoming op grond van de hardheidsregeling (art. 49 Awir) en de O/GS tegemoetkomingsregeling (49c Awir). De dienst heeft geconstateerd dat er jegens betrokkenen geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid voor de jaren 2011, 2013, 2014 en 2015, maar wel voor 2012. Op verzoek van dienst heeft vervolgens de Commissie van Wijzen op 7december 2020 een oordeel uitgebracht. De Commissie van Wijzen oordeelt dat de dienst zich terecht op het standpunt stelt dat voor de jaren 2011 en 2013 tot en met 2015 geen sprake is gewest van institutioneel vooringenomen handelen. De compensatieregeling van artikel 49b van de Awir is daarom voor die jaren niet van toepassing, aldus de Commissie van Wijzen.

Bij twee beschikkingen herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 29 december 2020 zijn de aanvragen voor de toeslagjaren 2011 respectievelijk 2015 afgewezen. Bij twee
beschikkingen van 18 januari 2021 herbeoordeling kinderopvangtoeslag zijn de
aanvragen voor de toeslagjaren 2013 respectievelijk 2014 afgewezen. De dienst heeft in alle vier bestreden beschikkingen bepaald dat uit de situatie van belanghebbenden niet is gebleken van onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijk systeem (art. 49 Awir). Tegen deze vier beschikkingen tegelijk heeft, mede namens, bezwaar gemaakt bij een e-mail van 12 januari 2021, aangevuld per e-mails van 17 en 25 februari 2021. De dienst heeft op 1 en 2 maart 2021 schriftelijk gereageerd. Per 30 april 2021 staat advocaat mr. [hierna ook: gemachtigde] hen bij.

Voor 2012 is onzorgvuldig gehandeld en kan de Compensatieregeling worden toegepast, aldus de Commissie van Wijzen. Bij beschikking van 31 maart 2021 (kenmerk UHT-DC 1) heeft de dienst een definitieve compensatie kinderopvangtoeslag over 2012 toegekend van een bedrag van € 20.680. Eveneens bij beschikking van 31 maart 2021 (kenmerk UHT-B ADJ) is een aanvulling tot een bedrag van € 30.000 toegekend op grond van de zgn. Catshuisregeling (zie onder toepasselijke wet- en regelgeving). Tegen deze beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.

Bij twee beschikkingen tegemoetkoming O/GS van 29 december 2020 (kenmerk UHT-O OGS B) is over de toeslagjaren 2013 en 2014 recht op een O/GS tegemoetkoming toegekend vanwege een onterechte O/GS-kwalificatie waardoor zij in het verleden niet in aanmerking is gekomen voor een persoonlijke betalingsregeling. Tegen deze beschikkingen is eveneens geen bezwaar gemaakt.

Gronden van bezwaar

In zijn bezwaar tegen de vier bestreden beschikkingen schrijft : "Ik ben voor 2012 volledig gecompenseerd, (maar) voor de overige jaren niet omdat de Belastingdienst alleen in 2012 fouten heeft gemaakt.” Daarnaast stelt belanghebbende dat hij ten onrechte geen betalingsregeling heeft gekregen en dat zijn schulden werden verrekend met “andere jaarrechten, voorschotten en overige toeslagen”. Volgens belanghebbende heeft hij op dezelfde dag als zijn toeslagpartner een brief ontvangen
waarin “ogs werd gesteld”. Belanghebbende voert bovendien als bezwaar aan dat hij
geen gebruik heeft kunnen maken van “bedenktijd” en direct een definitieve beschikking heeft ontvangen.

Ter zitting hebben en de gemachtigde de bezwaren nader toegelicht. Kort
samengevat voert belanghebbende, mede namens zijn toeslagpartner, de volgende
bezwaargronden aan:

  1. Ten onrechte alleen compensatie voor 2012 en niet voor de overige jaren;
    onvoldoende onderbouwing c.q. onvolledig dossier; schending van het zorgvuldigheidseisen en motiveringsbeginsel.
  2. O/GS kwalificatie voor 2013 en 2014 in verband met het niet opsturen van gegevens door mevrouw , maar niet voor de overige jaren; idem, onvoldoende
    onderbouwing c.q. onvolledig dossier; schending van het zorgvuldigheids- en
    motiveringsbeginsel.
  3. Ontbreken bedenktijd met betrekking tot de bestreden beschikkingen.

Verweer van de dienst

Bezwaren tegen de beschikkingen van 29 december 2020 (2011 en 2015)

De dienst stelt zich in zijn schriftelijke reactie van 2 maart 2021 op het standpunt dat het bezwaar ontvankelijk is, maar de bezwaren ongegrond zijn. Volgens de dienst voert
belanghebbende niet aan dat de dienst ten aanzien van de toeslagjaren 2011 en 2015
institutioneel vooringenomen heeft gehandeld ten opzichte van belanghebbende en om die reden de beschikkingen geen stand kunnen houden. Daarnaast stelt de dienst dat voor belanghebbende de kwalificatie O/GS niet is gebruikt in het verleden en om die reden geen toepassing is gegeven aan de OG/S-tegemoetkoming van artikel 49c Awir. Wat betreft de niet gekregen “bedenktijd” stelt de dienst dat belanghebbende
voorafgaand aan de verzending van de bestreden beschikkingen door zijn persoonlijk
zaakbehandelaar op de hoogte is gesteld van de uitkomsten van de herbeoordeling.
Mocht de Commissie oordelen dat sprake is van schending van een rechtsregel of
algemeen rechtsbeginsel, dan is belanghebbende door deze gang van zaken volgens de dienst niet benadeeld (art. 6:22 Awb). Belanghebbende krijgt immers de gelegenheid om in het kader van zijn bezwaar te worden gehoord.

Bezwaren tegen de beschikkingen van 18 januari 2021 (2013 en 2014)

De dienst sluit zich in zijn schriftelijke reactie van 1 maart 2021 aan bij de eerdere voorlopige zienswijze van de dienst en het advies van de Commissie van Wijzen. Bij de
ingestelde controles voor de jaren 2013 en 2014 zijn de beginselen van behoorlijk
bestuur destijds voldoende in acht genomen. Daarom is geen sprake van vooringenomen handelen (art. 49b Awir). Belanghebbende en zijn toeslagpartner stellen weliswaar dat zij kinderopvang hebben genoten en betaald, maar ieder bewijs ontbreekt. De enkele stellingen dat bewijsstukken aangetekend zijn verstuurd en dat er verschillende keren contact is geweest met de Belastingtelefoon, bieden – zonder enige aanwijzing daarvoor in de systemen van de Belastingdienst – (ook) geen grond voor toepassing van de hardheidsregeling (art. 49 Awir).

Ter zitting heeft de dienst het volgende aangevuld met betrekking tot de bezwaren:

  1. Compensatie voor 2012 en niet voor de overige jaren: voor het doel van de
    hersteloperatie c.q. de beoordeling van het recht op compensatie of tegemoetkoming beschikt de dienst over alle stukken die nodig zijn. Die stukken bevinden zich in het bezwaardossier.
  2. O/GS kwalificatie voor 2013 en 2014 ten aanzien van , maar niet voor de
    overige jaren ten aanzien van : volgens de dienst heeft de afdeling invordering geconstateerd dat naar geen brief is uitgegaan in verband met een hem betreffende O/GS kwalificatie. De dienst gaat dan ook uit van het ontbreken van een O/GS kwalificatie ten aanzien van in verband met de overige jaren, waardoor deze niet in aanmerking komt voor de O/GS tegemoetkomingsregeling.
  3. Ontbreken bedenktijd: de dienst verwijst naar zijn schriftelijke reactie. Volgens de
    dienst dient een beschikking volgens de Awb vooraf te gaan door een voornemen en dat is niet gebeurd. Wel blijkt uit de stukken dat regelmatig contact is geweest tussen belanghebbende en zijn persoonlijk zaakbehandelaar.

Vaststaande feiten

Vaststaat dat belanghebbenden, en , toeslagpartners zijn. [Belanghebbende]is aanvrager van de kinderopvangtoeslag en verzoeker om compensatie/tegemoetkoming over 2011, 2012 en 2015 en over de jaren 2013
en 2014.

Toeslagjaren 2011 en 2015

Vaststaat dat belanghebbende over het toeslagjaar 2011 (€ 9.394) (voorlopige) kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, althans aanspraak hierop heeft gemaakt, en over 2015 geen kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Bij beschikking van 25 januari 2013 is bepaald dat belanghebbende geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag over 2011, omdat geen reactie werd ontvangen op herhaalde verzoeken om informatie over de daadwerkelijk gemaakte opvangkosten in 2011. Bij beschikking van 29 mei 2013 is de kinderopvangtoeslag over 2011 definitief vastgesteld op € 0.

Toeslagjaren 2013 en 2014

Toeslagjaren 2013 en 2014 Vaststaat dat over de toeslagjaren 2013 (€ 21.151) en 2014 (€ 33.341) (voorlopige) kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, althans aanspraak hierop heeft gemaakt. Bij beschikking van 1 maart 2014 is de kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 stop gezet, omdat niet gereageerd heeft op de brieven van 12 juni en 12 augustus 2013, waarin de dienst verzoekt om aanvullende informatie in verband met het vaststellen van de toeslag over 2013. Wat betreft 2012 is slechts bij brief van 9 december 2013 om aanvullende informatie verzocht. Deze brief was niet gericht aan als aanvrager, maar aan . Bij beschikkingen van 11 september en 13 november 2015 is de kinderopvangtoeslag over 2013 definitief op nihil gesteld. Bij (voorschot)beschikking van 23 september 2014 is de kinderopvangtoeslag over 2014 op nihil gesteld. Dit is in verschillende daarop volgende (voorschot)beschikkingen herhaald, voor de laatste keer bij beschikking van 29 maart 2016.Bij beschikkingen van 11 augustus en 10 november 2017 is aan belanghebbende meegedeeld dat de kinderopvangtoeslag over 2014 nog niet definitief is berekend, omdat nog niet alle gegevens bekend zijn.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 29 mei 2020, 2020-100631,
    Staatscourant 11 juni 2020, 30543 (Instellingsbesluit Bezwaarschriftenadviescommissie);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
    Compensatieregeling van 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020,
    45904;
  • Verzamelbesluit Toeslagen, Staatscourant 2021, 2142;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
    proceskosten);
  • Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de
    verhoging van het tarief voor de vergoeding van de kosten van door een derde
    beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep van 8 december
    2020, Staatsblad 2020, 524 (hierna: Besluit tot wijziging van het Besluit
    proceskosten);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
    Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna: Catshuisregeling);
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag,
    Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het
voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Kader van het advies

De bevoegdheid van de Commissie is neergelegd in het Besluit waarbij de Commissie is ingesteld (hierna: het huidige Instellingsbesluit). Het huidige Instellingsbesluit geeft de Commissie de bevoegdheid om te adviseren over bezwaren tegen beschikkingen over compensatie op grond van de Compensatieregeling (artikel 49b Awir) en de
hardheidstegemoetkoming (artikel 49 Awir).

[Belanghebbende] stelt dat hij evenals in het verleden de kwalificatie O/GS heeft gekregen, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor een betalingsregeling. Anders dan aan is hem evenwel geen O/GS-tegemoetkoming toegekend. Daartegen is een van zijn bezwaargronden gericht. De Bezwaarschriftenadviescommissie constateert dat advisering over de O/GS-tegemoetkomingsregeling (artikel 49c Awir) niet behoort tot de onderwerpen waarover zij volgens het huidige Instellingsbesluit kan adviseren. Een nieuwe, in voorbereiding zijnde Instellingsregeling voor de Commissie (concepttekst 14 januari 2021, niet gepubliceerd) geeft uitvoering aan artikel 49 e van de Awir. Bij de definities in deze regeling wordt onder “bezwaarschrift” verwezen naar de artikelen 49, 49a en 49c van de Awir. In de toelichting wordt onder “I. Algemeen” opgemerkt: “Als gevolg van deze wetswijziging behandelt de bezwaarschriftenadviescommissie ook bezwaarschriften die gericht zijn tegen de uiteindelijke beslissing op het verzoek tot
toekenning van een O/GS-tegemoetkoming.” Anticiperend op de nieuwe regeling, acht
de Bezwaarschriftenadviescommissie zich bevoegd om in deze zaak ook te adviseren
over de afdoening van het bezwaar voor zover dit betrekking heeft op O/GS tegemoetkomingen.

Omdat namens [belanghebbende] en [belanghebbende] als toeslagpartners een bezwaarschrift is ingediend tegen alle vier de bestreden besluiten, brengt de Bezwaarschriftenadviescommissie één advies uit.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Belanghebbenden hebben in het bezwaarschrift niet expliciet bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van compensatie op grond van artikel 49b van de Awir en de Compensatieregeling en van een hardheidstegemoetkoming op grond van artikel 49
Awir voor de in het geding zijnde jaren. De Bezwaarschriftencommissie adviseert de
eerste bezwaargrond ruim op te vatten, in lijn met de toelichting die tijdens de hoorzitting heeft gegeven. [belanghebbende] en [belanghebbende] hadden toen zij bezwaar maakten geen rechtskundige bijstand, anders dan hun persoonlijk zaaks behandelaar, en de dienst heeft in de beschikkingen de verschillende grondslagen niet vermeld.

1. Compensatie en hardheidstegemoetkoming voor 2011 en 2013-2015

Compensatie (artikel 49b Awir en de Compensatieregeling)

De Bezwaarschriftenadviescommissie concludeert dat in de bestreden beschikkingen van 29 december 2020 en 18 januari 2021 voor de jaren 2011 en 2015 respectievelijk 2013 en 2014 geen expliciete afwijzing van het verzoek om compensatie op grond van de Compensatieregeling voor deze jaren is vermeld (vgl. artikelen 1:3, derde lid, Awb en artikel 4:13 Awb).

De dienst voert het verweer dat er geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid voor de jaren 2011 en 2013 tot en met 2015. De dienst volgt hierin het advies van de Commissie van Wijzen die van mening is dat bij de ingestelde
controles de beginselen van behoorlijk bestuur voldoende in acht zijn genomen.
De dienst heeft in zijn eerdergenoemde voorlopige zienswijze het standpunt ingenomen dat geen sprake is van vooringenomen handelen voor 2011 en 2013-2015, omdat er geen (aangeleverde) opvanggegevens, die nodig zijn voor vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag, over deze jaren bekend zijn bij de UHT. Belanghebbenden hebben hiertegen destijds volgens de dienst geen bezwaar gemaakt. Volgens belanghebbenden is dit wel gebeurd en kunnen aan de dienst nog verzendbewijzen worden overlegd.

De Bezwaarschriftenadviescommissie stelt vast dat de dienst voor 2012 op grond van
grotendeels hetzelfde feitencomplex als voor andere jaren heeft geconcludeerd dat
sprake is geweest van onzorgvuldig handelen dat aanleiding heeft gegeven tot compensatie in de zin van artikel 49b Awir en de Compensatieregeling. In 2012 doet
zich als extra in aanmerking te nemen feit voor dat uit het dossier blijkt dat in dat jaar
één zgn. vragen/inlichtingenbrief is verzonden op 9 december 2013. Die brief was ten
onrechte gericht aan mevrouw in plaats van aan de heer als aanvrager van de kinderopvangtoeslag. De dienst volgt het advies van de Commissie van Wijzen die van mening is dat door deze onzorgvuldigheid voor 2012 sprake is geweest van onzorgvuldig handelen door de dienst en de Compensatieregeling van toepassing is.

De vraag kan worden gesteld of dat onzorgvuldig handelen voortvloeide uit institutionele vooringenomenheid jegens en . Dat onzorgvuldig werd gehandeld ten aanzien van het jaar 2012 door de onjuiste adressering van voormelde brief is een terechte conclusie. Deze onzorgvuldigheid kan echter op zichzelf niet leiden tot de verderstrekkende conclusie dat dit onzorgvuldige handelen voortvloeide uit institutionele vooringenomenheid jegens en . Maar van feiten en omstandigheden die wel tot laatstgenoemde conclusie zouden kunnen leiden, is de commissie niet gebleken. De dienst heeft zich desalniettemin op het standpunt gesteld dat compensatie op grond van de Compensatieregeling dient te worden verleend aan. Dit het geval zijnde, acht de commissie het niet opportuun om anders te adviseren dan de dienst voor juist houdt. Aan de opstelling van de dienst kan het vertrouwen ontlenen dat hij gecompenseerd zal worden. De commissie adviseert de dienst dan ook voor het jaar 2012 aan een compensatie toe te kennen op grond van de Compensatieregeling (artikel 49b Awir). De BAC ziet geen aanleiding om te adviseren ook voor de andere jaren een compensatie toe te kennen.

Hardheidstegemoetkoming (artikel 49 Awir)

De criteria voor de toepassing van de hardheidstegemoetkoming zijn:

  • een verzoek van de belanghebbende, ingediend voor 1 januari 2024;
  • herziening van de beschikking tot vaststelling of terugvordering is niet mogelijk
    vanwege een termijnoverschrijding van 5 jaar;
  • de kinderopvangtoeslag is te laag vastgesteld;
  • er is sprake van te strenge toepassing van de regels voor de toekenning van
    kinderopvangtoeslag, waardoor het terug te betalen bedrag van de kinderopvangtoeslag lager kan worden;
  • het te betalen bedrag aan kinderopvangtoeslag over een toeslagjaar bedraagt meer
    dan € 1.500.

Bij de bestreden beschikkingen heeft de dienst beslist dat in de situatie van belanghebbenden niet wordt voldaan aan bovenstaande criteria voor de jaren 2011 en
2013-2015, waardoor er geen recht bestaat op een hardheidstegemoetkoming. Deze
beslissing is niet gemotiveerd. Uit een onderliggende, tot het dossier behorende notitie van een medewerker van de dienst van 14 december 2020 blijkt wel dat een
tegemoetkoming proportioneel zou kunnen worden toegekend, indien er enig bewijs is dat er opvang is genoten. Er zijn echter geen gegevens die bevestigen dat gebruik werd gemaakt van opvang, aldus de notitie.

Niet in geschil is dat belanghebbenden hun administratie over de betreffende jaren kwijt zijn. Belanghebbenden hebben het standpunt ingenomen dat hun hele dossier op tafel moet komen om de jaren 2011 en 2013-2015 te kunnen beoordelen. De dienst heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier voor het doel van de beoordeling van het verzoek van belanghebbenden compleet is. De bezwaarschriftenadviescommissie komt tot de slotsom dat zij op basis van de in het bezwaardossier aanwezige informatie niet kan beoordelen of sprake is van schending van criteria van de hardheidscompensatie bij het vaststellen c.q. stopzetten van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2011 en 2013- 2015. De Commissie adviseert de dienst daarom om het dossier verder aan te vullen, alvorens de beslissingen op bezwaar te nemen. Zie ook hierna onder punt 3.

2. O/GS-tegemoetkomingsregeling (art. 49c Awir)

Formeel stelt de Bezwaarschriftenadviescommissie vast dat deze bezwaargrond niet
zozeer gericht is tegen de bestreden beschikkingen die aan zij verzond, maar op het uitblijven van een beschikking over toekenning van een O/GS tegemoetkoming. Inhoudelijk concludeert de Commissie dat niet aannemelijk is geworden dat de zaak van door de dienst eerder ook is aangemerkt als een geval van O/GS, zodat voor toekenning van deze tegemoetkoming geen grond bestaat.

3. Geen bedenktijd

De dienst heeft de zaak van belanghebbenden met voorrang behandeld. De
Bezwaarschriftenadviescommissie constateert, met de dienst, dat belanghebbenden niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijzen in verband met de (definitieve)
bestreden afwijzende beschikkingen naar voren te brengen. De Commissie stelt, gelet op artikel 4:7 Awb, vast dat de afwijzende beschikkingen (mede) steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen en dat die afwijken van de informatie die de aanvrager zelf heeft verstrekt. Het gaat dan in ieder geval om de informatie waarvan belanghebbenden stellen deze destijds wel te hebben opgestuurd (zie het aangehecht verslag) en waarvan ze hebben aangegeven dat zij verzendbewijzen kunnen overleggen. Volgens de Bezwaarschriftenadviescommissie kan contact met de persoonlijk zaakbehandelaar niet met horen in de zin van artikel 4:7 Awb worden gelijkgesteld.

De Bezwaarschriftencommissie kan de dienst alleen volgen in zijn opvatting dat
belanghebbenden door deze handelswijze niet zijn benadeeld omdat zij in de
bezwaarfase gehoord zijn door de Bezwaarschriftenadviescommissie (artikel 6:22 Awb), als de dienst, alvorens de beslissingen op bezwaar te nemen, belanghebbenden in staat stelt om de genoemde verzendbewijzen aan de dienst te overleggen. Doet de dienst dat niet, dan is de Commissie op grond van bovenstaande niet alleen van mening dat de bestreden beschikkingen niet voldoen aan de vereisten die zijn gesteld in de wet, in de zin dat er geen zorgvuldige voorbereiding is geweest in de zin van de Awb, maar ook dat deze onvolkomenheid onvoldoende in de bezwaarfase is geadresseerd om aannemelijk te kunnen maken dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

4. Proceskosten

De Bezwaarschriftenadviescommissie ziet in het bovenstaande voldoende aanleiding om te adviseren tot vergoeding van voor deze procedure gemaakte proceskosten in lijn met eerdere adviezen.

Samenvatting en advies

De Bezwaarschriftenadviescommissie acht zich, anticiperend op de in voorbereiding
zijnde Instellingsregeling Bezwaarschriftenadviescommissie, bevoegd om over alle
gronden te adviseren. Samengevat stelt de Bezwaarschriftenadviescommissie zich op
het standpunt dat de bezwaren tegen de vier bestreden beschikkingen ontvankelijk zijn, dat de bestreden besluiten heroverwogen dienen te worden met inachtneming van wat in het advies is gesteld over voorbereiding en motivering. De belangrijkste adviezen zijn de volgende. Gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, waarin niet in geschil is dat belanghebbenden hun administratie over de jaren kwijt zijn, adviseert de Commissie om het dossier van belanghebbenden verder aan te vullen. Ook adviseert de Commissie de dienst om belanghebbenden in staat te stellen om nog verzendbewijzen aan de dienst te overleggen. Ook ziet de Commissie aanleiding om te adviseren om over te gaan tot vergoeding van de proceskosten in de deze bezwaarfase.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter