Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-112

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 7 april 2021

Ontvangst bezwaarschrift: 21 mei 2021

Hoorzitting: 10 november 2021

Overdracht advies aan UHT: 23 december 2021

Onderwerp advies

Het door gemachtigde (hierna: gemachtigde) ingediende bezwaarschrift, namens (hierna: belanghebbende), is gericht tegen het door UHT genomen besluit van 7 april 2021, strekkende tot de mededeling dat UHT nog geen reden ziet om haar € 30.000 te betalen in het kader van de zogenaamde lichte toets.

Procesverloop

Aanmelding belanghebbende

Belanghebbende heeft zich in januari 2021 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het jaar 2005/2006.

Bij brief van 18 januari 2021, heeft UHT belanghebbende de ontvangst van haar aanmelding bevestigd en haar meegedeeld dat zij deze heeft geregistreerd.

Bestreden besluit

Bij brief van 7 april 2021, heeft UHT belanghebbende medegedeeld dat op basis van een uitgevoerde “lichte toets” er nog geen reden is om haar € 30.000 te betalen.

Bezwaar

Bij brief van 18 mei 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende tegen het besluit van 7 april 2021 een bezwaarschrift ingediend.

Verweer

UHT heeft bij brief van 4 oktober 2021 een schriftelijke reactie ingediend.

Aanvullende gronden bezwaar

Bij e-mailbericht van 6 september 2021 heeft de gemachtigde namens belanghebbende aanvullende gronden van het bezwaar ingediend.

Zittingsaantekeningen

Bij e-mailbericht van 4 november 2021 heeft de gemachtigde namens belanghebbende zittingsaantekeningen ingediend.

Nadere correspondentie

Bij e-mailbericht van 5 november 2021 heeft de Commissie voornoemde zittingsaantekeningen van 4 november 2021 aan UHT toegezonden.

Bij twee separate e-mailberichten van 8 november 2021 heeft UHT op het e-mailbericht van de Commissie van 5 november 2021 gereageerd.

Bij e-mailbericht van 9 november 2021 heeft de Commissie de gemachtigde van belanghebbende voornoemde twee reacties van UHT van 8 november 2021 toegezonden.

Hoorzitting

Op 10 november 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen.

Stukken na de hoorzitting

Op 10 november 2021 heeft de secretaris van de Commissie per e-mailbericht UHT verzocht om de interne systemen DAS en TVS nog te raadplegen om te bezien of daaruit wellicht nog nadere informatie over KOT gerelateerd aan belanghebbende over de periode van 2005/2006 bekend is.

Bij e-mailbericht van 15 november 2021 heeft UHT de Commissie bericht dat er uit nader aanvullend onderzoek in de interne systemen DAS en TVS geen nadere informatie is gekomen. Een kopie van dit bericht heeft de Commissie aan de gemachtigde van belanghebbende toegezonden. Partijen hebben vervolgens hierover nog nader gecommuniceerd en nadere gegevens overgelegd. De Commissie heeft vervolgens geconcludeerd en besloten dat inmiddels voldoende informatie
voorhanden is om advies uit te brengen.

Verlengen beslistermijn

De termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is door UHT op 12 augustus 2021 verlengd tot 23 september 2021. Partijen zijn door de Commissie vervolgens verzocht om over de uiterlijke beslistermijn zelf nadere afspraken te maken.

Verzoek vergoeding proceskosten

In bezwaar heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om tot vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure over te gaan.

Gronden van bezwaar

De gronden van het bezwaar van belanghebbende luiden – samengevat – als volgt:

  • Anders dan UHT heeft gesteld heeft belanghebbende op eigen naam in de periode begin 2005 KOT ontvangen en dit liep tot medio 2006. Zij heeft de toegekende bedragen hiervoor ook moeten terugbetalen. Zij meent dat UHT ten onrechte stelt dat zij nooit KOT heeft ontvangen en dat er daarom geen toepassing kan worden gegeven aan de Catshuisregeling;
  • De periode eind 2004, begin 2005 is lang geleden en was voor haar erg roerig. Zij woonde toen aanvankelijk alleen in Vlissingen, maar kreeg na de detentie van haar (inmiddels) ex-partner de zorg voor haar zoontje (geboren 10 maart 1995), die de naam draagt en toen bij haar is komen wonen. Zij is enkele malen verhuisd;
  • Omdat zij in die roerige periode werkte was kinderopvang nodig. Deze opvang werd gevonden bij de BSO behorende bij de school in Zeeland, waarvoor KOT werd aangevraagd. Na medio 2006 is de KOT op eigen verzoek stopgezet;
  • Zij is bekend met twee BSN-nummers. Op eigen naam: en , welk laatste in 2002 aan haar is toegekend;
  • Zij heeft verder geen bewijsstukken en beschikt niet over meer informatie. Met dit alles meent zij toch een begin van het op haar rustende bewijs te hebben geleverd;
  • UHT wordt verzocht om de jaren 2005/2006 te beoordelen en te bezien of er documentatie (aanvragen en terugvorderingen) aanwezig is op haar eigen naam;
  • Het zou voor UHT doenlijk moeten zijn om nadere informatie te vinden;
  • Zij verzoekt tot slot om vergoeding van haar in bezwaar gemaakte proceskosten.

Verweer

Het verweer van UHT luidt – samengevat – als volgt:

  • Het bezwaar is tijdig ingediend;
  • De dienst heeft na herhaald onderzoek geen gegevens kunnen vinden waaruit volgt dat belanghebbende ooit KOT heeft ontvangen, ook niet aan de hand van een tweede/ander BSN nummer dat door belanghebbende kenbaar is gemaakt, hetwelk overigens op naam van een andere ouder staat geregistreerd en geen enkele relatie met belanghebbende heeft;
  • Pas op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden, zodat belanghebbende over het jaar 2004 geen KOT kan hebben ontvangen;
  • Belanghebbende zal wat zij stelt met stukken moeten kunnen onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan;
  • Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een aanvraag of besluit inzake KOT. Hierdoor komt UHT niet toe aan de vraag of belanghebbende op grond van de Catshuisregeling recht had op compensatie.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de
    Compensatieregeling), gedateerd:
    · 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172);
    · 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700);
    · 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904);
    · Het Verzamelbesluit Toeslagen, Besluit van 11 januari 2021, nr. 2020-179259 (Stcrt. 2021,2142);
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit proceskosten);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (hierna: Catshuisregeling):
    · Staatscourant 19 maart 2021, nr. 14691;
    · Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304;
  • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
  • Kamerstukken en brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 30 april 2021, met als onderwerp “Stand van zaken Catshuisregeling”, kenmerk: 2021-0000084509 en “bijlage-2-antwoorden-op-vragen-over-dehersteloperatie-ingezonden-30-april-2021”.

Ontvankelijkheid

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Meer specifiek stelt de Commissie vast dat UHT inmiddels (ook in andere zaken) terecht heeft onderkend dat een besluit als het onderhavige een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar open staat. Dit laatste is overigens tussen partijen niet (langer) in geschil.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, nu het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Op grond van de ter beschikking staande stukken en hetgeen tijdens de hoorzitting aan de orde is geweest overweegt de Commissie het volgende.

Voor zover gemachtigde heeft aangevoerd dat er sprake is van een beslissing waartegen bezwaar open staat heeft UHT in haar schriftelijk verweer en ter hoorzitting aangegeven dat dit standpunt inmiddels door UHT is overgenomen. De Commissie deelt dit standpunt en zal UHT adviseren over de afdoening van het bezwaarschrift.

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

De Commissie stelt voorop en overweegt meer in het algemeen dat het kabinet in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag eind 2020 aanvullende maatregelen heeft genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het verzoek wordt gehonoreerd.

Vooruitlopend op de vaststelling van wetgeving is het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag) tot stand gekomen (besluit van 18 maart 2021, Staatscourant 2021.14691, gewijzigd bij besluit van 31 mei 2021, Staatscourant 2021.28304). Op grond van de Catshuisregeling komen ouders die bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek hebben ingediend of nog gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de herstelregelingen in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000 als zij in
enig jaar voldoen aan de in de desbetreffende herstelregeling genoemde voorwaarden (artikel 2.1 Catshuisregeling).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na deze lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de herstelregelingen.

Zoals uiteen is gezet in paragraaf 2.1 en 2.2 van de Catshuisregeling voorziet die regeling in een forfaitaire uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van een van de volgende regelingen:

  • de artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (O/GS tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir);
  • de herzieningsmogelijkheid in het kader van herstel kinderopvangtoeslag, bedoeld in de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen; en
  • het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de herstelregelingen).

Belanghebbende heeft in bezwaar aangegeven een beroep te hebben gedaan op voornoemde herstelregelingen en dat zij in aanmerking wenst te komen voor een bedrag aan compensatie of tegemoetkoming van € 30.000 betreffende de jaren 2005/2006.

De Commissie stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter hoorzitting vast dat het geschil zich derhalve toespitst op een beoordeling of UHT de lichte toets in de specifieke situatie van belanghebbende zorgvuldig en conform de toepasselijke regelgeving voornoemd heeft uitgevoerd.

De Commissie neemt voor haar beoordeling de door partijen (schriftelijk) gepresenteerde feiten en omstandigheden en het tijdens de hoorzitting gevoerde debat hierover, en hetgeen nog na de hoorzitting is toegezonden zonder nadere bewijslevering als uitgangspunt. In het verlengde hiervan stelt de Commissie vast dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de lichte toets, waarbij is aangetoond dat alle beschikbare interne systemen zijn geraadpleegd op basis van de oudste en de
door belanghebbende opgegeven jaren 2005/2006, en waarvan de uitkomst was dat niets over een aanvraag of toekenning van KOT kon worden gevonden.

De Commissie is van mening dat de onderhavige lichte toets via data analyse en een handmatige beoordeling niet verder hoefde te strekken dan een herbeoordeling van KOT over de jaren 2005/2006, zoals belanghebbende ook heeft ingezet.
Overigens is uit het onderzoek van UHT gebleken dat er ook over andere jaren op basis van de UHT bekende gegevens niet werd voldaan aan de in de desbetreffende herstelregeling genoemde voorwaarden als omschreven in artikel 2.1 van de Catshuisregeling.

Uit de door UHT gegeven motivering van de afwijzing in het kader van de lichte toets en de in deze procedure door UHT ingebrachte stukken blijkt niet van institutioneel vooringenomen handelen bij UHT inzake de toeslagjaren 2005/2006. De dienst mocht belanghebbende naar het oordeel van de Commissie daarom op basis van de uitkomst van de lichte toets afwijzen voor een compensatie of vergoeding van € 30.000.

Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bestreden besluit in stand te laten.

Met vorenstaande beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden, los van het bezwaarschrift dat is ingediend tegen het besluit volgend op de lichte toets.

Vergoeding juridische bijstand in deze bezwaarprocedure

De Commissie overweegt dat in deze procedure een uitzondering kan worden gemaakt op de hoofdregel in het Besluit proceskosten bestuursrecht dat redelijkerwijs gemaakte proceskosten in beginsel alleen voor vergoeding in aanmerking komen indien sprake is van een gegrond bezwaar. Nu UHT ten onrechte geen bezwaarclausule in het bestreden besluit van 7 april 2021 heeft opgenomen en toch sprake is van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt, is de Commissie van oordeel dat de redelijkerwijs gemaakte proceskosten van belanghebbende bij het besluit op bezwaar
zullen dienen te worden vergoed. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de Commissie recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (1 punt voor het indienen van bezwaar en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting) voor het hoogste tarief met een wegingsfactor van 2.

Conclusie

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de lichte toets en adviseert de Commissie UHT:

  • om het bestreden besluit in stand te laten;
  • om de redelijkerwijs gemaakte proceskosten voor de huidige bezwaarprocedure toe te kennen, nu sprake is van een voor bezwaar vatbaar besluit;
  • om de proceskosten van belanghebbende voor de huidige bezwaarprocedure te vergoeden, waarbij een wegingsfactor 2 voor elk van de twee toe te kennen procespunten en een bedrag van € 748 per procespunt wordt gehanteerd;
  • om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van een standaardvergoeding volgens de compensatieregelingen en niet al mede een integrale beoordeling bevat.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter