BAC 2021-10949
Publicatiedatum 13-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 17 mei 2021 met kenmerk UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 20 juli 2021
Overdracht advies aan UHT: 3 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door de Belastingdienst/ Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: kot) met kenmerk UHT-DH5 A van 17 mei 2021, waarin aan hem is medegedeeld dat zijn
verzoek om herbeoordeling over de jaren 2014, 2015 en 2016 niet leidt tot een
tegemoetkoming.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling
Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht
Procesverloop
- Op 31 januari 2020 heeft belanghebbende UHT verzocht om een herbeoordeling van zijn recht op kot over de jaren 2014 en 2015.
- UHT heeft ambtshalve ook het jaar 2016 herbeoordeeld.
- Bij definitieve beschikking van 17 mei 2021 (UHT DH5 A) heeft UHT belanghebbende laten weten dat hij voor de toeslagjaren 2014, 2015 en 2016 niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.
- Bij brief gedateerd 12 mei 2021, ontvangen op 20 juli 2021, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
- Bij mail van 12 november 2021 heeft [gemachtigde] zich gesteld als gemachtigde voor belanghebbende.
- Op 19 mei 2022 heeft gemachtigde het bezwaar met nadere gronden aangevuld.
- Op 1 december 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 27 oktober 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen.
2014 en 2015
UHT heeft het verzoek om compensatie of tegemoetkoming van belanghebbende ten aanzien van de jaren 2014 en 2015 afgewezen omdat belanghebbende in die jaren geen kot heeft aangevraagd. De Commissie heeft op basis van het dossier en hetgeen namens belanghebbende is aangevoerd geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht wordt compensatie toegekend aan de aanvrager van kot. Belanghebbende voldoet niet aan dit vereiste en komt daarom voor deze jaren niet in aanmerking voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht. Het op dit punt opgeworpen bezwaar slaagt niet.
2016
Voor het jaar 2016 geldt dat belanghebbende wel kot heeft aangevraagd, maar dat die niet is toegekend omdat zijn kinderen niet bij hem stonden ingeschreven. Op een verzoek van B/T om informatie te verstrekken, heeft belanghebbende niet gereageerd.
Voor een compensatie of tegemoetkoming in het kader van de Wht komt in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn
aanspraak op kot in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T, of de ouder die ten onrechte een kwalificatie opzet/grove schuld heeft gekregen. Toekenning van compensatie of tegemoetkoming blijft achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op kot.
Op grond van artikel 1.1., eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zoals deze wet gold in het onderhavige berekeningsjaar, is kot een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in de kosten van kinderopvang.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Awir is het kind de bloedverwant of
aanverwant in neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die
op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Tussen partijen is niet in geschil – en de Commissie heeft geen
aanknopingspunten gevonden om daar een andere opvatting over te
ontwikkelen – dat de kinderen van belanghebbende en belanghebbende in 2016
niet op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven. Evenmin is, bij gebrek aan
reactie van belanghebbende op een, onder meer daartoe gedane, uitdrukkelijke uitvraag, aannemelijk geworden dat de kinderen van belanghebbende doorgaans ten minste drie dagen in de week bij belanghebbende verbleven. Aangezien de toepasselijkheid van artikel 4, voornoemd, in al zijn onderdelen, niet aannemelijk is geworden kan belanghebbende dus ook voor het jaar 2016 geen aanspraak op compensatie of tegemoetkoming aan de Wht ontlenen. Het op dit punt opgeworpen bezwaar slaagt derhalve evenmin.
2008 tot en met 2013
In bezwaar heeft belanghebbende aangevoerd dat de problemen met de terugvordering van kot zich in de jaren 2008 tot en met 2013 reeds voordeden.
Belanghebbende stelt dat deze jaren alsnog herbeoordeeld moeten worden. UHT heeft aangegeven dat dit mogelijk is als belanghebbende daar een nieuw verzoek voor indient. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan hij, indien hij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen. Overigens heeft UHT in haar schriftelijke reactie naar voren gebracht dat zij in de systemen van B/T geen enkele aanwijzing heeft gevonden dat belanghebbende in deze jaren kot heeft aangevraagd of ontvangen. UHT stelt zich terecht op het standpunt dat belanghebbende ten aanzien van deze jaren dan niet kan volstaan met het standpunt dat hij niet meer beschikt over bewijsstukken. Hij zal zijn standpunt dat hij in deze jaren kot heeft aangevraagd en ontvangen dienen te
onderbouwen en aannemelijk te maken.
Advies
De hiervoor geformuleerde vraag beantwoordt de Commissie dan ook bevestigend. De Commissie adviseert daarom om de bezwaren van belanghebbende ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter