Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-0773

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 1 april 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 16 april 2021

Hoorzitting: 9 december 2021

Overdracht advies aan UHT: 27 december 2021

Onderwerp van advies

Het bezwaarschrift van [belanghebbende], ingediend door [gemachtigde], gedateerd 14 april 2021, is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: de UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 1 april 2021.

Daarbij is aan belanghebbende, met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (hierna: de Compensatieregeling) een bedrag van € 68.633
toegekend, omdat de Belastingdienst/Toeslagen bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: de KOT) over de jaren 2011 tot en met 2015 fouten heeft gemaakt.

De compensatie bestaat uit:

  • extra vergoeding van 1% (6 Extra compensatie);
  • vergoeding van door de Belastingdienst in het kader van CAF 11 teruggevorderde
    kinderopvangtoeslag (3.1.1 Compensatie voor correctiebesluiten);
  • vergoeding van immateriële schade van € 500 per zes maanden (3.1.2 Compensatie
    voor veronderstelde immateriële schade);
  • vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag
    (3.1.3 Compensatie voor veronderstelde materiële schade);
  • vergoeding voor invorderingskosten (3.1.4 compensatie voor invorderingskosten);
  • rentevergoeding als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking (3.1.6 rente
    voor gemiste KOT);

Procesverloop

Verzoek herbeoordeling

Belanghebbende heeft op 19 december 2019 een verzoek gedaan voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over 2011 tot en met 2015.

Commissie van Wijzen

De Commissie van Wijzen (hierna: de CvW) heeft bij schrijven van 25 november 2020
geoordeeld dat de UHT zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het toeslagjaar 2011 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen,
zodat artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de
Awir) voor dat jaar niet van toepassing is.

Besluit

Bij besluit van 1 april 2021 heeft de UHT belanghebbende een compensatie toegekend
over de KOT jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 van € 68.633.

Bezwaar

Gemachtigde heeft op 14 april 2021 een bezwaarschrift ingediend, ontvangen door de
UHT op 16 april 2021. De gronden van het bezwaarschrift zijn op 27 september 2021
aangevuld.

Zitting

Op 9 december 2021 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van de belanghebbende, bijgestaan door gemachtigde en de UHT vertegenwoordigd door.

Verlengen beslissingstermijn

Belanghebbende heeft ingestemd met het verzoek van de UHT om de beslistermijn te
verlengen tot 1 maart 2022.

Nadere reactie

De UHT heeft naar aanleiding van vragen tijdens de hoorzitting op 14 december 2021
een nadere reactie toegezonden. De gemachtigde is hiervan in kennis gesteld.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt.

Niet betaalde schuld kinderopvangtoeslag

Gemachtigde stelt dat bij het onderdeel e ‘niet betaalde schuld KOT’ van de
compensatieberekening over de toeslagjaren 2012 tot en met 2015 het bedrag van € 13.115 ten onrechte in mindering is gebracht op het compensatiebedrag. Hiertoe voert gemachtigde aan dat belanghebbende vanaf 2015 onder bewind stond, en sinds 2017 een traject op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: WSNP) volgde. De KOT-schulden over de betreffende toeslagjaren zijn bij het traject WSNP betrokken, en derhalve door belanghebbende vereffend, aldus gemachtigde. Daarbij wijst gemachtigde op de bij het bezwaar gevoegde Slotuitdelingslijst C/15/17/219R.

Vergoeding immateriële schade

Verder stelt belanghebbende dat de berekening van het toegekende bedrag van € 6.000 voor vergoeding van de immateriële schadevergoeding, element i van de
compensatieberekening, ten onrechte geen inzicht geeft op welke wijze dit bedrag tot
stand is gekomen. Met name is het onduidelijk vanaf welke datum de immateriële
schadevergoeding is berekend. Zij verzoekt het bedrag aan immateriële schadevergoeding op € 9.500 vast te stellen over de periode vanaf 2012 tot en met het
eerste halfjaar van 2021. Volgens gemachtigde dient de aanvangsdatum immers te worden vastgesteld vanaf het moment van de uitvraag van gegevens. Ook de duur van
de onderhavige bezwaarprocedure dient bij de berekening te worden betrokken, aldus
gemachtigde.

Exceptieve toets immateriële schade

Daarnaast kan belanghebbende zich niet verenigen met de toegekende forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade van € 500 per half jaar. Volgens belanghebbende
dient te worden uitgegaan van maatwerk, gelet op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2016). In het kader van de exceptieve toetsing dient onder meer een toetsing naar de evenredigheid plaats te vinden.

Betaalde rente en kosten

Tevens is volgens gemachtigde onduidelijk waaruit het toegekende compensatiebedrag voor betaalde rente en kosten, element g van de compensatieberekening, bestaat.

Rentevergoeding over gemiste KOT

Tenslotte stelt gemachtigde dat bij de compensatieberekening ten onrechte geen
vergoeding is toegekend voor rente voor gemiste KOT, als bedoeld in artikel 3.1.6 van de Compensatieregeling, althans is onduidelijk waar het toegekende compensatiebedrag ter zake uit bestaat.

Vergoeding proceskosten

Gemachtigde verzoekt om een vergoeding toe te kennen voor de kosten van deze
procedure.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Faillissementswet (hierna: Fw)
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: de
    Compensatieregeling), gedateerd:
    o 6 december 2019 (Staatscourant 9 december 2019, nr. 66172);
    o 20 mei 2020 (Staatscourant 26 mei 2020, nr. 28700);
    o 28 augustus 2020 (Staatscourant 7 september 2020, nr. 45904);
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag
    (Staatscourant 2021, nr. 10248);
  • Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit proceskosten).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

WSNP

Wat betreft het bezwaar dat het compensatiebedrag ten onrechte is verminderd met de niet betaalde schuld KOT over de jaren 2012 tot en met 2015, gelet op het gevolgde
WSNP-traject, overweegt de Commissie het volgende.

De compensatie op grond van de Compensatieregeling bestaat uit een aantal elementen. Het eerste element betreft een compensatie voor correctiebesluiten. Dit element wordt in paragraaf 3.1.1 van het Besluit omschreven als ‘het totaalbedrag waarmee de aanspraak van de ouder op kinderopvangtoeslag is stopgezet of neerwaarts is gecorrigeerd als direct gevolg van het (CAF-) onderzoek.” Op dat totaalbedrag wordt ingevolge paragraaf 5 van het Besluit in een aantal gevallen bedragen in mindering gebracht.

Die aftrek in die paragraaf als volgt toegelicht:

“Van de compensatie die aan de hand van de hiervoor gestelde elementen is bepaald (…) moet in sommige gevallen nog een bedrag worden afgetrokken. Dit geschiedt om te voorkomen dat een ouder materieel meer kinderopvangtoeslag of compensatie ontvangt dan waar hij recht op heeft (..).

De Belastingdienst/Toeslagen vermindert de compensatie (onderdeel 3) als volgt:

Als de ouder een terugvordering kinderopvangtoeslag (…) niet volledig heeft betaald, vermindert de Belastingdienst/Toeslagen de compensatie met het nog niet betaalde bedrag van de terugvordering. Dit geldt bijvoorbeeld ook in de situatie waarin de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegezegd geen invorderingsmaatregelen te nemen voor de nog openstaande schuld (beschikking niet verder bemoeilijken) (…) ”

Het bovenstaande komt er op neer, dat slechts een compensatie wordt toegekend voor teruggevorderde KOT indien en voor zover die teruggevorderde KOT door het slachtoffer is betaald of ten nadele van haar of hem is verrekend. Deze vermindering in de regeling is kennelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de
kinderopvangtoeslag niet volledig heeft terugbetaald materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald. Zoals de Commissie reeds eerder heeft overwogen (zie advies BAC 2020-0024) geldt dit uitgangspunt onverminderd wanneer belanghebbende een WSNP-traject heeft doorlopen.

Immers, als een persoon het WSNP-traject succesvol heeft doorlopen, wordt aan haar of hem een schone lei verleend. Hij/zij kan voor alle nog openstaande schulden niet meer tot betaling worden gedwongen. Er resteert na de sanering namelijk slechts een
zogenaamde natuurlijke verbintenis. De schone lei na het doorlopen van het WSNP- traject kan daarmee niet gelijk worden gesteld met het voldoen van de bij het traject betrokken schulden. Hieruit volgt dat de situatie van belanghebbende ten aanzien van
het niet betaalde bedrag van de terugvordering, juridisch niet anders is dan die van andere gedupeerde.

Hoewel de Commissie doordrongen is van de grote impact die het WSNP-traject op het leven van belanghebbende heeft gehad, moet derhalve worden geconcludeerd dat de Compensatieregeling geen ruimte biedt om de compensatieberekening onder e) bij te stellen.

Immateriële schade

In de toelichting op dit onderdeel van de compensatiebeschikking staat aangegeven dat de vergoeding immateriële schade ziet op de periode van 1 december 2014 tot en met 2 maart 2021. In dit verband overweegt de Commissie dat het niet duidelijk is of op 1 december 2014 het eerste neerwaartse correctiebesluit is genomen nu in de brief van de compensatiebeschikking is vastgesteld dat over de KOT 2011 tot en met 2015 fouten zijn gemaakt, en dat belanghebbende daarom compensatie krijgt. Het jaar 2011 ontbreekt overigens in de bij deze beschikking gevoegde berekening.

De Commissie adviseert om hierover duidelijkheid te geven en om de forfaitaire
vergoeding voor de immateriële schade van de belanghebbende te berekenen vanaf het moment van eerste neerwaartse correctie kinderopvangtoeslag tot het moment van de beslissing op bezwaar. Het bezwaar is derhalve in zoverre gegrond.

Exceptieve toetsing immateriële schade

Zoals de Commissie in eerdere adviezen (zie advies BAC 2021-184) heeft overwogen
acht de Commissie de Compensatieregeling in het algemeen, waarbij is gekozen voor de toekenning van forfaitaire bedragen voor onder meer immateriële schade, niet evident onrechtmatig of onevenredig is. Zo kent de Compensatieregeling forfaitaire elementen voor immateriële schade, waarvoor een standaardbedrag van € 500 per zes maanden geldt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkelijke schade vergoed te krijgen via de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). De Compensatieregeling biedt naar de mening van de Commissie in principe voldoende basis voor het beoordelen en toekennen van de compensatie, zeker nu voor de beoordeling van bijzondere omstandigheden een maatwerkregeling is getroffen door middel van het inwinnen van het advies van de CWS.

Rentevergoeding gemiste KOT

De Commissie stelt vast dat de rentvergoeding voor gemiste KOT is opgenomen in de
compensatiebeschikking. De Commissie adviseert, nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, om de periode voor de berekening van deze
vergoeding door te laten lopen tot de datum van de beslissing op bezwaar.

Betaalde rente en kosten

De Commissie is van oordeel dat de stukken geen aanleiding geven dat de betaalde rente en kosten onjuist zijn.

Vergoeding proceskosten

Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (voor het bezwaarschrift en de hoorzitting) met een wegingsfactor van twee. Zoals de Commissie eerder heeft overwogen, zie onder meer advies BAC 2021-184, adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen, te weten € 748.

Extra compensatie 1%

Deze extra compensatie in verband met mogelijke gevolgen van vermogenstoename
moet worden aangepast, daar het definitieve compensatiebedrag bij de beslissing op
bezwaar opnieuw wordt berekend.

Samenvatting en advies

Gelet op vorenstaande adviseert de Commissie de UHT het volgende:

  • om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf de datum van de
    eerste neerwaartse correctie tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren;
  • om de rentevergoeding voor gemiste KOT te berekenen tot de datum van de
    beslissing op bezwaar, en
  • om over het aldus aangepaste compensatiebedrag de extra vergoeding van 1% toe te passen.
  • tot slot adviseert de Commissie om aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen voor deze bezwaarprocedure van 2 punten, zwaarte 2 per punt, hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter