BAC 2021-0605 BAC 2021-02900 BAC 2021-02903
Publicatiedatum 13-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 26 april 2021 met kenmerk UHT, 12 oktober 2021 met kenmerk UHT DH5 A en 12 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 26 mei 2021 en 22 november 2021
Hoorzitting: 19 augustus 2022
Overdracht advies aan UHT: 19 september 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) om de bezwaarschriften ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Bezwaarschrift 1
Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking inzake afwijzing van een zgn. Catshuisuitkering d.d. 26 april 2021 (UHT).
Bezwaarschrift 2
Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door
UHT genomen beschikking d.d. 12 oktober 2021inzake de definitieve afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag.
Bezwaarschrift 3
Het namens [belanghebbende] door [gemachtigde] ingediende bezwaar tegen de door UHT genomen beschikking inzake de herbeoordeling kinderopvangtoeslag d.d. 12 oktober 2021.
Procesverloop
Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld voor een herbeoordeling van de door haar ontvangen kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
Ten aanzien van bezwaarschrift 1
- Bij beschikking van 26 april 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
- Bij brief van 22 mei 2021, ontvangen op 26 mei 2021 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze beschikking.
- Op 23 juni 2022 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd.
Ten aanzien van bezwaarschriften 2 en 3
- Op 1 februari 2021 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van haar KOT aanspraken over de jaren 2013 en 2014.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van dit verzoek, op 28 september 2021 aan UHT toegestuurd.
- Bij beschikking van 12 oktober 2021 (UHT-DC-I A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2013 en 2014.
- Bij beschikking van 12 oktober 2021 (UHT-DH5 A) is belanghebbende bericht dat zij ten aanzien van de KOT voor de jaren 2013 en 2014 ook geen recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de hardheidsregeling.
- Belanghebbende heeft bij brief van 15 november 2021, ingekomen op 18 november 2021, tegen het besluit een pro forma bezwaarschrift ingediend.
- Bij brief van 19 november 2021, ontvangen op 22 november 2021 heeft de gemachtigde het bezwaar nader onderbouwd en tevens bezwaar ingediend tegen het besluit UHT-DC-I A.
- Op 21 juni 2022 heeft UHT hierop schriftelijk gereageerd.
Op 19 augustus 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting
is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en ook
voldoet aan de overige daaraan to stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Ten aanzien van bezwaarschrift 1
De Commissie ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden, na de zogenoemde Iichte toets, is gekomen tot haar beslissing om belanghebbende geen € 30.000 toe te kennen.
In het kader van de hersteloperatie KOT heeft het kabinet eind 2020 aanvullende
maatregelen gekomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Op grond van de Catshuisregeling komen ouders die bij UHT een verzoek hebben ingediend of nog gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de herstelregelingen in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000 als zij in enig jaar voldoen aan de in die herstelregelingen genoemde voorwaarden.
Het gaat om de volgende regelingen:
- de artikelen 49 (hardheidsregeling), 49b (compensatieregeling) en 49c (O/GS tegemoetkomingsregeling) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir);
- de herzieningsmogelijkheid in het kader van herstel kinderopvangtoeslag, als bedoeld in de onderdelen 2.1 en 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen; en
- het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (Compensatieregeling).
Voor de beoordeling van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 wordt een Iichte toets uitgevoerd. Na deze eerste, snelle toets volgt altijd een integrale beoordeling.
De Commissie meent dat UHT na het uitvoeren van de Iichte toets heeft mogen oordelen dat er geen reden was om over te gaan tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende. De wijzigingen in de voorschotten KOT over jaren 2013 en 2014 werden namelijk verklaard door de door belanghebbende zelf opgegeven wijzigingen in de kinderopvang. De door belanghebbende naar voren gebrachte bezwaargronden maken dit naar het oordeel van de Commissie niet anders.
Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Ten aanzien van bezwaarschriften 2 en 3
De Commissie ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om na de integrale beoordeling het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming of te wijzen.
De compensatie en de berekening daarvan zijn gebaseerd op art. 49b Awir en de
Compensatieregeling.
In onderdeel 2 van de Compensatieregeling is vastgelegd op welke doelgroep deze regeling van toepassing is. De Compensatieregeling voorziet in een compensatie voor de ouder die (1) deel uitmaakte van het CAF-11 onderzoek, of (2) van een vergelijkbaar (CAF)-onderzoek of (3) die aannemelijk maakt dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T.
Van institutioneel vooringenomen handelen is Oen sprake als de B/T een controle instelt naar de naleving van wettelijke regels voor de toepassing van de KOT. Op basis van de wettelijke regels worden aan ouders hoge eisen gesteld als zij aanspraak maken op KOT. Dit betekent dat het enkel instellen van een controle onvoldoende is om te kunnen spreken van institutioneel vooringenomen handelen. Hiervoor is meer nodig.
In de Compensatieregeling zijn een aantal kenmerken opgesomd aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze, te weten:
- Een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde (`zachte stop').
- Het breed uitvragen van bewijsstukken over een of meerdere jaren.
- Een zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden.
- Het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
- Het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de
minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
Het gaat bij de beoordeling van deze kenmerken niet om de optelsom van deze kenmerken of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen in een onderzoek. De afwezigheid van een kenmerk betekent niet dat geen sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze evenmin als dat de aanwezigheid van meerdere kenmerken per definitie een institutioneel vooringenomen handelwijze betekent. De beoordeling geschiedt aan de hand van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
De Commissie meent, evenals de CvW, dat er geen aanwijzingen zijn dat de B/T
voor de jaren 2013 en 2014 institutioneel vooringenomen heeft gehandeld.
Uit het dossier van belanghebbende blijkt dat de B/T in 2013 onderzoek heeft gedaan naar de KOT aanspraken van belanghebbende over dat jaar. Er zijn nadere gegevens opgevraagd, die belanghebbende tijdig heeft verstrekt. Hoewel deze gegevens in orde worden bevonden wordt de KOT over 2014 niet automatisch gecontinueerd. Belanghebbende heeft ondertussen haar kind aangemeld bij het kinderdagverblijf en vraagt ook hierover KOT aan bij de B/T met ingang van Deze aanvraag leidt tot het opvragen van nieuwe aanvullende stukken. Ook deze stukken worden tijdig en correct
verstrekt. Ondertussen is over de periode 1 januari 2014 tot en met 1 mei 2014
geen KOT aan belanghebbende uitbetaald, ook niet voor de kinderen waarvoor
zij in 2013 wel KOT heeft ontvangen. Hierdoor raakte belanghebbende in
financiële problemen en dreigden haar kinderen te worden geweigerd bij het kinderdagverblijf. Op 12 mei 2104 heeft de B/T een spoedbetaling verricht voor
KOT over de periode januari t/m juli 2014, waardoor verder ellende is voorkomen.
Dit alles heeft bij belanghebbende tot buitengewoon veel spanning en stress gezorgd. Het ingestelde onderzoek en de handelwijze van de B/T kan naar het oordeel van de Commissie niet als institutioneel vooringenomen worden aangemerkt. Aan de hand van door belanghebbende doorgegeven wijzigingen zijn nadere gegevens opgevraagd, dit is niet ongebruikelijk. Het lange tijdsverloop maakt dit niet anders. Een reden voor de stopzetting van de KOT voor 2014 is niet terug te vinden in de systemen van de B/T. Dit maakt dat is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en mogelijk onzorgvuldig handelen van de B/T. Dit is echter te weinig om te spreken van
institutioneel vooringenomen handelen.
Voor toekenning van hardheidstegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid van artikel 49 van de Awir is slechts plaats als sprake is van terugvordering van tenminste € 1.500 per berekeningsjaar. Hiervan is bij belanghebbende geen sprake, zodat zij ook op deze regeling geen beroep kan doen.
De Commissie deelt de mening van belanghebbende dat zij is benadeeld doordat de KOT gedurende een langere periode niet aan haar is uitgekeerd. De Commissie acht deze gang van zaken onwenselijk maar overweegt dat dit uitstel in betaling verband hield met wijzigingen in gegevens en geen uiting was van vooringenomenheid of hardheid. De regelingen waarop belanghebbende een beroep doet, bieden voor het door belanghebbende ondervonden nadeel helaas geen mogelijkheid tot compensatie of een andere vorm van tegemoetkoming.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- bezwaarschrift 1 ongegrond te verklaren omdat zij meent dat UHT na het uitvoeren van de lichte toets heeft mogen oordelen dat er geen reden was om over te gaan tot uitkering van € 30.000; de wijzigingen in de voorschotten KOT over jaren 2013 en 2014 worden namelijk verklaard door de door belanghebbende zelf opgegeven veranderingen in de kinderopvang;
- bezwaarschriften 2 en 3 ongegrond te verklaren. De Commissie acht de gang van zaken onwenselijk maar overweegt dat deze verband hield met wijzigingen in gegevens en geen uiting was van vooringenomenheid of hardheid. De regelingen waarop belanghebbende een beroep doet, bieden voor het door belanghebbende ondervonden nadeel helaas geen mogelijkheid tot compensatie of een andere vorm van tegemoetkoming het verzoek om vergoeding van de proceskosten of te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter