BAC 2021-03920
Publicatiedatum 14-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 18 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I A en 25 november 2021 met kenmerk UHT-DC I
Overdracht advies aan UHT: 20 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking van 18 augustus 2021 ongegrond te verklaren, het bezwaar tegen de beschikking van 25 november 2021 gedeeltelijk gegrond te verklaren, te herroepen en de compensatieberekening aan te passen bij componenten N, O en P. Voorts adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de onderhavige procedure.
Onderwerp van advies
Het door voormalig gemachtigde ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor de jaren 2010, 2012 en 2013 en geen compensatie toegekend voor het jaar 2011.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 21 april 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het jaar 2013.
- UHT heeft bij beschikking van 26 mei 2021 aan belanghebbende een vergoeding van €30.000,- toegekend.
- UHT heeft bij bestreden beschikking van 18 augustus 2021 aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor het jaar 2011.
- UHT heeft bij vooraankondiging van 18 augustus 2021 aan belanghebbende een voorlopige compensatie toegekend van €51.274,- voor de jaren 2010, 2012 en 2013.
- UHT heeft bij de bestreden beschikking van 25 november 2021 aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van €52.674,- voor de jaren 2010, 2012 en 2013.
- De voormalig gemachtigde heeft bij brief van 30 december 2021, ingekomen op 31 december 2021, tegen deze beschikking een pro forma bezwaarschrift ingediend.
- Gemachtigde heeft bij brief van 14 oktober 2022, ingekomen op 14 oktober 2022, het bezwaarschrift aangevuld.
- UHT heeft op 8 september 2023 een schriftelijke reactie ingediend.
- Gemachtigde heeft bij email van 29 november 2023 kenbaar gemaakt dat belanghebbende afziet van het recht om gehoord te worden.
- De Commissie heeft het bezwaarschrift behandeld en besloten het advies heden vast te stellen.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2010, 2012 en 2013 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot het besluit om het verzoek om compensatie voor het jaar 2011 af te wijzen.
Compensatieberekening
Component A KOT voor het onderzoek - jaren 2012 en 2013
Belanghebbende stelt dat ten aanzien van toeslagjaar 2012 bij component A ten onrechte is uitgegaan van het bedrag van €23.673,-, betreffende de met de beschikking van 21 augustus 2012 toegekende KOT, omdat er met de neerwaartse correctiebeschikkingen van 21 maart 2012, 21 april 2012 en 21 augustus 2012 al vooringenomen is gehandeld door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). UHT voert aan dat deze neerwaartse correcties het gevolg zijn van door belanghebbende doorgegeven wijzigingen en dat de eerste vooringenomen handeling de interne melding van de harde stop van 14 augustus 2012 betreft. Die melding heeft geleid tot de nihilbeschikking van 21 september 2012. Het bedrag bij component A is juist omdat dit het bedrag aan KOT betreft dat is toegekend met de laatste beschikking voorafgaand aan de nihilbeschikking, aldus UHT.
Belanghebbende stelt verder dat ten aanzien van toeslagjaar 2013 bij component A ten onrechte is uitgegaan van het bedrag van €13.476,-, betreffende de met de beschikking van 21 augustus 2013 toegekende KOT. Belanghebbende heeft over het jaar 2013 namelijk in totaal €23.102,- moeten terugbetalen. UHT voert aan dat de neerwaartse correctie van €23.102,- naar €13.476,- het gevolg is geweest van een stopzetting door belanghebbende per 1 augustus 2013. De eerste vooringenomen handeling is de stopzetting (met terugwerkende kracht) door de B/T van 27 augustus 2014 wegens het uitblijven van reacties op vraagbrieven. Het bedrag bij component A is juist omdat dit het bedrag aan KOT betreft dat is toegekend met de laatste beschikking voorafgaand aan deze stopzetting, aldus UHT.
De Commissie overweegt dat ingevolge artikel 2.2, onderdeel a, in samenhang gelezen met artikel 2.3, lid 1, van de Wht, de compensatie bestaat uit een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat, als gevolg van een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een KOT die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid, niet is toegekend of is teruggevorderd. Volgens het SAS-overzicht over het jaar 2012 is de KOT bij de beschikkingen van 21 maart 2012 en 21 april 2012 neerwaarts gecorrigeerd ten gevolge van een verlaging van het aantal opvanguren en bij de beschikking van 21 augustus 2012 neerwaarts gecorrigeerd ten gevolge van een verhoging van het toetsingsinkomen. Volgens het SAS-overzicht over het jaar 2013 en de stopzettingsmelding van 17 juli 2013 is de KOT bij de beschikking van 21 augustus 2013 neerwaarts gecorrigeerd ten gevolge van een stopzetting door belanghebbende per 1 augustus 2013. Gelet op het voorgaande is het volgens de Commissie niet aannemelijk geworden dat de neerwaartse correcties die voorafgingen aan de nihilbeschikkingen van 21 september 2012 (voor het jaar 2012) en van 15 mei 2015 (voor het jaar 2013) een gevolg zijn van vooringenomen handelen door de B/T. De Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel daarom ongegrond.
Component O rentevergoeding over gemiste KOT
UHT geeft in de schriftelijke reactie aan dat bij de berekening van de rentevergoeding over gemiste KOT is uitgegaan van een verkeerde einddatum en dat dit zal worden aangepast in de berekening. De einddatum moet 25 november 2021 zijn, de dagtekening van de bestreden beschikking, in plaats van 14 oktober 2021. De Commissie adviseert UHT om de compensatieberekening op dit onderdeel, en alle ingevolge de Wht daarmee samenhangende onderdelen, aan te passen.
Afwijzing compensatie jaar 2011
Belanghebbende stelt verder dat er ten onrechte geen compensatie is toegekend voor toeslagjaar 2011. Belanghebbende voert daartoe aan dat er in dit jaar herhaaldelijke verzoeken om informatie zijn geweest, waaruit blijkt dat er vooringenomen is gehandeld. UHT geeft aan dat de correcties in de KOT over het jaar 2011 een gevolg zijn van door belanghebbende doorgegeven wijzigingen.
De Commissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2011 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Zij merkt in dat verband op dat de KOT over 2011 slechts eenmaal neerwaarts is gecorrigeerd, te weten bij beschikking van 1 april 2014. Deze correctie is het gevolg geweest van een te hoog voorschot, dat op basis van een verhoging van het toetsingsinkomen opnieuw is berekend. Deze bijstelling is conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen.
Herbeoordeling jaren 2007, 2008 en 2009
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat hij mogelijk aanspraak heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 en dat er voor de toeslagjaren 2008 en 2009 een verzoek tot herbeoordeling is ingediend. UHT heeft aangegeven dat er over de jaren 2008 en 2009 nooit KOT is aangevraagd en daarom geen recht op compensatie bestaat.
De Commissie kan pas een advies uitbrengen over het recht op compensatie over deze jaren als UHT na herbeoordeling van deze jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan hij, indien hij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen. De Commissie geeft UHT daarom in overweging om een beslissing te nemen op het door belanghebbende ingediende verzoek tot herbeoordeling van de jaren 2008 en 2009. Naar de Commissie begrijpt heeft belanghebbende geen verzoek ingediend voor het jaar 2007. Indien belanghebbende ook dit jaar wil laten herbeoordelen, dan kan hij daarvoor een verzoek indienen bij UHT.
Incompleet dossier
Belanghebbende stelt verder dat het dossier niet compleet is omdat de LIC-overzichten, SAS-overzichten en RKT-gegevens ontbreken.
De Commissie stelt vast dat deze overzichten en gegevens gedurende de procedure door UHT aan het dossier zijn toegevoegd. De Commissie heeft verder geen aanknopingspunten kunnen vinden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. Het op dit punt ontwikkelde bezwaar is ongegrond.
Strijd met zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende beroept zich op het standpunt dat UHT in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De Commissie is van mening dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties, de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd en dat UHT de bestreden beschikking voldoende zorgvuldig heeft voorbereid.
Proceskostenvergoeding
UHT stelt zich op het standpunt dat belanghebbende een vergoeding van de proceskosten toekomt. De Commissie ziet geen aanleiding zich daartegen te verzetten en adviseert UHT derhalve om daartoe over te gaan.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de beschikking van 18 augustus 2021 ongegrond te verklaren, het bezwaar tegen de beschikking van 25 november 2021 gedeeltelijk gegrond te verklaren en om:
- de beschikking van 25 november 2021 met kenmerk UHT-DC I te herroepen en de compensatieberekening aan te passen bij componenten N, O en P;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van één procespunt (indienen bezwaar) met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter