BAC 2021-03351
Publicatiedatum 30-07-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 18 november 2021 met kenmerk UHT-DC I en UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 24 december 2021 en 16 mei 2021
Hoorzitting: 14 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar in de onderhavige zaak gedeeltelijk gegrond te verklaren. Tevens adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift van 15 februari 2022 is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 18 november 2021, met kenmerk UHT-DC I, alsmede tegen de Definitieve beschikking afwijzing compensatie Kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 18 november 2021, met kenmerk UHT-DC-I A.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: 'Wht') in werking
getreden. Op grond van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht worden de bestreden
beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 10 maart 2020 telefonisch een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de KOT.
- UHT heeft een herbeoordeling uitgevoerd over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013.
- In haar voorlopige zienswijze heeft UHT gesteld dat voor het jaar 2011 recht is op compensatie vanwege vooringenomenheid, en over de jaren 2010, 2012 en 2013 geen sprake is van institutionele vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (hierna: O/GS).
- Op 19 maart 2021 is de voorlopige zienswijze van UHT voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. De Commissie van Wijzen heeft geoordeeld dat jegens belanghebbende over de jaren 2010, 2012 en 2013 geen sprake is van institutionele vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of een onterechte kwalificatie O/GS.
- Bij brief van 5 augustus 2021 (met kenmerk UHT-VC I) heeft UHT belanghebbende een voorlopige compensatie van € 20.158 toegekend.
- Bij beschikking van 18 november 2021 (met kenmerk UHT-DC I) heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een compensatiebedrag van € 30.000 voor het jaar 2011.
- Bij beschikking van 18 november 2021 (met kenmerk UHT-DC-I A) heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatiebedrag voor de jaren 2010, 2012 en 2013.
- Door de voormalige gemachtigde van belanghebbende is namens belanghebbende op 24 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikking met kenmerk UHT DC-I-A.
- De nieuwe gemachtigde van belanghebbende, heeft op 13 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen de compensatiebeschikking met kenmerk UHT DC I.
- Bij brief van 2 augustus 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende de gronden van bezwaar aangevuld.
- Op 20 juli 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie opgesteld waarin de bezwaargronden van belanghebbende worden behandeld.
- Bij e-mailbericht van 31 oktober 2023 heeft de Commissie aan gemachtigde het dossier van belanghebbende en de schriftelijke reactie doen toekomen.
- Op 8 december 2023 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
- Op 14 december 2023 heeft de Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd. Ter zitting heeft gemachtigde 2 aanvullende stukken ingediend over 2010 en 2012.
- Op 8 januari 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing ingediend en de uitkomst van de extra O/GS-controle naar aanleiding van de hoorzitting van 14 december 2023 meegedeeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
2010
Belanghebbende stelt dat de KOT voor 2010 op nihil is gesteld vanwege een door haar
foutief ingevuld antwoordformulier. Belanghebbende heeft op het formulier abusievelijk aangegeven dat zij in 2010 geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang.
Belanghebbende geeft aan dat zij na de stopzetting van de KOT over 2010 in bezwaar is gegaan tegen deze beschikking.
De Commissie overweegt dat uit de schriftelijke reactie en de onderliggende stukken
volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) de KOT voor 2010 op nihil heeft
gesteld naar aanleiding van het antwoordformulier dat op 3 oktober 2011 door
belanghebbende is ondertekend. Belanghebbende verklaart daarin dat zij in 2010 geen
gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. Gelet op de in de archiefsystemen aanwezige gegevens, mag UHT in deze omstandigheden, bij gebrek aan gegevens die in een andere richting wijzen, vertrouwen op de melding die door belanghebbende op 3 oktober 2011 is gedaan. De doorgevoerde wijziging is het directe gevolg van informatie die B/T van belanghebbende heeft ontvangen.
Belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting verklaard het antwoordformulier vanwege een misverstand van haar kant verkeerd te hebben ingevuld. Zij meende dat met "kinderopvang" een kinderdagverblijf werd bedoeld, terwijl zij gebruik maakte van
gastouderopvang. Belanghebbende heeft ter zitting aanvullende stukken aangeleverd
waaruit blijkt dat belanghebbende vanaf 17 maart 2010 tot 31 mei 2010 gebruik heeft
gemaakt van kinderopvang.
Dat belanghebbende in 2010 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang laat onverlet dat B/T ten tijde van de terugvordering mocht vertrouwen op de melding die
belanghebbende over het toeslagjaar 2010 heeft gedaan. Als gevolg van die melding kan bij de terugvordering objectief gezien niet gesproken worden van vooringenomen handelen door B/T.
Belanghebbende heeft verklaard bezwaar te hebben gemaakt tegen de terugvorderingen. Uit de systemen blijkt echter niet dat belanghebbende in bezwaar is gegaan tegen de KOT beschikking over 2010.
Uit het dossier blijkt verder dat het door belanghebbende opgestuurde antwoordformulier over 2010 dateert van 3 oktober 2011. Volgens het overzicht van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) dateert de terugvorderingsbeschikking van 7 februari 2012 en diende belanghebbende € 6.097 terug te betalen.
UHT heeft in de aanvullende schriftelijke reactie toegelicht waarom er een verschil is
tussen de beoordeling van het toegekende toeslagjaar 2011 en de toeslagjaren 2010 en 2012. UHT stelt dat voor 2010 en 2012 geen sprake is van vooringenomen handelen, omdat de nihilstelling voor die jaren was gebaseerd op de antwoordformulieren waarin belanghebbende stelde geen gebruik te hebben gemaakt van KOT en B/T op deze antwoordformulieren mocht vertrouwen. De reden voor de nihilstelling over 2011 is anders. B/T heeft volgens UHT op grond van non-respons nihil beschikt en teruggevorderd. Omdat niet aantoonbaar is dat B/T hier voldoende uitvraag heeft gedaan voorafgaand aan de nihilstelling, heeft UHT voor 2011 vooringenomen handelen vastgesteld.
Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT op basis van deze gegevens mogen
concluderen dat voor het toeslagjaar 2010 geen sprake is van vooringenomen of hard
handelen door B/T, maar van verwerking van gegevens afkomstig van belanghebbende
conform de geldende wet- en regelgeving.
2012
Belanghebbende stelt dat de KOT voor 2012 op nihil is gesteld vanwege een foutief
ingevuld antwoordformulier. Hierin gaf zij aan dat zij in 2012 geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. Belanghebbende geeft aan dat zij na de stopzetting van de KOT over 2012 in bezwaar is gegaan tegen deze beschikking.
De Commissie merkt op dat uit de schriftelijke reactie en de onderliggende stukken volgt dat de KOT voor het toeslagjaar 2012 drie keer neerwaarts is bijgesteld. De eerste neerwaartse bijstelling van € 8.016 naar € 7.669 heeft plaatsgevonden op 21 maart 2012 en was het gevolg van een hoger gezamenlijk toetsingsinkomen. De tweede neerwaartse bijstelling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2012. Belanghebbende heeft op 4 mei 2012 de KOT stopgezet met einddatum 4 mei 2012. Uit een systeemmelding (productie 36) blijkt dat belanghebbende op 5 december 2013 de KOT zelf heeft stopgezet met ingang van 1 januari 2012. Hierop volgt een antwoordformulier van 6 december 2013 waarin ouder verklaart geen kinderopvang te hebben afgenomen in 2012. Als gevolg daarvan heeft de derde neerwaartse bijstelling plaatsgevonden op 6 maart 2015. Vervolgens wordt de KOT over 2012 op 2 maart 2015 nihil beschikt en diende belanghebbende € 2.827 terug te betalen.
Uit de stukken blijkt dat uitstel voor bezwaar is verleend in 2011, 2012 en 2013. Er zijn
echter geen bezwaarschriften over 2012 te vinden in het dossier. In productie 3 deel 5
(Beoordelingsteam) wordt over het uitstel voor bezwaar het volgende opgemerkt:
"Het bezwaar waar de ouder naar verwijst is wel opgenomen in ons systeem. Dit betreft feitelijk een verzoek om een overzicht te ontvangen van openstaande schulden c.q. verrekening voor de jaren 2009 t/m 2014 voor de volgende toeslagen:
- huurtoeslag;
- zorgtoeslag;
- kinderopvangtoeslag;
- kindgebonden budget".
UHT concludeert dat hier sprake is van een verzoek om informatie in het kader van een
uitstel om terug te betalen of bezwaar te maken, dat in het systeem is gekwalificeerd als een uitstel voor bezwaar.
Uit het dossier blijkt echter dat sprake is van uitstel door bezwaar over de jaren 2011,
2012 en 2013. De Commissie overweegt dat uit het enkele felt of een belanghebbende al dan niet bezwaar heeft gemaakt, geen vooringenomenheid of hardheid volgt.
Bij gebrek aan meer en andersluidende informatie, in combinatie met een aantal
reguliere stopzettingen door belanghebbende destijds, kan de Commissie niet anders dan het standpunt van UHT over toeslagjaar 2012 ondersteunen.
Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT op basis van deze gegevens mogen
concluderen dat geen sprake is van vooringenomen of hard handelen door B/T, maar van verwerking van gegevens conform de wet- en regelgeving.
Opzet/grove schuld
UHT heeft naar aanleiding van de hoorzitting een aanvullende controle op de
aanwezigheid van de kwalificatie opzet/grove schuld (hierna: O/GS) uitgevoerd voor de
toeslagjaren 2010, 2011, 2012 en 2013. Uit deze controle is voortgekomen dat in de
toeslagjaren 2011 en 2012 sprake was van een kwalificatie O/GS. UHT heeft in de
aanvullende beschouwing van 8 januari 2024 aangegeven dat door deze kwalificatie in
2011 sprake was van een terugvordering van € 7.249.
De Commissie kan UHT volgen in het standpunt dat geen O/GS-tegemoetkoming voor
het toeslagjaar 2011 zal worden toegekend, nu belanghebbende al volledig is
gecompenseerd voor dit jaar op basis van vooringenomenheid.
De Commissie kan UHT volgen in het standpunt dat het toekennen van een O/GS tegemoetkoming voor het toeslagjaar 2012 niet zal leiden tot een hoger
compensatiebedrag dan het uitgekeerde forfaitaire bedrag van € 30.000. In 2012 was
door de kwalificatie O/GS sprake van een terugvordering van € 2.827. De O/GS
vergoeding bedraagt 30% over het teruggevorderde bedrag.
De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren over 2012 en de compensatieberekening aan te passen.
Immateriële schadevergoeding
De Commissie constateert dat partijen het erover eens zijn dat de startdatum voor de
vergoeding van de immateriële schade 25 januari 2013 moet zijn, in plaats van 1 mei 2013.
De Commissie kan UHT volgen in het oordeel dat de wijziging van de begin- en
einddatum geen gevolgen heeft voor de hoogte van de immateriële schadevergoeding, omdat de hoogte van deze component op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht niet boven het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten (component a) mag uitkomen. De gewijzigde startdatum leidt daarom niet tot herroeping van de bestreden beschikking.
LIC-overzichten
De Commissie merkt op dat UHT heeft voldaan aan het verzoek van belanghebbende om de LIC-overzichten over te leggen.
Beroep op hardheid
De belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat zij als gevolg van een
misverstand op de antwoordformulieren heeft aangekruist dat geen sprake was van
kinderopvang.
Het verhaal van belanghebbende komt de Commissie geloofwaardig voor. Haar verklaring wordt ondersteund door de systemen van UHT. Hieruit blijkt dat belanghebbende niet enkel op een, maar wel meerdere momenten, uitstel van betaling heeft verkregen omdat zij bezwaar heeft gemaakt over de jaren 2011, 2012 en 2013. Daarnaast heeft belanghebbende correspondentie met de opvanginstanties gevoerd over de jaren 2010 en 2012 waaruit blijkt dat opvang aan de orde was. Uit deze stukken blijkt echter niet om hoeveel opvang het ging, voor welke periode(s), welke afspraken waren gemaakt en of voor de opvang is betaald. Dat geen compleet beeld kan worden verkregen wekt overigens geen verbazing, gelet op het tijdsverloop tussen de situatie waarin belanghebbende toen verkeerde en de huidige procedure.
De Commissie ziet dat het misverstand bij belanghebbende voor haar verkeerd heeft
uitgepakt. Op grond van de beschikbare informatie in het dossier is echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat B/T over de jaren 2010 en 2012 te hard heeft gehandeld bij de toepassing van het wettelijke systeem. De Commissie ziet daarom onvoldoende aanknopingspunten voor een geslaagd beroep op hardheid.
Aanvullende schade
De Commissie overweegt tevens dat een aanvrager van compensatie die aannemelijk
maakt dat de door hem of haar werkelijk geleden schade, overeenkomstig het civiele
schadevergoedingsrecht, hoger is dan de toegekende compensatie, daartoe een verzoek kan indienen bij de Commissie Werkelijke Schade.
Proceskostenvergoeding
Omdat sprake is van een deels gegrond bezwaar op het punt van O/GS over 2012,
adviseert de Commissie UHT tot vergoeding van de proceskosten.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter